Onze Kunst. Jaargang 1
(1902)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Tweede halfjaar] | |
Frans CourtensEEN belangrijke tentoonstelling onlangs door Frans Courtens in het Kunstverbond te Brussel ingericht,Ga naar voetnoot(1) vestigde weer de aandacht op dezen zoo terecht beroemden kunstenaar, die nu in de volle kracht staat van zijn jaren en van zijn talent. Nog vóór de opening van deze tentoonstelling had ik de gelegenheid de werken die ze bevatte, met meer andere nog, te zien, in het aardige woonhuis van den schilder, in de Uurplaatstraat te Schaarbeek. Vroeger kende ik van Courtens slechts enkele stukken, verloren in onze meer vervelend dan mooie Driejaarlijksche Tentoonstellingen, of in een van die World's Fairs, waar kilometerlange muren vol schilderijen, ons meer benauwdheid en hoofdpijn, dan esthetisch genot bezorgen. Ik had wel genoeg van hem gezien, om zijn rijk temperament en zijn verrassende techniek te leeren bewonderen, maar toch had ik die kracht en die veelzijdigheid niet verwacht! Zoo de landschappen ook talrijker zijn dan de onderwerpen van anderen aard, blijft Courtens niettemin een van die zeldzame, volledige schilders, zooals er altijd in de mooie en groote kunsteeuwen hebben geleefd, vol geestdrift voor al wat in de Natuur leeft en bestaat. De twee langdurige bezoeken die ik den schilder in zijn werkplaats heb gebracht, waren voor mij dus een verrassing en een openbaring. Het zou hier de plaats zijn om een uitvoerig portret van Courtens te geven - om in te gaan op biographische bijzonderheden, maar andere schrijvers hebben elders die taak aangevat, en liever wil ik de enkele bladzijden, waarover ik beschik, wijden aan de bespreking van zijn werk. Ik zal me er toe bepalen den man met enkele woorden te kenschetsen: dadelijk werd ik ingenomen door zijn openhartigheid en zijn eenvoud. Courtens, wiens naam bovenaan staat in het guldenboek der hedendaagsche schilderkunst, heeft zoo heelemaal niets van den | |
[pagina 2]
| |
‘artiest’ dien men zoowat in alle kringen aantreft, en waarvan de ijdelheid, de aanstellerij, het gezwets, de baatzucht, de verwaandheid, de geldzucht, de zwartmakerij, de excentriciteit, de slechte toon, de onbetamelijkheid, de botte onwetendheid.... u zoozeer de keel uithangen, dat deze gebreken zelfs de waardeering en de bewondering in gevaar brengen, die men in alle eerlijkheid voor zijn werk zou moeten gevoelen. Neen - de schilder waarover ik spreek, hij die geridderd is door iedere orde, zelfs met de hoogste titels; - die in alle wedstrijden premies, diploma's, medaljes behaalde; - die op de handen werd gedragen door de kritiek van alle landen - die gevierd werd als een vorst der kunst aan die Duitsche Hoven waar de groote overleveringen bewaard werden van een Hertog van Weimar, beschermer van Goethe, of van een Koning van Beyeren, vriend van Wagner; - die lieveling der ingewijden, de half-god der massa, wiens werken tot ongehoorde prijzen worden verkocht: - heeft zoo heelemaal niets van den cabotin, den boheem of den parvenu - van een die er zich boven-opwerkt of er zich boven-opgewerkt hééft. De sterksten zijn de zachtmoedigsten, zegde de dichter. Met meer recht zou men nog kunnen zeggen: de sterksten zijn het meest bescheiden. En Courtens bevestigt boven alles de waarheid van dit gezegde. Ondanks zijn buitengewoon talent, zijn wereldroem, is die forsche en krachtige Vlaming in zijn doen en zijn voorkomen dezelfde gebleven, die meer dan vijf-en-twintig jaar geleden zijn geboortestadje, Dendermonde en de betooverende Scheldeboorden verliet, om tegen den zin van zijn ouders, aanzienlijke handelslieden, aan kunst te gaan doen te Brussel, en zich uitsluitend te wijden aan deze afschrikwekkende schildersloopbaan, welke, zooals zijn ouders het zeker wel zullen gezegd hebben, meer van haar beoefenaars uithongert, verslindt, ten gronde en tot wanhoop brengt - dan zij er verrijkt, onsterfelijk maakt of ook alleen maar in 't leven houdt. De jaren zijn sedert dien tocht van den jongen Frans voorbijgegaan, maar de vijftiger van heden is nog even flink, nog even krachtig en nog even geestdriftig als in de eerste dagen van zijn inwijding in 't kunstenaarsleven, toen hij in 't centrum der groote stad kwam aangeland, in een vrij atelier van de Groote Markt, de Patte de Dindon, en broederlijk omging met een twintigtal schilders, waarvan enkelen, als Stacquet, Uytterschout en Pantazis, later evenals hij zelf, hun weg zouden vinden. Courtens spreekt niet veel, maar spreekt goed; hij geeft zich niet dadelijk aan den eersten den beste; hij bezit de openhartigheid, maar ook de bescheidenheid en ingetogenheid van den waren Vlaming; hij monstert dengene met wie hij spreekt, en wanneer hij hem zijn vertrouwen waardig acht, opent hij hem zijn gemoed en spreekt hem van Kunst - maar eerbiedig, zonder die breedbespraaktheid, die bluf van den vakman of die winkelierspraat, die Barbey d'Aurévilly, | |
[pagina t.o. 2]
| |
FRANS COURTENS:
RUSTENDE KOEIEN. | |
[pagina 3]
| |
bij het verlaten van een feestmaal van letterkundigen deed uitroepen: ‘de volgende keer ga ik met metselaars eten!’ Courtens drukt zich uit in een beeldrijke, schilderachtige taal, met niet minder sprekend gebaar zijn reeds zoo kleurige en haast plastische woorden bekrachtigend. Wanneer hij zich opwindt schiet er licht uit zijn kleine levendige oogen; soms verhoogt een hartelijke lach het sappige en kranige van zijn taal. Courtens geeft ons den indruk van een gelukkig mensch, van een wijze, een werker die zijn geluk waardig is, en de gunst der fortuin, zoowel als de streeling der glorie verdiend heeft. Hij leeft alleen voor de kunst, en voor zijn talrijk en innemende huisgenooten: - een gezellin die hem waardig is, begaafde en gezonde kinderen. Met de zijnen verblijft hij slechts zelden in de stad, hoogstens eenige weken, 's winters; voor 't overige leeft hij als heere-boer op zijn villa te Sint-Gilles-Waas, bij Dendermonde, of te Vogelenzang bij Haarlem - ofwel zwerft hij met zijn rollend huis - een soort kermiswagen zooals ook de arme Door Verstraete er een bezat - naar heinde en ver door zijn geliefde landen, vooral door die Hollandsche polders, waarvan hij zooveel houdt, met hun trillende en vochtige atmosfeer en hun licht zoo zacht en betooverend als een weemoedige glimlach, even met tranen bevochtigd. Courtens onderhoudt met de buitenwereld alleen de hoognoodige betrekkingen, waaraan men zich niet kan onttrekken zonder voor een menschenhater door te gaan. Hij is overigens volstrekt niet egoïst of droefgeestig, maar een voorbeeldig confrater. Na zijn grooten bijval in Duitschland opende hij zelf immers de Staatsmuzeums en particuliere verzamelingen voor andere Vlaamsche schilders? En dat alles zeer eenvoudig weg, zonder er zich op te laten voorstaan, met een tact die als de hoogste uitdrukking is van goedhartigheid. Courtens wordt te zeer in beslag genomen door zijn werk, om tijd te vinden tot het optreden in wereldsche of officiëele kringen; in het volle bezit van zijn kunst, zoo beroemd als 't maar kan - werkt en slaaft hij nog steeds even hard als in zijn eerste leerjaren. Slaven? Neen, ik druk me verkeerd uit, want het werk is voor Courtens een vreugde, een genot, de meest noodzakelijke reden van bestaan. Zal ik hier van zijn eerstelingen spreken? Te Dendermonde had hij de lessen der Academie gevolgd, die onder het bestuur stond van Jaak Rosseels, zeldzame gaven aan den dag leggend, en al de prijzen behalend, die der hoogere klassen inbegrepen. Na eenige genre-stukjes als de Jonge Student, Zeeuwsch Meisje, Vergeet mij niet, door zijn vrienden opgemerkt toen hij deel maakte van hun Cenakel in de Patte de Dindon, stelde hij in een van onze Driejaarlijksche Tentoonstellingen een doek ten toon, dat zijn beroemd- | |
[pagina 4]
| |
heid den stoot zou geven en grooten ophef maakte: de Mosselschuit. In dat oude en vervallen vaartuig vindt men bij een zoo stoutmoedige factuur en haast brutale kracht een onuitsprekelijk, onweerstaanbaar dichterlijk gevoel. Het greep ons aan en ontroerde ons, als de ontmoeting van een armen versleten werkman, van een invalide, van een oude snorrebaard door veldtochten ondermijnd. Men telt de schipbreuken en de averij door dit ellendig wrak geleden, als de mouwstrepen van een oud-gediende, of de lappen op de plunje van een werkman - de veldslagen die de eene heeft bijgewoond, de ongelukken waarvan de andere het slachtoffer is geweest. Die Mosselschuit, nu in het Museum van Stuttgart, was zoo innig gevoeld als een vers van Heine, zoo interessant als de twee Grenadieren of de trommelaar Legrand. FRANS COURTENS: DE MORGEN.
Toen schilderde Courtens zijn Zondagmiddag in een Vlaamsch dorp, die we nu nog in het moderne Museum te Brussel bewonderen - misschien meer bezadigd van schildering dan 't vorig stuk, maar zoo wonderwel de poëzie van onze Vlaamsche gouwen samenvattend. Wat kalmte, wat stilte na het Lof, wanneer de geloovigen langzaam huis- | |
[pagina t.o. 4]
| |
FRANS COURTENS:
EERSTE IJZEL. | |
[pagina 5]
| |
waarts keeren door die paden, met de groene hagen van tuintjes en boomgaarden omzoomd! Reeds zeker van zijn kunnen schepte hij er behagen in schilderijen van innig gevoel met wonderen van brio en toets te doen afwisselen. Na een nacht in het Besjeshuis, zoo roerend als een gedicht van Maeterlinck, schilderde hij een realistisch tooneel, vol rechtstreeksche opmerkingskracht. Door de poëzie der kleur, door streeling en treffendheid van tonen en tegenstellingen veredelde hij het meest prozaïsche Koolveld. Van toen af deed hij aan de eenig ware schilderkunst, de eenige die deugt, die zich niet bekommert om het onderwerp, ten minste het literaire en anecdotische onderwerp, en er zich op toelegt de poëzie, de geest, het mysterie der dingen plastisch voor te stellen. En naarmate zijn visie doordringender, fijner en scherper werd, verkreeg ook zijn techniek - zijn hand, meer flinkheid, veerkracht, bedrevenheid. Hij ging uitmunten in de meest afgewisselde stijlen en gamma's. Naast ondoordringbaar, nevelachtig, weemoedig regenweder, behandelt hij de zegevierende Gouden regen, verheerlijking van den herfst, gebladerte zóo vurig, dat het de stille waters schijnt te ontvlammen waarin het weerkaatst wordt, zooals, in de XXIe zang der Ilias, Vulkanos de Skamander in brand steekt. Courtens beperkt zich niet tot een bepaald genre, een midden, een jaargetijde of een uur. Beurtelings schildert hij het licht en de duisternis; het sneeuwkleed of het mostapijt; het water, rood van doode bladeren of gerimpeld door het luwtje; een oude boerin, bibberend vóór den haard of een koewachtster, die in een weide aan 't melken is; de bloeiende boomgaard en het rosse woud; de volle zee en de kust; de sappige Hollandsche weiden en de dorre Kempische zandvlakten; de speelsche bronnen der riviertjes, en de grootsche zeearmen, uitstortingen der groote stroomen. De verblindende luminist der Maasboorden, - een wonderbaar meesterwerk (drie jaar geleden te Antwerpen tentoongesteld) - verdiept zich op tijd en stond in nevel en schaduw, de schilder van avond en herfst wordt de schilder van morgen en lente. In de behandeling is bij even veelzijdig en veelomvattend als in de keus zijner onderwerpen. Hij schildert evenmin uitsluitend naar de natuur als uitsluitend in zijn atelier: beide manieren past hij toe, al naar het oogenblik met zijn stemming of de behandelde stof overeenkomt. Wanneer men zeggen mag dat hij gezien en gevoeld heeft in de natuur al wat hij heeft geschilderd, - is het niet minder waar dat menig schilderij de vrucht is van vele werkuren, de samenvatting van verscheiden indrukken. Van daar juist de intensiteit van zijn schilderijen. In één doek vat Courtens samen, het betooverende van vele zonsopgangen, het geëlectriseerde van vele onweerachtige namiddagen, | |
[pagina 6]
| |
de regen van vele grijze dagen, de sneeuwstormen van een heelen winter, de uiterste weemoed van een heelen herfst. Deze geniale colorist, deze bezinger van licht en kleur, de schilder waarop het woord van Swinburne over Ben Jonson zoo goed van toepassing is: il maestro dei color che sanno (de meester der zichtbare kleur) - deed zich aan ons voor, aantrekkelijker dan ooit, met een veertigtal werken, die even verscheiden van indruk waren, als meesterlijk van behandeling. Een waar genot zijn deze sappige en gevoelde schilderijen voor hen, die de kleur om de kleur zelf liefhebben, de schilderkunst per se zooals ik daareven zeide, zonder zich in te laten met beschouwingen over school, procédé, mode, literatuur of van gewoon snobisme. - We krijgen hier inderdaad poëzie in de schilderkunst, de ware, de eenige die er bij te pas komt. Evenals zekere muziek, en nog wel de mooiste, best een programma missen kan, had de uitstekende schilder zijn werken zonder titel kunnen laten, zoozeer spreken ze uit zich zelf. Er een benaming aan geven, is er de beteekenis van beperken. Evenals de sonaten en synfonieën van Beethoven, waaraan de meester haast nooit een titel gaf, als bij uitzondering een enkel woord als: Pastorale, Eroica, Pathétique, Appassionata - zijn de schilderijen van Courtens uitboezemingen van de ziel en de stemming van den kunstenaar, evenzeer als afbeeldingen der natuur - en evenals muziek zouden ze alleen maar een nummer moeten dragen, met de aanwijzing van het tempo: scherzo, adagio, allegro, maestoso. Ik was zelfs zeer verlegen toen de schilder mij, in zijn werkplaats, raad vroeg omtrent de titels die hij zou geven aan enkele van zijn gedichten, gloeiende oden als dithyramben, weemoedige elegieën, bloemige idyllen, vertrouwelijke liedjes of landelijke vilanellen - want ik vreesde inderdaad dat een titel de hooge beteekenis, de innerlijke strooming, het dynamisme der schilderij zou beperken. Het zoo hoog maar nooit te veel geprezen palet van Courtens, dat de schilders bestudeeren zooals musici de partities van Wagner, om er de zeldzame harmoniën in te ontdekken, de wondere instrumenteering, de klankcombinaties - of zooals de moderne Fransche dichters hun vak leeren bij Hugo, Baudelaire of Verlaine - Courtens' palet bereidde weer nieuwe verrassingen en onverwachte aandoeningen, zelfs aan de bewonderaars, die reeds dachten dat hij zijn laatste woord had gezegd. Hoe overvloedig en verscheiden dit palet ook was, heeft de meester het toch nog steeds verrijkt; hij vernieuwt het tot in het oneindige, zooals de uitzichten en de kleurschakeeringen van de natuur zelve. Ik zou haast zeggen dat dit palet de kleuren der natuur nog overtreft. Wat heerlijke tinten, die zijn als uitgedacht, geschapen, door den meester, | |
[pagina t.o. 6]
| |
FRANS COURTENS:
MORGEN TE VEERE. | |
[pagina 7]
| |
ontstolen aan het mysterie van 't licht en van den vluchtigen ether - vinden we niet in zijn laatste schilderijen! Ziehier een van de groote doeken, in het Kunstverbond tentoongesteld: de Morgen, een gezicht op een vaart in Holland, het lievelingsland van den schilder. Kan men zich zoeter oogenstreeling denken, dan die paarsche tonen van de nevelvlokken, en vooral hun weerkaatsing in het droomerig-teedere water? Of is er, in de schitterende en pralende gamma een oogenweelde vergelijkbaar met die laatste herfstdagen? Courtens die den vlammenden October, den wonder-colorist zelf overtreffen zou, heeft nooit glorieuser brand in het kreupelhout van den laten herfst ontstoken. In de laatste stralen, een ander belangrijk doek, herinnering aan den herfst, is het de gloeiende weelde van smeulend vuur, in tegenstelling met den laaienden brand in het vorig schilderij. Maar zooals ik reeds zeide, beperkt Courtens zich niet bij een enkel jaargetijde. In zijn Boomgaard, een heerlijk stuk, verheerlijkt hij de lente, April, in een even lichte als maagdelijke kleurengamma - helder groen, rozig wit - die de meest gevierde Parijsche luminist hem zou benijden. Courtens beperkt er zich zelfs niet toe, bepaalde, enkelvoudige effekten af te beelden. Hij komt er toe op zijn doeken meer ingewikkelde indrukken weer te geven, er gemengde aandoeningen uit te doen stroomen. Tot dit soort schilderijen behoort zijn Voorspel tot den morgen, dat waarlijk den indruk geeft van dauw, in een zanderige streek, waarvan een voorbijtrekkende troep schapen het stof doet opvliegen. Weldra zal het stikheet worden, de zon zal die morgennevels hebben opgedronken; weldra zal dit woestijnhoekje, met den molen op het heuveltje, die in langen tijd niet zal draaien - onbegaanbaar worden; maar voor 't oogenblik verzacht en verlenigt de ochtendnevel het geweld der hoogzomerhitte. Stof en dauw, vijandige elementen zou men zeggen, die niet te vereenigen of te vermengen zijn; en toch slaagt Courtens er in deze schijnbare samenkoppeling tot stand te brengen door de alvermogende kracht van zijn penseel. Deze indruk van warme vochtigheid, vind ik weer, maar minder overstelpend, serener, droomeriger, in die heerlijke rust der Koeien, met die zachtblauwe lucht, met teeder dampige achtergrond, waarin twee dunne berkenstammen en een vlucht vogels, als bezwijmd in de hitte, nog verhoogen de diepte, de vervagende verte, de schroeiende atmosfeer. In een anderen toon: in quarantaine (een doek dat ik in 't atelier van den schilder zag), een vreemdsoortig zeestuk, transpositie van een verhaal van Edgar Poe, Narrative of A. Gordon Pym, b.v., of van een morbide gedicht van Baudelaire. En toch bestaat hier alleen analogie of overeenstemming en geen gelijkheid van indruk - want niets is | |
[pagina 8]
| |
meer verwijderd van de verfoeielijke literaire schilderkunst, met gegeven onderwerp en programma, dan deze verdachte schuiten, op een rij geschikt, een eind van het strand. De tonaliteit zelve van deze schilderij - die onheilslucht, dit zware en troebele water, als besmet, - spreekt luid van een geheimzinnige plaag. FRANS COURTENS NA HET LOF.
En wat weemoed, wat verkwijning in die schilderijen, waarin de regen behandeld wordt, in steden of aan de boorden der zee, in het binnenloopen der mail, in het einde van den herfst, in grijs weer, of in Stortvlaag te Rotterdam, droeve, grijze synfonie, waar de grauwe lucht, de groenige ruiten, de vuil-witte vacht van een trekpaard een akkoord of liever een dissonante van uiterste droefenis aanslaan. | |
[pagina t.o. 8]
| |
FRANS COURTENS:
AAN DE BOORDEN DER MAAS. | |
[pagina 9]
| |
FRANS COURTENS: BOORDEN DER MAAS.
Het herstellen der netten gebeurt ook met regenweer, en de uiterste en haast onheilspellende vijandigheid van het noodweer, geeft aan de vrouwen die op het strand zitten te werken iets van een samenkomst van nornen of schikgodinnen. En die Sneeuwstorm, met zijn ontredderde schepen, vastgemuurd door de strengheid des winters, die schuiten verwant aan den Mosselbak van vroeger, en evenals deze menschelijk en deerniswaardig, doen denken aan de oude garde van den doortocht der Beresina, en aan het beroemde Il neigeait.... uit les Châtiments. In na het Lof zijn het niet zoozeer de oudjes die uit het dorpskerkje komen als wel de toren zelf, oprijzend in de schemerlucht met zijn bouwvallig en verweerd metselwerk, zoo verbazend weergegeven in okergele en roodbruine tinten - die een toon doet klinken van ingetogenheid, droefheid, oudachtigheid, - de godsdienstige en haast dweepzieke toon van het schilderij. Onder de vroolijke, lachende indrukken leeft warm en lichtend de herinnering aan het glimlachende Dorpje, een rooskleurig hoekje, dat de schilder me in zijn atelier vertoonde; ik herinner me ook die bekoorlijke Vrouw met de Tulpen - incarnatie van het veelkleurige en stralende Holland, uitlossend op den grijzen achtergrond; verder nog naar de Melkerij, met zijn stilzwijgende, plechtige koemelker, die van zijn werk terugkeert, het emmerjuk op de schouders, over het bruggetje stappend, met zijn blauw wams, kleurschitterend als een feestvlag, en dit heerlijke Geitenwachsterstje, met die harmonie van violette tinten, waarvan de dominante door het keurslijf van het meisje wordt aangegeven, en die naast de oranje-achtige bruinen in de vacht der geiten | |
[pagina 10]
| |
nog beter uitkomen: een schilderij vol trilling en lenteadem. FRANS COURTENS: GEITENWACHTSTER.
Maar vooral heb ik een levendigen indruk bewaard van die prachtige Boorden der Maas, het groote schilderij waarvan ik zooeven sprak, en waarvoor ik lang heb stilgestaan, genietend die kleuren van het figuurtje, op het voorplan in zijn schuit gezeten, met bruin fluweelen broek, en krachtig blauw vest, dat de toon geeft aan een afnemende ladder blauwe tinten, een weifelend spoor van vloeiend azuur, dat versmelt tot lichtend zilver in de verte, aan een horizon die even aanlokkelijk is als de stroomvlakte zelf. Ik ken niets mooier dan dit grootsch en tevens bekoorlijk doek, met die majestatische lucht en het tooverachtig water, die melodieuse schakeeringen, verleidelijk haast als de zang van sirenen en niksen die men er in zou willen droomen. In het Kunstverbond was nog een stuk, eveneens Boorden der Maas geheeten, maar op een verder van de zee verwijderde plek; maar hoe bevallig en tooverachtig toch, hoe bewonderenswaardig vooral om die met lichte wolkjes bezaaide lucht, die zoo dadelijk in 't volle blauw schijnen te zullen versmelten. Al deze schilderijen zouden moeten vermeld worden - want alle verschillen ze van accent; ieder brengt telkens weer een nieuwe revelatie. Nooit valt Courtens in herhaling. Steeds vindt hij nieuwe inspiratie, steeds is hij wakker, dol op wat hij ziet. Geen van zijn doeken verraadt vermoeienis of verzadigdheid - geen draagt ook sporen van overproductie, van gehaast of machinaal werk. Op wat oogenblik of in welk land Courtens de natuur ook waarneemt, hij vindt haar steeds belangwekkend, wenschenswaardig en verdienend zijne hulde en lyrisme. | |
[pagina t.o. 10]
| |
FRANS COURTENS:
BIJ HAARLEM. | |
[pagina 11]
| |
Want een lyricus der kleur is die forsche Vlaming, een lyricus, zooals al onze groote meesters het waren, Rubens bovenaan. Courtens' landschappen trillen als oden. Praat hem niet van het enge, beperkte realisme, van de koude nauwkeurigheid, van de lastige gewetensvolheid waarnaar gestreefd wordt door zoovele schilders naar de natuur; rijker aan documenten dan aan gevoel, bepalen deze er zich bij de heerlijke meesteres, de eeuwige Ingeefster platonisch te bewonderen, te ontleden. Zij eerbiedigen haar te zeer om haar te omhelzen en er zich mee te vereenigen in hartstochtelijke omarming. - Courtens versterkt het jeugdige vuur zijner bewondering, met de gloed en de geestdrift van den overwinnaar. Hij overmeestert de natuur en doet haar opschitteren, verheerlijkt haar. Elk van zijn schilderijen vertoont ons niet alleen een lofzang van den kunstenaar, maar ook een gedaanteverwisseling der godin, ten gunste van haar heldhaftigen en stoutmoedigen veroveraar. Georges Eekhoud. |
|