Onze Kunst. Jaargang 1
(1902)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 197]
| |
Kunstberichten van onze eigen correspondentenUit AmsterdamTentoonstelling van kunstwerken, vervaardigd door leden der maatschappij ‘Arti et amicitiae’ april-mei 1902Zonder eenig voorbehoud acht ik de drie schilderijtjes van J. Dooijewaard de belangrijkste inzending van deze tentoonstelling en het zal stellig velen aangenaam hebben getroffen te vernemen, dat aan dezen jeugdigen artiest door de Jury de eerste prijs van het Willink-van Collen-fonds werd toegekend. Het Jongetje is een vlot-gepenseeld paneeltje, zeer juist van kleur, flink van toets en knap van teekening, het guitige in dit ondeugende bakkesje is niet overdreven, maar toch sterk genoeg om een gullen glimlach op het gelaat van den beschouwer te tooveren. Hooger nog staat m.i. het roode Breistertje, een eenvoudig geval, waarin met bewonderenswaardige zekerheid de moeilijkheden overwonnen zijn, van het onderlingjuist naar waarde weêrgeven der verschillende tinten rood. Uit dit zoo ernstige werk kan men bovendien zien met welk een liefde deze artiest de dingen aankijkt en hoe zelfs het geringste zijn belangstelling weet te boeien, - hoe goed is b.v. het schoorsteenvalletje geschilderd, wat fraai van toon zijn de tegels in de schouw, en met welk een durf en breedheid, niet ontaardend in bruutheid, is o.a. de tafel weergegeven Niet zoo uitvoerig is de studie Lezend meisje, maar ook hier blijkt het gevoel voor kleur van dezen schilder, o a. uit de verschillende blonde tinten der vloersteenen. Na aandachtige beschouwing van het zoo oprechte, onopgesmukte werk van Dooijewaard moet ons de verzuchting van het hart: och! mochten vele jongeren evenals hij eerst ernstig studeeren, vóórdat zij het wagen op tentoonstellingen in te zenden, maar ook zouden wij wenschen, dat vele ouderen, die waarlijk niets belangrijks hebben te zeggen, zich van exposeeren onthielden. Want deze twee factoren zijn het vooral, die de tentoonstellingen in Arti zoo slap doen schijnen, - er hangt zooveel middelmatigs, dat 't beschouwen eigenlijk niet waard is, en dat toch zoo belemmerend werkt op het genieten van de aanwezige supérieure doeken. Van der Maarel zond drie belangrijke portretten, waarvan het langwerpige damesportret in toon wel het beste is; zeer knap van techniek is hier de zwarte japon met geele streepjes, en mooi is het vleesch van de hand, schijnend door de zwarte stof, teruggegeven. Haverman's Jong Meisje en portret van Edmée Broers behooren ook tot het beste wat deze tentoonstelling biedt; het modelé van het kinderkopje is goed gevoeld, terwijl het wit van de bijzonder-uitdrukkingsvolle oogen raak van kleur is. Van de portretten moet nog worden vermeld dat van Professor Hector Treub door Mevrouw Rink-Boellaard, waarvan de gelijkenis voortreffelijk is, alleen in de schildering van de handen valt nog iets onzekers, iets weifelachtigs te bespeuren, doch de scherpzinnig-loerende uitdrukking van de oogen is uitmuntend. Ook Georg Rueter en Salberg zonden twee sober behandelde vrouwenkoppen in. In Spoor's damesportret zijn evenzeer veel goede kwaliteiten. Mevrouw Bisschop-Robertson heeft | |
[pagina 198]
| |
weder een schitterend werk gezonden: Achterbuurtje te Noordwijk, - hoe herkent men in het sober coloriet van dit sonore schilderij de ware artieste, en wat is zij een gevaarlijke buur voor het werk van menige dilettante. De inzending van Mejuffr. Voullaire, een Stilleven, knap van stofuitdrukking, verkreeg den tweeden prijs van het Willink van Collen-fonds; - ook dit is werk van een schilderes, die gevoel voor kleur heeft, en over een zeer goede techniek beschikt, en geen werk onderneemt, dat boven hare krachten gaat. Een bescheiden schilderijtje Mistig weêr van Mejuffr. Bosscha verdiende een beter plaats dan het ten deel viel boven een onzinnig werk, een Processie van Mendes. Hart Nibbrig's groot schilderij houdt het goed uit tegenover Gorter's In April, dat wat hards, wat oleografieachtigs heeft. Herfstkleuren van laatstgenoemde, een vijver omzoomd met goud-kleurige boomen is veel beter, maar toch heb ik Gorter wel eens meer op dreef gezien. Het sneeuwgezicht van Hart Nibbrig wint het van zijn October. Van Co Breman zijn er drie stukken, die de aandacht verdienen. In Morgennevel, een groot doek, gedeeltelijk gepointilleerd en verwant aan Hart Nibbrig's wijze van werken, is het wazige zeer goed uitgedrukt, en zonder effectbejag is hier bewezen, dat ook langs minder bekende wegen, verrassende effecten zijn te verkrijgen. Ook het vroolijke St.-Jan-Bloemenlandje en een grooter landschap bezitten niet-alledaagsche picturale kwaliteiten. Behalve de twee gloedrijke stillevens van Floris Verster, Gerookte Bokkingen en Flox is er nog opmerkelijk werk in dit genre van J. Hendriks en Mejuffr. Wandscheer; - een afzonderlijke vermelding verdient een sober stilleven Oost-Indische kers in een potje tegen een wit fond van Van Schooten. Ten slotte vermeld ik nog Akkeringa met spelende kinderen aan het strand, Bastert met een goed schilderij Aan de Rivier (waarvoor hij de koninklijke gouden medaille ontving), A. H Koning met een Winter, A. Koster met een Tulpenland, Lapidoth, Van Soest en C. Kuypers met sobere landschappen, Wolter met een uitvoerig schilderij Steenbikker knap van conceptie, Willy Sluiter met bomschuiten en Reicher met een gloedvol stilleven Appels en een Neger. Van Eduard Karsen is er een zeer intiem Tuintje, een klein schilderij, dat eigenlijk een heele wand noodig zou hebben om volledig tot zijn recht te komen, van den grijzen Stroebel een pittig studietje Voorportaal (17e eeuw). Ook de inzendingen van Mastenbroek, Mejuffr. Ritsema en Antoon Molkenboer, dienen te worden genoemd. Van de teekeningen stip ik aan Gracht van Haverkamp, Chineesch popje van Mevr. Jansen-Grothe, Aan de Zuiderzee, zittende visschers van Rink, en twee gevoelige landschappen van Wiggers. Onder de beeldhouwwerken een goedgelijkend portret van den schilder C. Bisschop door Teixeira de Mattos, kranig van modelé, krachtig van factuur, en twee kleine tijgerbeeldjes, een lekker Bikje en Vrijage met uitmuntend geboetseerde koppen van denzelfde. Van de vier bronzen, die Van Wijk inzond is Schuitenjager stellig het beste. Het logge schonkige van het paard is goed weergegeven, en de zittende figuur is meesterlijk van opvatting. Hoe de heer Hesselink er toe komt, werk in te zenden als zijn Bokser is mij een volslagen raadsel, - dit beeldje, niets anders dan een gewoon academie-standje, mist niet alleen karakter, maar is bovendien nog uiterst slecht van modelé.
C V. Hilversum, 10 Mei 1902. | |
Twaalfde jaarlijksche tentoonstelling van kunstwerken van leden der vereeniging ‘Sint Lucas’, Stedelijk Museum 11 mei-15 juni 1902De exposities van deze jonge Vereeniging worden ieder jaar belangrijker, en het oordeelkundig hangen van de Commissie maakt het bezoek aan deze verzameling tot een waar genot. Hier is zooveel mogelijk voldoende ruimte tusschen ieder werk afzonderlijk gelaten en wordt het oog niet vermoeid door het aspect der zwaar-vergulde lijsten, die zoo dikwijls den boventoon voeren, - hier is | |
[pagina 199]
| |
een stemmige rust, die weldadig aandoet, een kalmte, die bekoort. O! zeker, het is niet alles eerste-rangs-werk, wat hier te zien is, en stellig had de toelatings-jury nòg gestrenger kunnen zijn, maar bij het critiseeren dient wèl in 't oog te worden gehouden dat men hier voor het meerendeel met beginners te doen heeft, al exposeeren er ook ouderen, wier namen een goeden klank bezitten. Ook hier treft ons allereerst het zoo serieuse werk van Dooijewaard. Al is zijn inzending niet zóó belangrijk als die in Arti, zijn vlot-aangezette studie Meisje, het tonige schilderijtje Bij Grootmoeder, en zijn raak-opgeschreven Gezicht op Harderwijk behooren tot het beste van deze verzameling. Als deze jonge schilder zóó blijft werken als nu, dan mag er in de toekomst veel van hem worden verwacht; - hij ziet uitmuntend kleur, beschikt over een goede techniek en toont door de bescheidenheid zijner inzendingen te behooren tot die stille werkers in den lande, die het ernstig met hun kunst meenen. Welk een contrast vormen met deze inzending, de schilderijen van Théo en Antoon Molkenboer; van welk een groote aanmatiging spreekt dat doek van eerstgenoemde, Adam en Eva, blijkbaar geïnspireerd op de Primitieven, zonder er ook maar één der kwaliteiten van te bezitten, - slecht van schildering en van kleur, zelfs niet knap van teekekening, zal het voor velen een raadsel blijven, hoe 't mogelijk is dat deze schilder daaraan, blijkens de inscriptie 1897-1902, vijf jaren heeft kunnen arbeiden! In het werk van Antoon Molkenboer wil ik alleen wijzen op diens Liebesnacht. Hier is een sollen met naïeveteit, een coquetteeren met fijn gevoel, dat ons wrevelig stemt; - hoe banaal en afgezaagd zijn o.a. die duivenparen, en hoe onfrisch van kleur doet dit gansche doek in de pretentieuse omlijsting; - neen! dan is mij veel liever het groote werk van A.M. Luyt, al gevoelt men ook hier duidelijk, dat in dit militaire stuk Na de Manoeuvres de schilder zich een al te zware opgaaf heeft gesteld, - dat zijn kunnen nog geen gelijken tred houdt met zijn willen. - Hierin is echter geen pretentie, - want, als geheel, is ook dit werk een belofte voor de toekomst.- Een magistraal landschap van Théophile de Bock, vast van factuur hangt in de eerste zaal als goed voorbeeld voor vele jongeren, en een pittige winter van Wijsmuller sluit zich waardig hierbij aan Gorter is hier veel beter vertegenwoordigd dan op Arti, o.a. door Voorjaarsdag met de zoo goed weergegeven waterpartij; maar ook zijn Berken en Herfstdag, doch vooral zijn kleine sobere studie Zandschuit bewijzen, dat hij de beste stukken voor St. Lucas reserveerde, een feit, waarvan echter den ijverigen praeses der Vereeniging geen verwijt kan worden gemaakt. Co Breman's zonnige Hooipolder, te veel imitatie evenwel van Hart Nibbrig's manier, is het beste van zijn drie stukken, - het hangt hier onder uitmuntende belichting en behoort tot het degelijke werk der tentoonstelling. Een gevoelig gedane teekening Achterbuurt van Coert, een sober goed-gezien Stadsgrachtje van Bern. F. Eilers, een Boerenhuis van Mejuffr. van Heek, en een Overijselsche boerenwoning van O. Kriens verdienen te worden genoemd, terwijl Bodifée, Mondriaan, C. Kuypers, J.C. Ritsema en W.G.F. Jansen ook goede landschappen te zien geven. Hanau's aquarellen Lijnbaansgracht en Reguliersgracht wijzen op een zeer aparte opvatting; er is iets droefgeestigs in dat subtiele werk, dat even aan het palet van Witsen of Karsen doet denken, maar toch te sterk persoonlijk is om daarmede te worden verward. - Op gevaar af van voor wijzer te worden gehouden dan de artiest zelf, zou ik hier en daar een enkele pittiger kleurnoot willen aangebracht zien, waardoor vermoedelijk de teêrheid der andere tonen zoude winnen, en de wel wat groote eentonigheid iets zoude worden verbroken. Van de portretten noem ik allereerst het damesportret van C. Spoor, in fraaien gouden toon gehouden, en waarvan de japon goed is geschilderd; als geheel nog rustiger aandoend dan het door hem in Arti geëxposeerde. Bovendien heeft deze schilder hier nog een kranige studie van een zwarte poes tegen een geel lapje, een harmonieus stilleven en | |
[pagina 200]
| |
een flinken aanzet van een kinderportret. Mejuffrouw C. Ritsema's studie van een meisjeskopje getuigt behalve van groote technische vaardigheid, ook van veel gevoel voor kleur; het blanke vleesch van den hals is goed weergegeven en constrasteert fraai met het rossige haar. F. Salberg exposeert twee krachtige studies o.a. Een Scheveningsche Vrouw, terwijl een bloemstuk Violen bewijst met welk een bravoure hij weet te schilderen. Mejuffrouw Jo Koster's portret van een jong meisje is een met sobere middelen zeer habiel gedane krijtteekening en van Mejuffr. Klinkhamer is er een subtiel en doorwerkt portretje Alice. Onder de stillevens munt vooral uit een klein werk van Reicher, in gouden toon, dat denken doet aan een precieus oud schilderijtje, voorts goed-geobserveerde Visschen van Willem E. Roelofs Jr en een bloemkool met aarden pot van Mejuffr. E. Van Doesburgh, goed van stofuitdrukking. In Sleeswijk's stilleven is vooral het geel koper goed weêrgegeven. Jan Van Oort heeft een bizonder interessante inzending; allereerst een zorgvuldig bewerkte aquarel Ara met een hoogst gelukkige wedergave van het schitterend harmonieerend geel en blauw, dat dezen vogel kenmerkt, en een humoristische teekening van kikvorschen, die een schildpadje als indringer begroeten. Ten slotte vermeld ik nog een frisch boerinneportretje van Kleintjes, een zeer goede naaktstudie van Ellens, een geestige krabbel Na den Afslag van W. Sluiter, en opmerkelijk werk van Van der Waay, Henricus en Broedelet.- Er is niet veel beeldhouwwerk. - Minca Bosch Reitz stond haar groep af: En zij kuste haar kind en daar was niemand die haar troosten kon; bovendien zond deze artieste een gipsfiguurtje Leed en lichtdrukken naar een nieuw ontwerp voor een beeld Berusting. A. Falise komt goed voor den dag met een knap in plan gehouden zilveren Pausmedaille; bovendien heeft hij hier een kinderfiguurtje in een aardig gevonden houding, dat in de details goede kwaliteiten bezit; het geheel is echter nog wat slap van modelé, de handjes wat onbeholpen, maar de gekruiste beentjes met de daaronder geknelde voetjes zijn goed geobserveerd en uitstekend weergegeven. Gaarne zullen wij van dezen jeugdigen veelbelovenden beeldhouwer een volgend werk zien. Hesselink zond een knap bronzen ruiterfiguurtje. Op het gebied der gebruikskunst troffen mij meubelen van Jac. de Graaf, o.a. een spiegeltje en een vestibulebank, stoeltjes van Theo Neuhuys, batik-werk van Lebeau, van de Wall Perné en Théo Molkenboer, - (vooral een zijden lapje van laatstgenoemde is superbe van kleur), en mooi aardewerk met pauweveermotieven van C.J. Van der Hoef. Uit een en ander moge blijken, dat deze tentoonstelling ten zeerste de aandacht verdient.
C. Verster. Hilversum, 15 Mei 1902. | |
Bij Frans Buffa & zonen Willem Maris riviergezichtZijn Kunst. - Het werk van Willem Maris bezit nimmer de woelende, of statig-gestegene, grootheid van Jacob's. Het is door een minder hevig ontroerde, van een geringer vermogen, 't is opgebouwd op een grond van gelijkmatig behagen en opgeruimdheid in van blanke zon door-vluchte hemelen; in de welige levende huidekleuren van koebeest of pluimage van eenden; en de achtergrond is Holland's jonger lichtgedrenkte lucht over vlakten, of de stille kleure-roem van wilgen-schaduw aan plassen. En 't in gedachten niet te zeer vergelijkend met anderen wien ook zon-schijnen bekoorde, wien ook Holland's atmospheer beving met zoete siddering, is het zeker niet te gering te achten onder de tegenwoordige schilders; heeft zijn kunst zich een eigen domein gewonnen waar ze aandacht eischt en wekt. 't Is niet zoozeer 't luidruchtigste van de zomer die gewoonlijk 't voorwerp van z'n aandacht is, niet 't gansch volle dagtij, maar 't schoone komen of af-ebben van 't licht, als de sprankels glans in de lucht zijn, of na verdwijnen. Maar | |
[pagina 201]
| |
't is meestentijds wel 't van den zomer doorstoofde land. WILLEM MARIS: RIVIERGEZICHT
De schilderwijze is blank, welig, met sappige slierten van verf; 'n wilge-tak vol blaeren, biezen, of 'n weistreek wordt gul-weg uitgesmeerd. Het is goed werk soms, aangenaam, niet van het eerste soort, maar een dat velen bekoort, en niet ten onrechte. Plt. | |
Uit AntwerpenAls ik kan 40e tentoonstelling in het kunstverbond, van 24 april tot 1 mei 1902Als ik kan geeft inderdaad blijk van jeugdige levenskracht. - Te véél misschien, - want zou het niet beter zijn de tentoonstellingen wat te beperken, en liever wat kieskeuriger te zijn? Nu toch loopt er nog zooveel werk onder, dat eigenlijk, in 't belang der schilders zelven, voorloopig nog maar op 't atelier moest blijven hangen. Het streven van den kring verdient echter waardeering en we vermelden gaarne de exposanten: Ch. Bola d, A. Boudry, R. Bosiers, A. De Clerck, De Mey, G. Jacobs, F.F. Koch, Rosa Leigh, J. Posenaer, Fr. Proost, H Rul, L. Spanoghe, A. Van Beurden Jr., Clara von Sivers, M. Conrad, A. van Beurden, H. Van Perck. | |
Tentoonstelling Richard Baseleer, in het kunstverbond van 8 tot 15 mei 1902Baseleer's werken, nu in het Kunstverbond tentoongesteld, waren onlangs te Brussel te zien, en werden door onzen correspondent aldaar besproken. We moeten hier dus bondig zijn. Op één thema heeft Baseleer gepreludeerd: het thema der Beneden-Schelde, liefst in de teeder versmeltende mineurtonen van nevel of schemering, met nu en dan de helder opklinkende noot van een gouden zonnestraal. - De wijde, effen watervlakten zijn hem lief - het stille, voortdrijven van den stroom, breed en glad als een meer, tuurt hij gaarne achterna - en weet hij weer te geven in zachte kleurschakeeringen van parelmoer. Ingehouden, gedempt klinken zijn tonen, met iets van weemoed er overheen - met iets van het groot- | |
[pagina 202]
| |
sche, dat doet voorgevoelen de nabijheid van de zee. Zoo leeft er steeds een stemming in zijn doeken, er gaat een aandoening van uit, niet heftig en overstelpend, maar stil inwerkend op het gemoed. Toch is bij Baseleer de strijd met de stof nog niet uitgestreden; men voelt dat de ontvangen indruk niet steeds in zijn ganschen omvang wordt weergegeven. - Ik zeide dat Baseleer preludeerde; nog een weifeling, een zoeken is in zijn werk te bespeuren - Maar reeds teekende zich in zijn accoorden een vaster gang, toch hoorde we de aanloop van een breeder rythmus, die zeker eerlang op zal klinken in den vollen zang van zijn meer gerijpt talent. We stippen hier met genoegen aan dat het Belgisch gouvernement een der meest volledige stukken heeft aangekocht: een roze, wazige morgen, met teedere licht-refleksen in het tusschen vlakke zandbanken weg-ebbende water. | |
Verzameling HuybrechtsDe prijzen voor de voornaamste schilderijen geboden, zullen we in ons eerstvolgend nummer mededeelen. De ware aankoopers zijn voor het oogenblik nog niet met juistheid bekend. De totale opbrengst bedroeg fr. 975.308.- XX. | |
Uit Den HaagHaagsche kunstkring Michel Duco crop nagelaten werken 12 april-4 meiIn het gebouw van de Kunstkring worden tentoongesteld nagelaten werken van Duco Crop. Ik heb Crop in zijn werk niet altijd kunnen volgen, maar zijne ontwikkeling is, voor zoo ver dit na te gaan is uit dit werk, uiterst logisch. Zijn eerste werk staat onder invloed der Haagsche impressionisten, in het latere is een meer meegaan met de jongeren te constateeren. Inmiddels openbaart zich na en met de lust om met warrige lijnen te teekenen (een in ons overgangstijdperk meer voorkomend verschijnsel, waarop we in deze rubriek niet verder kunnen ingaan) eene neiging tot styleeren. Ook de behandeling wordt reeds opmerkelijk decoratief. Hierop volgen waarschijnlijk de meer serieuse proeven op het gebied der dienende kunsten. De dieren- en plantenwereld wordt nu aan eene ernstige studie, die zich tot detail-studie toe uitbreidt, onderworpen. Eenige teekeningen schijnen een treffende overgang van de absolute tot de dienende kunst te vormen. Eene, nog overwegend impressionistisch van behandeling, stelt voor eenige stokrozen, bloeiende uien, enz., tegen eene houten schutting, met als verdere achtergrond een veld met koeien van sommaire behandeling De twee andere teekeningen zijn decoratief van behandeling; Ganzen heet de eene, met op den voorgrond bloemen, en ganzen in het tweede plan. De andere: Tulpenveld, heeft op den voorgrond tulpen, meer op het tweede plan vogel-verschrikkers: vogels aan staken gehangen; en op het derde plan eenige sparren tegen eene decoratief opgevatte lucht. Op dit laatste gebied, dat der dienende kunst, zou eenmaal de eigenlijke beteekenis van Duco Crop gezocht moeten worden. Jan Stuyt, een vriend van den jonggestorvene, schreef voor den catalogus een hartelijk herdenkend woord. Uit deze inleiding is op te maken (en het hier tentoongestelde werk is er niets anders van dan de bevestiging), dat Duco Crop iemand was met eene hartstochtelijke liefde voor de natuur, maar die bij alle enthousiasme nooit vergat, dat de beste getuigenis voor de ernst van zijn streven, het werken zelf was. Iemand die het ‘Zie niet in U zelf, doch grijpt om U’Ga naar voetnoot(1), der Ouden in toepassing bracht, hiermee eene gezonde reactie vormende tegen de te groote zelfbespiegeling van vele jongeren, en met dit zeggen blijk gaf iemand te zijn, die zijn ideaal der omstandigheden wist aan te passen, wat de hechtste basis vormt voor eene gezonde kunst-ontwikkeling. Het hier geëxposeerde werk bestaat | |
[pagina 203]
| |
uit: bloemstudies, dierstudies, landschappen, figuren-studies, symbolische teekeningen (hieruit spreekt de meer ideëele kant van Duco Crop's streven; het zijn onderwerpen ontleend aan de Mythologie, en naar hunnen aard voor dit doel zeer passend), ontwerpen, olieverfstudies en katoendrukken. | |
Maison Bausch werken van Van Gogh en George Minne 17 april-8 meiVan Van Gogh zijn hier geëxposeerd een 6-tal schilderijen, 2 aquarellen en 2 teekeningen. Onder de schilderijen is er een merkwaardig hierom, wijl zij Vincent's visie op een schepping van Millet verbeeldt. Merkwaardig tevens hierom, wijl ze reeds te kennen geeft, waarom Vincent die evenals alle Grooten aan den rand der verdwazing leefde, maar die hij dichter en zich minder beheerschend naderde dan de meesten, zich zoo tot Millet aangetrokken gevoelde. Het schilderij stelt een bouwvlakte voor tegen den avond; de manesikkel staat reeds aan den hemel, de dauw trekt uit den bodem en een paar boeren maken zich op naar huis. De eene is reeds gezeten op een van de twee ezels die hen beiden naar het dorpje zullen dragen van waaruit rookpluimen vredig naar den hemel stijgen, de andere op den voorgrond is bezig zijn buis aan te trekken. Een ploeg, eene reusachtige en ietwat schrikwekkende verschijning, staat links tegen den horizont, waartegen alle dingen groot verschijnen. Bij Millet is de neiging de dingen zoo te zien op te merken. Vincent brengt ze dan in een sfeer van vervreemding en is heftig en doordringend; Millet grootsch of, juister omschreven, grandioos. Men is bij Van Gogh geneigd zich somwijlen af te vragen, hoe 't toch stond met een geest die tot dusdanige uitingen kwam. Zoo huist er ook in een aquarel, in een vertrek waarin eene spinnende vrouw zit, iets, dat een' buitengewonen geest doet kennen, maar een geest die zich gedurende zijne tochten in het rijk der schoone verbeelding niet altijd beheerschte en zoo wel eens tot voorstellingen kwam, die onwillekeurig sterk aan waan-voorstellingen herinneren zooals b.v. Stijn Streuvels die, in een verdwazings-proces, boer Kasteele laat ondergaan. 't Is begrijpelijk dat iemand als Van Gogh zich met een ontzaglijke liefde aangetrokken gevoelde tot de weelderige groeiGa naar voetnoot(1) der natuur, van welks aromen hij, de onverzadigbare, zelden genoeg dronk. Uitnemend zijn onder de andere hier aanwezige werken die meer verband houden met deze liefde van den schilder (deze werken ontstonden bij Arles), een hyacinthen- en tulpentuin, waar de stof der eersten en de fulpen gloed der laatsten met onbetwistbaar meesterschap zijn uitgedrukt, eene penteekening, een soortgelijk onderwerp behandelende en een zeer gedinstingueerd stilleven. De pleisters die George Minne hier exposeert zijn zeer opmerkelijk. Eene Résurrection deed ons even aan eene ets van Rembrandt denken. Het brons zal van dit werk de zuivere dramatiek zeker nog verhoogen. Les trois Saints. Deze met eene aristocratische statigheid en elegance loopende figuren, waarvan de twee uitersten, psychologisch treffend, zich eenigszins tegen de middelste aandringen, hebben de gezichten onder kappen verborgen. Dit werkt te meer op de verbeelding, die gesuggereerd door den buitenkant, het innerlijke van deze voorstelling voelt. L'orateur. De kop van dezen schonkigen mageren man is expressief tot suggestief toe. Op zijn gelaat zien we als weerspiegeld, wat de massa die hij beheerscht, bewegen moet. Verder zijn hier nog van Minne eene Résurrection, een Jeune Garçon en een verwonde jongen: Blessé. | |
Bij Buffa tentoonstelling van aquarellen door Hollandsche meesters 17 april tot ± 8 meiBij Buffa is op 't oogenblik een dier tentoonstellingen, die, behalve recent werk, ook onder het oude zoo nu en dan eene verassing plegen te brengen. Zoo is hier o.a. een, voor Weissenbruch bijzonder, met een weinig waterverf opgewerkt teekenin- | |
[pagina 204]
| |
getje: een dame onder boom-schaduw op eene bank, met lichteffektjes door de blaren, en nog een stadsgezichtje; van Willem Maris, die in langen tijd niet aquarelleerde weer eens eene frissche en kranige waterverfteekening, die vooral nu de lente komt, met zijne kostelijke groenen onder een doorzonde lucht, heerlijk te genieten is. Israëls' werk blijft meestal, evenals dat van Rembrandt, eene verrassing. Behalve een binnenhuisje (dat, vergis ik mij niet, onlangs voor de Wereldkroniek gereproduceerd werd) met eene vrouw en een meisje die naaien, waarvan het juiste toonverschil van het doorzichtige gordijn, eene vrouwenmuts en het naaiwerk voldoende zijn om het besef te wekken dat hier eene meesterhand werkte, is er een binnenhuisje van hem waarin een oud vrouwtje aan een open venster naar buiten starende, peinst en waar de op en neer trekkende schemering tafel, stoelen, spinnewiel, de wanden en verder huisraad met die wonderlijke poëzie omgeeft die ons in de sfeer brengt waar het leven als een mysterie verschijnt. Zou de juiste mate van vereering die het ons past dezen grootsten thans levenden Hollander te betoonen, wel genoegzaam omschreven zijn? Verder is er nog van den meester eene kleine teekening in grijsbruine kleuren, die me op een verren afstand door de kleur even aan Mauve deed denken: een kind met een kat in een achterhuis, terwijl door een deurkier licht valt, een van uit de kerk in de natuur komend meisje, een herder bij eene wilg, (dit werk doet sterk denken aan de compositie waarnaar Graadt van Roggen eene ets maakte) en een oude man. Hiermede heb ik van hem, geloof ik, alles genoemd. Mauve is vertegenwoordigd met eene vrij groote aquarel: een meisje langs geboomte koeien hoedende, in een mooie grijze dagtoon, Bosboom met een paar kostelijke kerk-interieurs, een groot en een klein, Jacob Maris met een stadsgezicht, Gabriël met een frissche aquarel, een kijkje op een polderland en Rochussen met een paar waterverfteekeningen, waaronder De Koning van Thule. Tevens zag ik hier een deel der ontwerpen die hij voor Van der Waay en Witkamp's Beleg van Haarlem maakte. Dan hebben we te noemen eene uitstekende Mesdag, nog eenige Weissenbruchs, waaronder koeien bij een weide-plas en een strand in een mooie parel-grijze blonde avondtoon, Voerman met een stilleven en een paar van zijn etherische droomerijen met sterk sprekende voordracht en verder nog over 't algemeen goed werk (volgorde Catalogus) van Poggenbeek (een met waterverf opgewerkt krabbeltje), Rink, Weismuller (met een winter in een zachte blonde toon), Bauffe, J. Van Essen, W. Steelink, Van der Weele, Kamerlingh Onnes, Zoetelief Tromp, Schregel (die goede vorderingen maakt), Willem Weissenbruch, Bastert, Willem Roelofs en Sara Henze. | |
Pulchri studio tentoonstelling van aquarellen, teekeningen, etsen, lithographiën en beeldhouwwerk door werkende leden 1 mei-1 juni 1902De absolute volmaaktheid van een kunstwerk van welke soort ook, veronderstelt de schoonheid van beide: idée en factuur. Dit is ook het geval met het werk van allen die tot de ouden der z.g. Haagsche school behooren, dus ook met den vaak zoo verkeerd begrepen Jozef Israëls. Zijn werk ontbreekt op deze expositie, en schijnt ze nu niet onvolledig te zijn? Het rijk is zonder koning. Het is treffend dat dit samengaan van schoonheid der idée en factuur, eenige werken tot de besten der hier aanwezige maakt. Akkeringa exposeert 2 bloemstukken, waar bij het eene Begonia's vooral de factuur, bij het andere Magnolia's, waar de reine stervenspracht dezer bloemen aanschouwbaar wordt gemaakt, de idée roemenswaardig is, maar waar de eenheid van beiden niet gemist wordt Gabriël: het aanzicht van zijn werk is uiterst bescheiden; maar de innerlijke gloed, die uit het werk van dezen eminenten oude spreekt doet de genieting ervan stijgen tot stille verrukking; hoe wordt onder het licht van dezen innerlijken brand, de superieure teekening, factuur, doorvoeld. | |
[pagina 205]
| |
Haverman's Toewijding is weer treffend van juiste en gevoelige waarneming, en niet alleen wat de gelaatsuitdrukkingen aangaat, de houding der moeder is superbe. Du Chattel toont in de Avondstond hoedanigheden van de oude kracht. Dit is weer een dier werken die zich in de waardeering zullen staande houden. In eene stemmige omgeving zal deze aquarel eerst voldoende werken. Noemen we in dit verband nog de méditatiën van Wiggers: De Noordberg en Huisje te Blaricum dan is wellicht het werk dat het best aan bovenstaande voorwaarden voldoet, genoemd. Josselin de Jong met eene pastel Arbeiders in eene pletterij, Th. Schwartze met eene nog grootere pastel, een meisjesportret dat zeer knap van behandeling en mooi van kleur is, en Mevr. Mesdag-van Houten met In het bosch van Zorgvliet sluiten zich hier bij aan. Het werk van vele jongeren zou bij het betrachten van zuiverder toepassing van het procedé veel winnen. Albert Roelofs, die dikwijls te veel invloed van Mancini verraadt, Gruppé die misschien te veel maar toch conscientieuser werkt en vooral in zijn landschappen (soms met figuur) tot aantrekkelijke resultaten komt, A. Broedelet en Mevr. Bisschop-Robertson... de mate van hun gevoel is nog niet in voldoende overeenstemming met de mate van volkomen weten en kunnen. Anna Abrahams, Arntzenius, Bastert, Richard Bisschop, Dupuis, Etha Fles, Franken, Höppe, Frits Jansen, Anth. de Jong (met een over 't algemeen goed doorgevoerde aquarel, eene stemmingsvolle maannacht), Anna Kerling, Klinkenberg, Mej. Marius (met een uitmuntend stilleven, dat wezenlijk al de jaren, dat we 't al te zien hebben gehad, niet is gaan vervelen), Martens, Van Mastenbroek, Melis (met invloeden van Blommers en Neuhuys), Mesdag, Mevr. Mesdag-Van Calcar, Müller, Nakken, Oppenoorth, Pabst, Rink, Rip, Willem Roelofs, Roermeester, (die wel eens zuiverder van factuur is), Salberg, Schildt, Sluiter, Smissaert, Hobbe Smith, Steelink, Van der Waay (die zeer treffend den indruk van een avond-concert-pauze weergeeft, G. Windt, Zoetelief Tromp en De Zwart zijn 't verder die voldoende of vrij voldoende vertegenwoordigd zijn en deze expositie helpen dragen. | |
Haagsche kunstkring collectie Ph. Zilcken kijkdagen 10-11 mei (part.), 12 mei (publiek) verkoopdagen 13, 14 en 15 mei 1902Wat bewoog Zilcken om van zijne collectie afstand te doen, zullen velen zich afvragen? Van Deyssel geeft hier in een inleidend woord voor den geïllustreerden catalogus het antwoord op, waaruit alles te begrijpen is. Hij zegt ‘dat (er) voor den meest verfijnden en aan zijne schatten meest gehechten kunstverzamelaar wel eens een tijd kan aanbreken dat dit alles, al die schoonheden om hem heen, waarnaar hij gewend was niet alléen te kijken, - hem te veel wordt; dat zijn huis hem te groot wordt, dat hij van al die zaken, schoentjes, pullen, kastjes, prenten, - nu er niemand meer is om daarvoor te zorgen, zóo als alleen een in smaak en genegenheid voor de voorwerpen naverwante het voldoende kán - niet meer dan een weinig voor zich zelf wenscht te behouden.’ We kunnen hier ter plaatse onmogelijk deze collectie meer ingaand behandelen Zij bestaat uit 833 nummers (waarvan evenwel bij ons laatste bezoek eenige der meest belangrijke nog niet aanwezig waren) waarvan b.v. onder No 1 éen ets, onder No 11 er 82 begrepen worden. Noemen wij iets van het voornaamste en willen wij om ons beeld te completeeren iets van het minder belangrijke noemen.... dan vinden wij dit niet en ons beeld blijft hoogst onvolledig. Etsen zijn er natuurlijk vooral veel. Van Bauer, Corot, Daugbigny, Daumier, Goya, Jozef Israëls, Mauve, J. en M. Maris, Millet, Rodin, Rops (eene zeer groote collectie), D.G. Rossetti, Rousseau, Steinlen en Zilcken zelf om eenigen te noemen. Verder lithographiën, affiches; oude prenten (waaronder zeldzame en mooie exemplaren; prenten van Japansche meesters als Automaro en den schilder van de tragiek: Toyokouni); teekeningen van moderne meesters; van oude als Asselijn, Bloemaert, de Bray, van Goyen, Saft- | |
[pagina 206]
| |
leven, J. van de Velde en W. van de Velde de jongere; moderne schilderijen; en oude o a. van Simon van der Does, Simon de Vlieger en J. Wijnants met Adr. van de Velde samen; manuscripten: een Livre d'heures en een Psalterium; boeken over kunst-techniek; kunst-geschiedenis; plaatwerken; geïllustreerde werken uit de 18e en de 19e eeuw; periodieken; werken over kostumes en schoeisel; literatuur waaronder een laatste drukproef van La débacle en het handschrift van Verlaine's Quinze jours en Hollande, geschreven op kladjes van couverts, ziekenlijsten enz en verder vol curiositeiten; een collectie schoeisel van verschillende volken; verder meubelen; doozen; porselein, faïence; Oostersche kunst; Oostersche wapens; toilet-artikelen van Javaansche vrouwen; stoffen; tapijten; glas- en koperwerk; miniaturen, beeldjes, enz. Deze laatste afdeeling is niet de minst belangrijke. Men ziet er is heel wat en het is treffend hoe deze kostelijke collectie die eens deel heeft uitgemaakt van ‘een der meest van goeden smaak en gracelijkheid vervulde woningen van het tegenwoordige kunstlievende Holland,’ zelfs in dezen toestand nog een geur van intimiteit ademt. | |
In het MauritshuisVoor het Mauritshuis werd aangekocht een stilleven van Willem Kalf. Een blauw porselijnen schotel met wat vruchten, 'n half geschilde citroen, 'n roos, rozenknoppen, 'n zilveren schotel, bokalen: éen liggend en een staande, 'n flesch, 'n glas en 'n stuk brood of gebak, op een marmeren console waarvan ook nog een zwaar tafelkleed afhangt dat den linkschen onderhoek van het schilderij inneemt. Het is tegen en op een donkerbruin fond geschilderd; een gedeelte der gele citroenschil heeft het hoogste licht, het gebak een zeer intiem halflicht. Hoe men dezen schilder juist den Rembrandt van het stilleven heeft genoemd - het zou belangrijk zijn dit na te gaan. Intusschen moet van hem in Kassel een schilderij zijn, dat - naar mij werd verzekerd - op grooter verwantschap wijst Werkelijk doet ook dit schilderij aan Rembrandt denken, maar meer nog aan den Delftschen Vermeer, bij wiens aanschouwings-wijze zich het onderwerp dan ook beter aanpast. Men heeft in den laatsten tijd verondersteld, dat Vermeer een leerling zou kunnen geweest zijn van Fabritius, den vermoedelijken leerling van Rembrandt. Dit zou eenig licht kunnen werpen op Vermeer's verhouding (vroegere neiging) tot den Groot-meester. Kalf staat naar zijn wezen tusschen Vermeer en Rembrandt in, maar, zooals we reeds zeiden, dicht bij Vermeer. Alleen vindt men een violenter aanschouwing der dingen. Mag men naar aanleiding van éen schilderij gevolgtrekkingen maken, dan zou men zeggen dat de maker ervan iemand was die met volledig beheerschte hartstocht schilderde, maar welke hartstocht als een inwendig smeulende brand aanwézig was. Men kan er zeker van zijn, dat hij zijn kleuren reeds dadelijk raak wist te mengen óp het palet en ze met zelden falende zekerheid aanbracht. Maar ook was hij iemand, die, wanneer de pieuze aandacht hem ontging, even als de Delftsche Vermeer uit te veel berekening wel eens duf werd (de roos bederft veel van de goede meening, die men over dezen schilder zou kunnen hebben). De voorwerpen staan vrij in de luchtomhulling, zijn zonder kontoeren met een zeldzaam begrip van stof, gewicht en beteekenis en met een uitdrukking geschilderd die ze een eigen leven schijnt te geven. Althans zoo kan men zich voorstellen, dat 't in zijn beste werk 't geval zal zijn. En hierin raken dan ook deze uitersten, Rembrandt en Vermeer (zooals wij die kennen) elkaar. Mij bracht dit werk sterk een bloemstuk van Verster (uit diens vroegeren tijd) in de herinnering, waar de mysterieuse groei der planten als innerlijk aanvoelbaar was gegeven en die hierin niet zóo ver van Rembrandt, ook wat de beteekenis der kleur betreft, afstond. Denkt men nu aan Verster's frontverandering en brengt men hiermee in verband wat wij zoo even opmerkten, de vermoedelijke meer directe invloed van Rembrandt op den jongen Vermeer, dan is eene plaats, zooals die Kalf inneemt, voor wie de schijnbare verwikkeling in deze geestesstroomingen weet te ontwar- | |
[pagina 207]
| |
ren, bij eenig nadenken nóg duidelijker bepaald. Jacob Maris, die o.a. ook door Vermeer en Rembrandt beïnvloed is geweest, kan hier, ook om redenen van beknoptheid, buiten beschouwing blijven. De mindere bekendheid van Kalf en de belangrijkheid van dit zijn werk deed ons voor deze rubriek nog al uitvoerig zijn. Verder is het Mauritshuis nog verrijkt met een Van Beieren, een dergelijk stilleven als dat van Kalf, maar gecompliceerder. Van opzet is 't grandioser dan 't andere hier aanwezige visch- en kreeftstilleven van V.B., maar weer niet zoo heerlijk en breed van schildering. Een paar kreeftjes doen aan dat kostelijke werk denken. Een porselijnen schotel is sterk verschoten, en blijkbaar (de Hr. Martin houdt dit voor zeker) een kleine kist ook. Eene eenigszins Rembrantieke verlichting van uit een hoog raam (dat wel niet aanwezig is, maar waarvan wij de spiegeling op verschillende voorwerpen waarnemen) brengt eventjes den Meester te binnen. De belangrijke Cuyp, die nu ook door den Heer Bredius in bruikleen is gegeven, is uit 's schilders rijpste periode, maar heeft niet het uitzicht van een gewone Cuyp. Het verbeeldt een effekt na den regen. Links, bij den horizont, trekt de bui af. Rechts, hoog geboomte, van waar onder uit drie, in de gehoorige stilte pratende mannen in het zonlicht treden (links ligt nog een koe), dat door de wijkende wolken brekende, het natte gras als fluweel doet vonkelen. Aan de rand van het tweede plan, als ik me wel herinner een weinig verduisterd, staat een kasteel. Men kan zich verbeelden dat Cuyp bij een zijner tochten rivieropwaarts (links op het schilderij bevindt zich nog een stuk rivierinham) dit onderwerp zag en 't met weinig verandering thuis schilderde. Trekt men eene lijn van de top den boomgroep over het kasteel naar een struikgewas links (Diagonal-perspektive) en brengt men hiermede het verloop der lijnen van lucht en land in verbinding, dan heeft men zeker een der marquantste voorbeelden te aanschouwen van 't door schilders somwijlen onbewust opvolgen van bijzondere perspektivische wetten. H.D.B. | |
Uit RotterdamMendes da Costa en van Daalhoff bij de wed. Oldenzeel van 20 april tot 10 mei 1902Ditmaal exposeert Mendes da Costa zijn mooi, vast werk in de kleine kunstzaal van Mevrouw Wed. Oldenzeel. Als steeds is het een verfrissching die eenvoudig gehouden vormpjes in hun eenvoudig materiaal van grijze gebakken en geglazuurde aarde te bewonderen. Mendes verstaat de kunst nooit banaal te zijn of zich op goedkoope wijze van de dingen af te maken. Elk voorwerp dat uit zijn hand komt heeft een cachet wel-gemaakt, wel-verzorgd, en volkomen af te zijn en hoe eenvoudig ook van lijnopgave, nooit mist zijn werk een gebonden sierlijkheid, een eigen bevalligheid. Ook heeft het geen gewild- of buitensporigheid, maar is de uitkomst van stil en kalm doordenken gepaard met groote vormenwijsheid; een wijsheid, die - naast natuurlijken aanleg van voelen - werd verkregen door hard en hardnekkig werken. Mendes is op dit oogenblik wel de eenige in Holland die het mensch- en dierbeeld weet om te zetten in ornament. Er uitlichtend het essentiëele van hun soort, kan Mendes alle druk bewegen van zijn figuren wegdoen, terwijl hij overhoudt den meest expressieven hoofdvorm, dien hij als versieringsmotief gebruikt. Zijn indische danseresjes, zijn aapfiguurtjes, terecht reeds lang bewonderd, zijn met zulk een liefde en doordringenden ernst behandeld, dat alle voorwerpen daarop geïnspireerd, steeds opnieuw boeien. Ze boeien niet alleen omdat - niettegenstaande het in stijl gebrachte - zoo goed is weergegeven de slanke langzaam zich bewegende gracie van het jong figuurtje of de ineengehurkte, bijna geheimzinnige neerslachtigheid van het menschachtig aapje; maar hun belangrijkheid schuilt ook in de knappe behandeling, in de kies-keurigheid der lijnbeweging. Evenals zoovele voorwerpen uit den bloeitijd onzer kunst is ook Mendes' werk aangenaam om in de hand te heb- | |
[pagina 208]
| |
ben, te betasten. Nergens scherpe lijnen, punten of uitsteeksels. Ook mist het de povere magerheid, of het barokke van sommig modern werk, en heeft het - als onze zeventiende eeuwsche kunst - de kenmerken vol, zonder pretentieus; pittig, zonder gewild; zuiver en goed af te zijn. Vergeleken bij vroeger is Mendes' werk steeds breeder en vollediger geworden, wij hopen zeer, dat de toekomst ons steeds meer van zijn gaaf werk zal hebben te geven. Onder het werk van van Daalhoff tevens geexposeerd, was o.i. niet vertegenwoordigd zijn meest supérieure arbeid, eerlijkheidshalve onthouden wij ons daarom van een meening of opvatting daaromtrent. | |
Bauer in den Rotterdamschen kunstkring van 19 april tot 18 mei 1902Reeds werd aan dit tijdschrift een bericht ingezonden, tijdens het werk van Bauer in Amsterdam was tentoongesteld; daardoor moet - om niet in herhaling te vervallen - ons bericht kort zijn. Enkele nummers - zeer terecht aangeteekend bij de Amsterdamsche expositie - worden hier gemist, toch is hier nog weelde en kostbaarheid te over. Niet dat ze zich opdringt: Bauer's kunst heeft de groote kwaliteit op zijn plaats te blijven. Het springt niet uit de lijst, noch komt in brokken naar voren, maar ze wijkt integendeel terug, blijft aan de vlakte van den muur en voldoet zoo aan den eisch, binnen de omlijsting te blijven, waaraan menig kunstwerk te kort komt. Bauer's kunst, met zijn onderwerpen van overstelpende weelde, met zijn woelige optochten en Oostersche paleizen is geen realiteit, meer visioenen zijn het uit die wereld van duizend-en-één-nacht. En de wijze van werken? Het is alsof Bauer speelt met zijn penseel of etsnaald, zoo gaan zijn zwierige lijnen hun weg zoeken; 't is alsof hij half werktuigelijk begint te fantaiseeren en eerst al werkend zijn verbeelding vasten vorm krijgt, zijn werk geboren wordt niet na wel-overwogen denken, maar begonnen als met enkele noten waaruit zich de melodie ontwikkelt. Maar toch niet als op losse schroeven staat Bauer's werk, zijn compositievermogen is overbluffend. Hoe wèl weet hij een vogel, een schaduw, een silhouetvorm op zijn plaats te zetten zoodat de geheele compositie in evenwicht komt. Hoe weet hij in tonen den voorgrond te scheiden van het tweede plan zoodat alles klaar tegen elkaar staat, niettegenstaande de meestal diffuse lijnen. En met wat een - als 't ware - Oosterschen zwier bewegen zich Bauer's lijnen. Bezie een figuur hoog te paard in groote voornaamheid of gehurkt in wijdsche kleederdracht, bezie die verwarrende penseelscharreling of de zich kronkelende etslijnen: 't is alles overdaad van fantaisie, alles weelderigheid van het Oosten. Toch beziet Bauer dat alles met Hollandsche oogen. Om al die pracht weer te geven, heeft hij slechts weinig geldende kleurgamma noodig. Zelfs zijn zijn aquarellen veelal slechts in een grijze tint, opgevoerd met wat kleur. Bauer houdt de eischen van waterverf - tegenwoordig zoo dikwijls voorbij gezien - scherp in het oog. Zijn aquarellen zijn nat gewasschen en munten uit in fijn- en dunheid van behandelen, ze zijn rijk en voornaam niettegenstaande hun soberen toon en hun doorzichtigheid. En in al Bauer's werk is datzelfde ruime zien, de omvatting van groote of wijde massa, niet geleerd of gewild, maar de aangeboren behoefte over de dingen heen te kijken. Zelden een détail behandeling of enkel figuur, maar meest altijd een overzicht over groote steden met koepelende daken en torens, over groote menschenmassa in optocht tusschen muren onder hooge, zware reuzenpoorten of met vaandels te paard op marsch. Bauer staat geheel apart onder onze artiesten, geen die aan hem is verwant, geen die hem navolgt, geen die zulk een verbeeldings- en uitbeeldingsvermogen heeft. Zelfs op een der etsen van ongeveer tien centimeter bij twee centimeter hoogte wemelt het op de zeer kleine oppervlakte van ruiters in drat. Bauer's etsen hebben prachtige kwaliteiten wat de factuur aangaat. Het gevoelig, prachtig satijnig soort Japansch papier waarop veel van zijn werk ge- | |
[pagina 209]
| |
drukt wordt, doet wel de meest fijne lijnen en nuances uitkomen maar ook zonder dat wordt, naast Bauer's etswerk, dat van zeer vele anderen arm en stroef, of van een effect, verkregen door minder mooie middelen. Enkele nummers die ons bijzonder boeiden op te noemen zou ons te ver voeren, trouwens in de meeste der tentoongestelde werken zijn kwaliteiten die het opnoemen waard zouden zijn. Terugkomend van deze tentoonstelling, behoudt men in herinnering van alle waterverfteekeningen en de groote hoeveelheid etsen - waarvan de kleinere in kunstwaarde gezet kunnen worden naast de grootere - een indruk van een geweldig werkvermogen, een onvatbare gemakkelijkheid van doen, maar daarboven vooral van een geniale verbeelding die het Oosten begrepen heeft in zijn meest weelderigen en overstelpenden vorm. | |
Vierjaarlijksche tentoonstelling, ingericht door de Academie van beeldende kunsten van 10 mei tot 22 juni 1902De z.g. Vierjaarlijksche Tentoonstelling ditmaal te Rotterdam gehouden, verschilt in zoover van dergelijke exposities, dat waar HH. Commissieleden voor deze tentoonstellingen soms vrij toegefelijk zijn, er ditmaal sterk werd geschift en groote absurditeiten dus ontbreken. Dat er nog veel banaals langs de wanden hangt valt niet te ontkennen, echter kunnen wij hier en daar goed werk constateeren. Alphabetisch genomen merkten wij op de n.v. stukken: Addicks Meisjesfiguurtje is serieus gedaan, deugdelijk van opvatting, frisch en prettig. Akkeringa heeft altijd iets persoonlijks, iets verdienstelijks, zijn Nettenboetsters heeft goede kwaliteiten en is van aangename soliditeit. Bastert werkt handig, maar maakt zich ook onbehoorlijk handig af van zijn gegevens, in Herfstochtend is onvergeeflijk de wijze waarop het groen tegen de lucht staat en de boomen karakterloos zijn. Mevr. Baukema's Doorwerth wint het zeer van haar Dorp bij Arnhem. Doorwerth is een teekening van groote ernst en mooie techniek. Richard Bisschop's kleur moge wat zwaar zijn, ze is van diep gehalte, zijn Visschersbanken in de kerk te Maassluis is een aangenaam doek, mooi van toets, als van gamma. Mevr. Bisschop-Robertson heeft haar altijd meesleepend palet. Het buurtje is voor ons één pracht van forsche kleur Blommers Zomer heeft, bij goed licht, iets zonnigs en doorschijnends, maar hoe moet hij achterstaan naast Breitner's kalm, diep werk. Hoe ook, Breitner kan men niet onbewogen voorbijgaan, er is iets grootsch en ernstigs in zijn stukken dat boeien blijft. Het hier aanwezige werk is een mooi specimen in zijn heerlijk kleurgehalte, in het wijken achter de lijst zoodat ruimte prachtig wordt achter het diepbruin van het werkpaard. Mocht eindelijk het bestuur van het Museum Boymans dit werk eens aankoopen! Boonen heeft een aardig Stadsgezicht, dakenzicht zou men kunnen zeggen, vol brio geschilderd. Coert heeft een klein Hoekje uit een achterbuurt een procédé in gekleurde was. Het is aantrekkelijk om zijn eenvoud en opgevoerdheid. Vooral het bovenste gedeelte is gelukkig en over het algemeen staat alles goed in elkaar. Het wit van de muur leek ons hier en daar nog wat vlekkerig en daardoor te druk, over het algemeen echter was het een doekje waarop men telkens weer terug komt. Dirksen van Angeren heeft hier een goede ets, mooi van kleur, eigendommelijk van techniek. Jammer dat van Gabriël ditmaal o.i. geen gunstiger stuk werd ontvangen voor deze expositie. Gorter's kunst heeft een goede plaats, te goed dacht ons voor het weinig verdienstelijk en vrij vervelend werk. Het portret door Haverman ingezonden is degelijk als Haverman's werk steeds is in zijn minitieuse behandeling. Hoeveel hooger staat dit nuchtere en ware kijken - en hoe heel veel liever zien wij dit soort werk - dan zoo veel artistiek gesmeer. Geluk heeft ook mooie kwaliteiten al lijkt het ons niet zoo ver als het portret, maar vergeleken bij het | |
[pagina 210]
| |
portret van Mevr. v. L. door Thérèse Schwartze is het opeens weer knap en mooi. Horssen's werk is hard, zijn Clematis heeft noch kleur, noch stofuitdrukking. Met vreugd zagen we Hijner's Kabeljauw; zijn palet is oneindig bescheidener en rijker geworden; dit stilleven behoort onder de beste van dit genre van de tentoonstelling. Ives Browne is ver beneden zijn onderwerp gebleven, dat ook geene kleine opgave is. Zeer hopen wij, dat naaktfiguren in de open lucht er anders uitzien dan deze. Het zilverige, fijne dat kinderhuid te midden van groen heeft wordt hier vervangen door een groezelig bruin ateliertintje. W.G.F. Jansen heeft een slechte plaats; hij verdiende beter o.i., aangenaam van kleur en penseelbehandeling, prettig en ernstig als zijn klein doekje Landschap is. Karsen's werk zagen we ook slecht belicht. Zijn Hooischelf en Stadsgezicht, hoe bekend ook, treffen altijd weer opnieuw door mooi kleurgamma, deugdelijk werken en groot sentiment. Konter zond een goed meisjeskopje. Wat week en dun nog, maar met aardige kwaliteiten. Mejuffrouw Koster gaat, als meest, boven haar kracht. Het gegeven is aardig en fleurig, de bedoeling iets karakteristieks en sterkkleurigs te geven begrijpelijk, maar de uitkomst is er eene van vrij te vreden zijn, omdat men niet verder zien kan. Evenals Hijner exposeert Corn's Kuypers gelukkig. De kleur is weliswaar voor buiten wat zwaar en zwart en eentonig, toch is het saprijker, kleurrijker, gedurfder werk dan vroeger Avond van Le Comte, is een aardig gegeven, aardig gezien en afgesneden, aardig geschilderd, het onderwerp maakt het werk aantrekkelijk en geeft er een schijn van belangrijkheid aan. Van Leemputten heeft Een Zondagmorgen op den Dijk zonnig bedoeld, maar inderdaad in zijn wittigheid zonloos. Als er geen schaduw onder de figuren was gebracht zou het in kleur evengoed een grijzen dag kunnen zijn. Zijn aquarel Octoberavond, is ongelijk veel beter en heeft zeer mooie kwaliteiten in wijze van werken en kleur. Mejuffrouw Machielse heeft een aardig palet, haar stillelevens hebben iets zeer rustigs en ingetogens, een aanzicht van ernstig streven en doorzetten, ze zijn daardoor zeer aantrekkelijk. Willem Maris zond de zijn eigen zomerweelde Eenden in het groen met zijn frissche sappigheid en het rake buiten zijn. Ook dát zou een mooie aanwinst zijn voor het Museum van Rotterdam. Mastenbroek's Binnenhaven is beter dan Langs de Haven, maar waarom den grooten Jaap Maris nagebootst en daarvan niets terecht gebracht? Melis' werk is niet aangenaam van toets, er is daarin iets zeer oneenvoudigs, zijn figuren lijken in gips gebeiteld, ook is de kleur weinig aantrekkelijk. Heel wat beschaafder is het palet van Mevr. Mesdag-van Houten; haar stilleleven is, zooals de meeste harer stillelevens - van gelukkig kleurgamma. Met genoegen ook zagen wij Mesdag's Na den Storm het is een beter doek dan wij in langen tijd van zijn hand zagen. Waarom werd het werk van Gerard Muller aangenomen? Dirk Nijland heeft een doorwerkte penteekening, op korten afstand sterk aan kopergravure doende denken. Deze jonge, temperamentvolle artiest heeft een gelukkige koppigheid, hij lijkt ons hard te werken en zichzelf goed onder den duim te hebben. Werk als van Offermans en Oldewelt moet men maar snel voorbijgaan om het zoo spoedig mogelijk te vergeten. Perlmutter is bizar, toch is het een artiest die aan het woord is. Rip's werk is treurig, dat van Albert Roelofs smakelijk van kleur, hij is artiest en colorist. Al doet dit klein doekje onwillekeurig aan Mancini's manier van werken denken het is geen banale navolging. Het Portret in potlood van Rueter is ernstig werk. In het werk van Schildt is duidelijk te zien hoe aanvankelijk succes gevaarlijk is. Ofschoon mogelijk knap, heeft zijn werk ons nooit aangetrokken, ditmaal echter schijnt het ons zeker pretentieus en daarbij niet bereikt. Het gloedlooze van de verf, het doode ziellooze er van mist alle fijnheid. Heele brokken van het groote doek zijn vuil van kleur inplaats de bedoelde grijsheid; het heeft dezelfde weinig aangename wijze van doen van Weiland, de laatste echter is bescheidener. Heeft Schild werkelijk de ware artiest in de ziel, dat hij dan minder tevreden over zichzelf zij. Van | |
[pagina 211]
| |
Soest's Winter was weer een vreugdevolle verrassing. Deze snelle vooruitgang is een gelukwensch waard. Zijn werk heeft groote zuiverheid en soliditeit, zijn bedoelen is vast, eenvoudig en sterk uitgedrukt. Het stilleven van Mevrouw Stork is een aardig bescheiden pogen. De heer en mevrouw Tadama zonden beiden vrij omvankelijke doeken; vooral mevrouw. - Haar werk heeft o.i. kwaliteiten van een buitenlander die hollandsch zien wil en het niet snapt; de Egmondervaart, van Fokko Tadama, staat in aardig gamma, maar het is week en oppervlakkig en moest, wilde het goed zijn, oneindig verder worden opgevoerd. Verster's palet is altijd mooi, kleurrijk en sterk, toch zien wij nog liever zijn werk waarin hij zijn opgave dieper, klaarder en vollediger uitdrukt. Het werk van v.d. Voo heeft iets kwasi serieus en is inderdaad slecht verzorgd. Weiland's werk is goedkoop, maar eerlijk gemeend. Avond en Zomerdag, van Wijsmuller, heeft veel goeds, het is ruim en licht en vrij van geurmakerij. Het werk van Zoetelief Tromp was ons een tegenval, vroeger zagen wij vrij wat degelijker werk van hem. De techniek van Moeders verjaardag is onrustig en vervelend; terwijl het meisjeskopje wijkt treedt de muur naar voren, als geheel heeft het op kleinen afstand eenheid noch atmosfeer. Het Landschap te Soest, van W. de Zwart is zwaar van kleur, maar mooi en gloedvol als zijn palet is vergeet men die mogelijke te groote zwaarheid om de degelijke en mooie manier van de dingen te zien. Toon Dupuis' bronzen zijn mogelijk knap maar niet boeiend. Teixeira de Mattos' werk meenen wij niet nieuw, maar met enthousiasme gemaakt. Wirtz heeft een klein pleister Javaansche danseres geïnspireerd op Mendes da Costa. P. |
|