Onze Eeuw. Jaargang 23
(1923)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 120]
| |
Het nut van het Grieksch
| |
[pagina 121]
| |
casuïstiek is nagelaten als het Romeinsche Recht uit de romeinsche - en men kan de moeilijkste wiskunstige vraagstukken oplossen zonder ooit Homerus in handen gehad te hebben; moet men even in Euclides kijken, dan neemt men een vertaling. Grieksch is dus niet-nuttig voor: de oorlogs- en vredestechniek, den landbouw, de nijverheid, de veeteelt, den mijn- en boschbouw, den handel, de scheepvaart, het bank- en credietwezen, de medische, de juridische, de mathematische en ingenieurs-wetenschappen, in één woord voor al die zaken waaraan de wereld en de maatschappij haren vooruitgang en voorspoed dankt. Ook voor het aanleeren van moderne talen is het Grieksch onnoodig: zonder de kennis ervan kan men zich oefenen om in zaken, in de conversatie, en op reis een voortreffelijk figuur te maken: een paar maanden in een vreemd land doorgebracht, en men is er. En welk een ‘breeden kijk’ geeft dat bovendien! En waarlijk kan men, zonder Grieksch, wel fransche, engelsche, duitsche, spaansche, italiaansche, zelfs russische en scandinavische kranten en romannetjes lezen. De oude fransche en engelsche klassieken en Dante en Goethe, waar grieksche en latijnsche taalkennis nog wel eens helpen kunnen, zijn nu toch wel volkomen verouderd. Wij komen dus tot de conclusie, dat het Grieksch alleen nuttig is voor hem die dit nuttelooze vak aan een volgende generatie van verdwaasden voor een hongerloontje wil gaan onderwijzen, Voor de theologen die er iets van willen weten, om buiten hun preeken en hun herderlijk werk ook nog wat aan de ‘wetenschap’ te doen, stichten we een vakschooltje voor de kennis der Koinê, en voor de gekken die Grieksch willen leeren, om er later andere gekken mee te hinderen, richten wij toch waarachtig geen afzonderlijk gymnasium op, met een volledige klassieke opleiding. Ook, zou ik zeggen, geen dure lycea. Want eerlijk gezegd is Latijn al even nutteloos als Grieksch. Enorme bezuiniging dus: afschaffing van het heele voorbereidend Hooger Onderwijs met al zijn scholen en | |
[pagina 122]
| |
zijn dure leerkrachten, en van het staatsexamen met zijn kostbare gecommitteerden; en behoud alléén van de H.B.S., de eenige inrichting waar uitsluitend die vakken onderwezen worden, welker kennis nuttig is voor een welvarende samenleving, en waar het onderwijs van den beginne er op is ingericht, om zoo snel mogelijk en met voor de maatschappij zoo voordeelig mogelijke resultaten geld te verdienen en een mooie, d.i. finantieelvoordeelige positie te verwerven. Onze dwaze voorouders hebben dit niet begrepen, en ons tot op den huidigen dag opgescheept laten zitten met hun classicistischen ballast, een booze ziekte die vele lieden heeft doen omkomen en de zielen van een groot aantal doorluchtige helden naar de onderwereld heeft doen verhuizen, en hunne lichamen ten prooi heeft gegeven aan de honden en de roofvogels (zie den aanhef van de Ilias in de schoone vertalingen van Vosmaer en consorten).
* * *
Nu vragen wij daarentegen: is boekhouden nuttig, en staatsinrichting, criminologie, sociologie en economie en al die andere vakken die de Minister van O.K. en W. wil doen komen in de plaats van het afgeschafte Grieksch? Al de genoemde vakken zijn oneindig nuttiger dan het Grieksch. Boekhouden b.v. Toen ik, na een zesjarigen gymnasium-cursus vol Grieksch en eenige jaren academiestudie vol Latijn, advocaat werd, wist ik niets van dat edele vak, en al de kruieniers die mij als curandi werden toebedeeld konden mij, ten detrimente hunner crediteuren, bij den neus nemen zooveel zij wilden, terwijl ik, ongelukkige, in dien tijd niet anders kon doen, dan verzen van Homerus en de tragici prevelen. Had ik boekhouden geleerd inplaats van Grieksch, misschien ware er dan uit menig faillissement wel 10 inplaats van 5% gekomen! Staatsinrichting, sociologie en economie zijn (vooral tegenwoordig, nu die vakken gelukkig meer en meer in handen komen van ras-echte democraten) oneindig | |
[pagina 123]
| |
nuttig. Men kan er door leeren hoe de maatschappij moet zijn ingericht om den arbeider het hoogst denkbare profijt, en den ondernemer een zoo matig mogelijk inkomen te bezorgen; en dáár moet het toch heen. Het is wel niet heelemaal billijk, immers niet precies in overeenstemming met het feit dat die ondernemers een groot deel van hun leven, dank zij hun onderwijs op de H.B.S., er op geloerd hebben, hoe ze zoo gauw mogelijk rijk zouden worden, maar aan den anderen kant hebben ook de arbeiders van der jeugd af aan, dank zij de voortreffelijke leiding der ‘Partij’, geen ander ideaal voor oogen gehad, dan om bij den kortst mogelijken werktijd, het hoogst mogelijke loon te verdienen en zich te vergasten op bioscopen en dergelijke waarlijkontwikkelende uitspanningen. Bovendien hebben bovengenoemde leervakken het enorme nuttigheidsvoordeel, dat zij in dezen ontwrichten crisistijd hun beoefenaars in staat stellen om alles weer in rechte banen te brengen, en de malaise te doen eindigen; daar zijn we nu tegenwoordig de gelukkige getuigen van. Of de Europeesche vredestichters Grieksch hebben geleerd durf ik niet te verzekeren: in ieder geval hebben zij het voor hun grootschen arbeid niet noodig gehad, en het stellig niet gebruikt. Ook heeft de studie van het Grieksch het nadeel dat er, in tegenstelling met andere leervakken, niets van blijft hangen als men het later niet speciaal noodig heeft. Verspilling van kracht derhalve. Daarentegen blijven algebra en meetkunde levenslang de lievelingsvakken van den practiseerenden medicus, en de ingenieur die de H.B.S. en de Handelsschool doorloopen heeft, smult tot op zijn sterfbed aan warenkennis en boekhouden. Al deze ‘kundes’ hebben ze bij dag en nacht ‘paraat’ in hun hoofden. Nog eens dus: weg met dat stomme Grieksch, dat tot niets nut is, en leve het boekhouden, het handelsrekenen en de sociaal-economie. Goede schreden in deze richting zijn reeds gedaan: we hebben sinds een aantal jaren Hoogescholen voor de | |
[pagina 124]
| |
techniek, voor de veeartsenij, voor den landbouw, en ten slotte ook voor den handel en de bedrijfsleer. Realia - ik mag wel zeggen: regalia -, die onze voorouders, ezels als zij met al hun Latijn en Grieksch op het gebied van harrdel en landbouw en techniek waren, volkomen hebben verwaarloosdGa naar voetnoot1).
* * *
De onpartijdigheid gebiedt ons, hieraan iets toe te voegen en ook aan de altera pars een oogenblik het woord te geven. Een paar gemoedelijke ouderwetsche menschen (prof. Mr. B.M. Taverne, lid van den Hoogen Raad der Nederlanden, prof. Dr. G. van Rijnberk, Hoogleeraar in de physiologie te Amsterdam, en Mr. H.G.J. Maas Geesteranus, substituut-griffier bij de Arr. Rechtbank aldaar) hebben onlangs in een overigens wel leesbare brochureGa naar voetnoot2) trachten aan te toonen dat het Grieksch, ondanks zijn volslagen nutteloosheid, toch noodzakelijk is voor het aankweeken van zoodanige deugden van geest en gemoed als zij achten vereischt te zijn voor de volgens hen eenig-waarachtig goede uitoefening van een aantal maatschappelijke functiën, zooals regeerders van stad en land, medici, juristen, predikanten, leeraren in allerlei vakken enz. Zij meenen dat men voor dergelijke functiën en voor nog vele andere, zelfs voor bankiers, kooplieden, ambtenaren, ja eigenlijk voor alle hooge en verantwoordelijke posten, in den grond der zaak alleen menschen kan gebruiken, die Grieksch en Latijn hebben geleerd en van de oude cultuur geheel zijn doortrokken. En dat men alleen dàn een voortreffelijk medicus, jurist enz. kan zijn, als men Grieksch en Latijn heeft geleerd. Zij hou- | |
[pagina 125]
| |
den N.B. vol, dat dat iemands ‘psyche’ in gunstigen zin wijzigt! Wel erkennen zij dat aan zeer velen de klassieke opleiding niet besteed blijkt te zijn, en dat er, omgekeerd, ook zeer goede en fijnbeschaafde menschen zijn, die nooit Grieksch hebben geleerd, - maar dat is natuurlijk maar een praatje voor de vaak om de tegenpartij in het gevlei te komen en niet terstond voor maniakken te worden uitgekreten. Nu, wij, die alleen zien op materieelen voorspoed, wij die - gelijk onze groote voorganger, Zijne Excellentie de theoloog en oud-predikant Dr. J.T. de Visser, Minister van O.K. en W. - uitsluitend materialisten zijn en naar wereldsch geluk en welvaart streven, naar in het werkelijk leven direct in geld en goed realiseerbare waarden -, wij behoeven niet te zeggen dat wij deze beschouwingen absurd achten, en volkomen ongeschikt voor den tegenwoordigen tijd. Dat is alles goed voor idealisten en geloovigen van allerlei gading -, wij praktische menschen hebben die zoogenaamde ‘geestelijke goederen’ niet van noode. Zelfs Dr. Albertus Poutsma, Rector van het stedelijk Gymnasium van Amsterdam, waarnemend Hoogleeraar in het Grieksch aan de Universiteit aldaar, en dus in alle opzichten ferré à glace in de oude talen, ontkent met nadruk de nuttigheid van die taal voor hen in wier beroep zij later niet te pas komt. Anderen zouden hem schelden voor een barbaar -, wij begroeten in hem een hooggeschatten medestander. Er is een Latijnsch distichon dat luidt: ‘Ingenuas didicisse fideliter artes
Emollit mores nec sinit esse feros’.
Hetgeen zooveel zeggen wil als: de grondige kennis van de fraaie letteren en schoone kunsten verzacht de zeden en duldt geen vergroving. Men ziet dat zelfs de Romeinen reeds een voorgevoel | |
[pagina 126]
| |
hadden van wat wij bedoelen: verslapte zeden zich openbarend in loome weelde en sybaritisch genot, ziedaar het gevolg van de studie van grieksche en latijnsche taal en cultuur. Houden wij ons bij het stevig en versterkend materialisme, dat ‘mannen’ kweekt. |
|