Onze Eeuw. Jaargang 21
(1921)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 217]
| |
De Iersche kwestie
| |
[pagina 218]
| |
men haar oplost, is een der groote factoren, van welke het afhangt of in Ierland ingrijpende sociale hervormingen kans krijgen verwerkelijkt te worden. Zoo ergens, dan zijn in Ierland vele vooronderstellingen voor zulke hervormingen gegeven. De vorm, die men aan de Iersche vrijheid zal toekennen, en alleen volstrekte of werkelijke vrijheid kan voor een verder reikend streven vruchtbaar zijn, is voor dit vraagstuk beslissend. Ik geloof niet, dat in Nederland, dat zelf eenmaal een lange vrijheidsoorlog met een machtig overheerscher heeft weten te winnen, de worsteling, zoo dicht nabij nochtans, tusschen Groot Brittannië en Ierland genoeg belangstelling ondervindt. Zij prikkelt noch voldoende de sympathie, noch beseft men, dat werkelijk haar afloop meer dan nationale beteekenis heeft. Wat is hiervan de reden? Onverschilligheid voor al wat niet tastbaar-rechtstreeks ons zelf aangaat? Is het de magnetiseerende kracht van sommige leidende personen, in wier dikwijls wijze en altijd vredelievende woorden, in wier zoete, belofterijke leuzen men ondanks de schrille werkelijkheid vertrouwen blijft stellen? Ik noemde deze kwestie behalve interessant ook onbekend en ingewikkeld. Werkt zij, behalve dan door het feit, dat de gebeurtenissen den Nederlander eerst via de schiftende Engelsche pers onder de oogen komen, misschien daarom zoo weinig diep op ons in, omdat zij, zóó ingewikkeld, nimmer volledig en met kennis van zaken wordt uiteengewikkeld? De navolgende bladzijden bevatten een poging die arbeid te verrichten. In een langzamerhand voller en vollediger wordende beschouwing zullen zij trachten, zonder het gevoel en de weergave van het in-elkaar der dingen uit het oog te verliezen, de verschillende feiten en beginselgroepen, waardoor de Iersche zaak zoo bijna verwarrend samengesteld is, uit elkander te nemen en in hun innerlijk wezen en historisch verband begrijpelijk te maken. Alleen als dit geschied is, kan van kennis en inzicht sprake zijn, zal men kunnen beoordeelen, welke | |
[pagina 219]
| |
toekomst Ierland op het oogenblik wel, welke het niet vrijwillig aanvaarden kan, en, als het soms (oppervlakkig beschouwd) aannemelijk schijnende oplossingen laat voorbij gaan, zonder ongeduld of spijtigheid al zijn sympathie voor het worstelend Iersch volk behouden. Ik hoop, dat ik mijn uiteenzetting genoeg helderheid zal kunnen geven, om bij iederen goedwillige althans op deze uitwerking te mogen rekenen. Eén ding moet ik hieraan toevoegen. Mijn geschrift is een pleidooi voor de eischen van het Iersche volk. Maar zeer veel is er mij aan gelegen, dat de lezer mijn partijdigheid niet toeschrijft aan onbetrouwbare persoonlijke vooringenomenheid. Ik spreek hierover uitdrukkelijk, omdat men in mijn betoog geen waardeering voor Engeland zal aantreffen. Dat deze in den schrijver niet afwezig is, spreekt van zelf. De Engelschen zijn een te groot volk, van te kostbare cultuur en te sterke traditie, dan dat het deze erkentenis niet van iederen vreemdeling, die tot hen in nauwere betrekking treedt, zou afdwingen. Veel hebben zij aan eigen kracht, aan eigen begaafdheid te danken, van dit vele veel wederom aan, het kan wel niet anders, lagere uitingsvormen dier kracht en begaafdheid. Veel ook danken zij aan het geluk, en juist dat heeft hun in menig opzicht treffende kenmerken van bedorvenheid gegeven. Op sommige punten openbaart zich dit sterker dan op andere. Dat de Engelschen edelmoedig zijn kunnen, weet iedereen. Dat zij wijs kunnen zijn, dat zij kunnen vooruitzien, en Britsch zeer gaarne synoniem van eervol noemen, evenzoo. Wat was hun eeuwenlange houding tegenover Ierland? ‘The moment’, schreef een Engelschman, Sydney Smith in de Plymley Letters, ‘the moment the very name of Ireland is mentioned the English seem to bid adieu to common feeling, common prudence, and common sense, and to act with the barbarity of tyrants and the fatuity of idiots.’ Een kerngroep van Engelands beste mannen uit onze tijd zou niet aarzelen deze woorden ook nu te onderschrijven. Tot hun eer zij gezegd, dat in | |
[pagina 220]
| |
deze studie geen woord scherp is, of scherpere worden door hen gesproken of geschreven. In de politiek der Engelsche regeering ten opzichte van Ierland, politiek door de, bij middel van vooroordeel en valsche voorlichting gevoede, onverschilligheid van het Engelsche volk gedragen, is bijna geen lichtpunt van waarachtig en gezond staatsbeleid aan te wijzen. Mijn werk betreft de Iersche kwestie en haar alleen. Hoezeer ik het ook betreuren moge, als getrouwe weerspiegeling van Engelands optreden in Ierland heeft het mij voor de weerspiegeling van Engelands deugden op andere gebieden noch aanleiding gegeven noch plaats gelaten. | |
I.
| |
[pagina 221]
| |
volk van oudere, fijnere en oneindig spiritueeler cultuur dan die der overheerschende natie, vormt zulk een op zich zelf staande, door speciale kenmerken gekarakteriseerde eenheid, die alleen door zelfzorg tot volle wasdom vermag te komen en door iedere van buiten af opgelegde staatsvorm slechts geschaad kan worden. Het bezit een eigen, van de Engelsche hemelsbreed onderscheiden, persoonlijkheid, en op dit bezit grondvest het de aanspraak, die het dierbaarst goed van iedere persoonlijkheid is, op de vrijheid, - de vrijheid om een, alleen door gemeenschapsverplichtingen gebonden, vrij lid eener maatschappij van volkeren te zijn. In de tweede plaats heeft deze stelling tusschen 1914 en 1919 de meest openlijke liefdebetuigingen der Engelsche staatslieden ondergaan. Ik zal de diverse, zeer emphatische verklaringen van Lloyd George en zooveel andere leidende figuren der Britsche natie hier niet herhalen. Men heeft de kracht hunner bewoordingen misschien vergeten; voor de inhoud houdt de strijdige praktijk het geheugen wakker. De verhouding van de Tsjechische natie tot de voormalige Donau-monarchie was geen essentieel andere dan die van Ierland tot Engeland. Engelsche politici mogen meenen, dat men voor een beginsel als het zelfbeschikkingsrecht der kleine naties een geestdriftige en genereuse strijd kan aanbinden, wanneer hij tot verzwakking van machtige, concurreerende staten strekt, in de hoop, dat het beginsel gelijk met de strijd verdwijnen zal, de praktijk leert hen, of zal hen, vroeg of laat en misschien hardhandig, leeren, dat ook de kleine, door hen zelf onderdrukte naties zich hun leuzen voor gezegd houden en nakoming der verbintenis eischen. Wenschen zij daarop achteraf, om redenen, die tegen de zedelijke grond van het eerst erkende, nu bestreden recht indruischen, niet in te gaan, dan breken zij voor de menschheid en voor de geschiedenis de eenige waardevolle onderbouw van hun jongst verleden af. Moeten die kleine naties machteloos blijven, dan ondergaan zij de straf hunner geveinsdheid: dat zij | |
[pagina 222]
| |
voor huichelaars staan, en indirect zich zelf ook materieel meer dan zij gelooven schaden. Zij ondermijnen de eenige band, die het Rijk bijeen kan houden: het vertrouwen, zonder hetwelk het voortbestaan van een complex als het British Empire onmogelijk is. In de derde plaats heeft Engeland, aangenomen, dat daarvan ten opzichte van een land, dat nimmer bij zijn afhankelijkheid berust heeft, sprake kan zijn, zelfs zijn historisch verkregen rechten onvoorwaardelijk verbeurd. De toestand, waarin Ierland, niettegenstaande eenige verbeteringen, vruchten van de verschillende, niet al te talrijke, de een voor de ander op zich zelf onvoldoende maatregelen, die Engeland sinds het optreden van O'Connell zijn afgedwongen, verkeert, is een schrille aanklacht tegen de overheerschende staat, waarop geen verdedigend antwoord mogelijk is. In het privaat leven heeft de rechter in overeenkomstige gevallen de bevoegdheid de schuldigen uit de ouderlijke macht te ontzetten. Ierland, dat het recht om zich zelf beter te besturen dan Engeland ooit bij machte bleek te doen, altijd vergeefs gevraagd heeft, ziet zich om sommige eigenschappen, die eeuwenlange Engelsche vervolging, Engelsche onderdrukking, Engelsch wanbeheer in zijn bevolking te voorschijn geroepen of ontwikkeld heeft, ten overvloede nog vaak door Engeland en de Engelschen gesmaad en belasterd. Zoo kort zulks immer mogelijk is, zal ik de hoofdpunten, die een denkbeeld van de Iersche toestanden onder Engelsch bewind geven, den lezer doen langs-trekken. Den beoordeelaar treffen: 1. Agrarische toestanden. Het is nog maar kort geleden, dat de helft van de bodem, 10.112.000 acres, in het bezit was van 744 grondbezitters. Het Iersche volk is een volk van landbouwers. Het grootste gedeelte van deze, door confiscaties verkregen grond echter, is in de loop der negentiende eeuw tot grasland gemaakt. In uitgestrekte districten, in het Westen voornamelijk, laten de wijde leege graslanden slechts een onvoldoend, voor het doel veelal het minst geschikt deel van de bodem voor | |
[pagina 223]
| |
bouwland. De te dichte bevolking leeft op magere, verbrokkelde grond tezaamgedrongen, op akkers, die noch vruchtbaar, noch groot genoeg zijn om een familie te kunnen onderhouden en die trouwens ook zelf meestal weer op de meest grillige en oneconomische wijze verdeeld, versnipperd en zelfs inelkaar geschoven zijn. De verschillende Land Purchase Acts, die, door o.a. met behulp van een voorschotsysteem de aankoop van grond voor de boeren mogelijk, en door hooge prijzen (en dus ten nadeele der boeren) voor de landeigenaars aannemelijk te maken, veel Ieren onafhankelijkheid van hun oude meesters en grootere welvaart bracht, hoewel in één opzicht winst brengend, (een kwart millioen landbouwers heeft tot op heden zijn akkers aangekocht) fixeeren al de ongezonde, op den duur onhoudbare verschijnselen, die de onmiddellijke oorzaken van emigratie en hooge sterfte zijn. Geen hectare grasland is als gevolg dezer wetten tot bouwland omgeploegd. Alleen een volledige reorganisatie van de landbouw, na expropriatie of hoe dan ook, kan Ierland op dit voornaamste punt uit het moeras helpen. 2. De afwezigheid, behalve in Ulster en eenige steden, van een nationale industrie, die, vroeger in vele takken bloeiend, met behulp der wetgeving door de Engelsche wedijver uitgeroeid is. Wederopleving, waartoe het land een rijke mogelijkheid biedt, wordt tot nu toe stelselmatig voorkomen of onderdrukt. De afwezigheid van een nationale industrie, die aan een deel der nu overtollige bevolking in het vaderland zelf werk en brood verschaffen kon is de tweede hoofdoorzaak der uitputtende emigratiejacht, waaraan de oorlog gelukkig althans tijdelijk een eind gemaakt heeft. Lord French, de onderkoning van het oogenblik, wijt de tegenwoordige woelingen aan het jaren lange stopstaan der emigratie, dat eenige honderdduizenden van de energiekste jonge mannen binnen de grenzen hield! 3. Afwezigheid eener exploitatie van al de natuurlijke | |
[pagina 224]
| |
rijkdommen, die voor Ierland een aanleiding tot welvaart konden worden, en waarvoor Engeland het op zich zelf wenscht aangewezen te houden. De hoeveelheid steenkolen, die de Iersche bodem bevat, bedraagt, voorzoover zij bekend is, volgens prof. Hull (verklaring voor de Eardley Wilnot Committee) ten minste, en voor een goed deel van de allerbeste kwaliteit, 209 millioen ton. Pogingen om tijdens de oorlog een behoorlijke exploitatie te beginnen, werden na het sluiten van de wapenstilstand onmiddellijk gestaakt. In county Antrim bevat een gebied van Ca. 167 vierkante mijlen een 30 millioen ton ijzererts van de beste, 40% ijzerhoudende soort, - Antrim is echter niet de eenige plaats, waar men ijzererts gevonden heeft. Ierland bezit marmer-, lei- en granietgroeven, koper, lood, en 80% zinkhoudende zinkertslagen. Er is een groote hoeveelheid uitnemende bakaarde en volgens Sir John Griffith' committee van 1917, 6000 millioen ton turf. De beschikbare waterkracht is aanzienlijk. Men schat dat de Shannon, Corrib, Erne en Bann alleen reeds 100.000, met de andere rivieren en meren Samen 250.000 paardekrachten kunnen leveren. Al deze rijkdommen en mogelijke hulpmiddelen liggen ongeëxploiteerd. Maatregelen om van Iersche zijde en met Iersch kapitaal de exploitatie te beginnen, zijn tot nu toe gesaboteerd. 4. Het bevolkingsvraagstuk. De bevolking is sinds de tweede helft der voorgaande eeuw, in stede van zooals overal elders verdubbeld, gehalveerd. In 1800, het jaar der Uniewet, bedroeg zij in Groot Brittannië 10.500.000, in Ierland 4.500.000; in 1841 in G.-B. 18.543.332, in I. 8.175.124; in 1861 in G.-B. 23.128.518, in I. 5.798.967; in 1914 in G.-B. 41.707.851, in I. 4.381.398. Tijdens en na de groote hongersnood, ten gevolge van het mislukken van de aardappeloogst - de graanoogst was in geenen deele mislukt, maar werd tezamen met zooveel vee door de landeigenaars in 1847 en '48 uitgevoerd, dat 1½ maal de bevolking van Ierland daarvan had | |
[pagina 225]
| |
kunnen levenGa naar voetnoot1) - emigreerden van 1846 tot 1851 1.240.737 Ieren naar Amerika en elders. Het aantal door de hongersnood gestorvenen raamt men op 729.000. O'Connell's eisch, dat de export van levensmiddelen zou stopgezet worden, werd afgewezen. Tot de oorlog toe zag Ierland zich ieder jaar een deel zijner beste krachten ontgaan, met het gevolg, dat het percentage vrouwen, kinderen, ouden, en onbekwamen onrustbarend hoog is. 5. Het pauperisme. Dit zal den lezer, na kennisname van het voorgaande, natuurlijk voorkomen. Op het land, in het Westen bijzonderlijk, en in steden als Dublin, is de toestand verschrikkelijk. In Dublin b.v., leefden in het eerste decennium der eeuw van de 59.263 gezinnen (gem. 4 à 6 leden) 21.702 (d.i. 36%) in één kamer. Er waren 1486 huizen, die onmiddellijke slooping vereischten. In deze 1486 huizen bevonden zich 5383 kamers, die door 12.926 personen bewoond werden. In 1914 werden 1956 huizen, met ‘ruimte’ voor 3989 gezinnen door het gemeentebestuur gesloten. Daar de huizenschaarschte, reeds toen belangrijk, dientengevolge nog grooter werd en aanbouw sinds dien achterwege bleef, heeft deze op zich zelf goede maatregel het euvel alleen verplaatst en op die nieuwe, al overbezette plaatsen oneindig verergerd. Het sterftecijfer, in Londen 17, in Parijs en New York 16, 1‰ bedraagt in Dublin 25‰. Om mijn verslag niet al te groot te maken blijf ik op dit punt bij dit eene symptoom. 6. De overbelastheid. Ik bedoel hier uitsluitend de relatieve overbelastheid; - dat de interne lastenverdeeling slecht is, spreekt van zelf. Toen de Uniewet aan een 20 jaar lange periode van ongekende bloei onder een eigen, zij het Protestantsch Parlement een eind maakte, bedroeg Ierlands schuld £ 28.500.000, die van G.-B. £ 446.550.000. In 1817 was de tweede tot £ 737.000.000. de eerste daarentegen tot £ 112.500.000 gestegen, in | |
[pagina 226]
| |
ruil waarvoor de bloei van handel en industrie inmiddels verstikt was. De Royal Financial Relations Commission van 1896, die overigens tot voor Engeland te nadeelige conclusies kwam, om veel te kunnen uitwerken, verklaarde, dat terwijl de heerschende opbrengstverhouding tusschen Engeland en Ierland 1 tot 11 was, deze verhouding volgens de meerderheid der commissie 1 tot 20 volgens de minderheid 1 tot 36 moest luiden. Volgens de cijfers der commissie brengt Ierland per jaar ca. 3 millioen pond sterling te veel op. Welk bedrag de Engelsche schatkist derhalve sinds de Uniewet als ‘eereschuld’ aan Ierland zou kunnen restitueeren, zal de lezer bij benadering kunnen uitrekenen. Over de economische en sociale gevolgen dezer overbelastheid behoef ik niet te spreken. 7. Het bankwezen. De in Ierland aanwezige banken, die voor de oorlog van 5 tot 20% dividend uitkeerden, hebben hun gunstige positie te danken aan het groote cijfer der rentelooze deposito's. Zij gebruiken deze sommen echter niet tot steun van Iersche handel en industrie, maar beleggen hen in Engelsche waarden en ondernemingen. Gelijk de grondbezitters de opbrengst van landbouw en veeteelt in Londen pleegden en plegen op te maken en te beleggen, zoo zorgen de banken, dat ook de spaarpenningen der lagere standen niet aan Ierland, maar aan Engeland ten goede komen. 8. Het vervoer. a. te land. Hoofdzakelijk naar één kant, de Engelsche, convergeerend, de natuurlijke hoofden verbindingswegen negeerend en geen samenbrenging van productieplaatsen, markten en havens op het oog hebbend, dankt het slechts 3270 mijlen lange spoorwegnet zijn plan aan de eischen van militaire bruikbaarheid voor de overheerschende natie. De maatschappijen zijn meerendeels in handen van de groote Engelsche lijnen, die daarvan het noodige misbruik maken. Door hooge tarieven, die de Iersche dienst voor de oorlog ondanks zijn gebreken toch nog rendabeler dan de Engelsche maken, wordt praktisch de obstructie der route-indeeling | |
[pagina 227]
| |
voor handel en industrie nog ernstig, ja zelfs preventief verzwaardGa naar voetnoot1). Concurrentie van Iersche goederen op buitenlandsche markten verhinderen of belemmeren zij. Een systeem van (onwettige) differentieele tarieven bevoordeelt volgens Paul Dubois den importeur zelfs op de inlandsche markten. Industrie en mijnbouwGa naar voetnoot2) ontmoeten in de toestand en de onverantwoordelijke exploitatie der spoorwegen een der voornaamste hinderpalen voor een mogelijke ontwikkeling. b. te water. Een, overigens ook weer gebrekkig, systeem van 708 mijlen, kanalen en gekanaliseerde rivieren, zou voor concurrentie met de spoorlijnen beschikbaar zijn, als niet sommige dezer waterwegen door de spoorwegmaatschappijen zelf opgekocht, de meeste bijna of heelemaal niet geëxploiteerd waren en zoo goed als alle in een hachelijke staat van verwaarloozing verkeerden. c. ter zee. Het zeevervoer is al eveneens ten nadeele van Ierland ingericht. Directe import in Ierland, het land der havens, van overzeesche goederen door groote buitenlandsche stoomvaartlijnen bestaat niet. De pogingen der Cunard Line, der Hamburg-Amerikalijn, na de aanknooping van handelsbetrekkingen met de Vereenigde Staten als gevolg der tariefherziening aldaar, om Queenstown aan te doen werden verijdeld. Voor Ierland bestemde goederen gaan eerst naar Engeland, om daar te worden overgeladen. Men begrijpt, dat deze kostbare en tijdroovende gang van zaken iedere werkelijk levendige handel onmogelijk maakt. 9. De praktische onmondigheid der katholieke meerderheid. Hoewel sinds O'Connell volledig geëmancipeerd, heeft deze nog steeds nagenoeg geen aandeel in de publieke betrekkingen, terwijl Trinity College, de beroemde zusteruniversiteit van Oxford en Cambridge, nagenoeg alle hoogere regeeringsposten, bijna al de voor- | |
[pagina 228]
| |
naamste posities aan de verschillende Boards en Diensten, die onder gezag van Dublin Castle staan, evenzoo de rechtspraak, in handen der Protestantsche minderheid zijn en gehouden worden. Alleen de zeggingschap over het plaatselijk bestuur is, hoewel eerst in 1898, door de Local Government Act aan de laatste ontnomen. 10. In verband daarmede de toestand van het onderwijs, waarvoor pas in de laatste tijd, en dan nog zeer ontoereikend, gezorgd is, dat althans tot voor zeer kort en voor een groot deel lijnrecht antinationaal was. Noch de Iersche taal, noch de Iersche geschiedenis behoorden tot de leervakken, en talrijk zijn de gevallen, waarin een uitsluitend Engelsch-sprekend onderwijzer in het Westen het eerste onderwijs moest mededeelen aan uitsluitend Iersch sprekende kleine kinderen. De onmogelijke methoden van het onderwijs werken er ijverig toe mee, het ontstaan van een behoorlijk ontwikkelde bourgeoisie) welke blijkens de, vergeleken met de produceerende klasse, al te groote aanwas der distributieve klasse gedurende de tweede helft der negentiende eeuw, ook nog door andere oorzaken belemmerd wordt) te voorkomen. Dublin Castle, de zetel der regeering, zal uit de aard der zaak al het mogelijke doen om dit ontstaan van een ontwikkelde, Katholieke bourgeoisie te verhinderen. 11. De anachronistische godsdienststrijd, die, in Engeland zelf afwezig, in Ulster tot een zoo hooge graad van virulentie wordt aangewakkerd, dat men elders verscheiden eeuwen moet teruggaan, om dergelijke ongezonde toestanden aan te treffen. Ik noemde hier eenige hoofdpunten, die ik een voor een met cijfers, feiten en consequenties zou kunnen uitwerken tot een relaas van haast misdadig wanbeheer, waarover menig Engelschman, als hij het kende en geloofde, versteld zou staan, die nu, vol trots over zijn Engelschheid, geloof in de gemoeds- en geestesadel aller Britten paart aan een volmaakte onwetendheid van al wat er in de Britsche naam, en tot tastbaar Britsch | |
[pagina 229]
| |
voordeel, aan de overkant van het smalle kanaal, aan een hoogbegaafd en sympathiek cultuurvolk bedreven wordt. Op grond van deze dingen is de stelling gerechtvaardigd, dat afgezien van het absolute recht op vrijheid, afgezien van de erkenning daarvan tijdens de oorlog, Engeland zijn factische rechten, zoo het daar ooit een schijn van kon aanvoeren, sinds lang volledig verspeeld heeft. Het is in ieder opzicht ongeschikt gebleken, om Ierland en het Iersche volk te geven wat hun toekomt, het heeft op ieder punt aan Ierland en het Iersch volk ontnomen wat zij rechtmatig bezaten. Het kan misschien op sommige, meer verwijderde deelen van het Rijk wijzen, om aan te toonen, dat het tot belangelooze en intelligente beheersching in staat is: de toestand waarin Ierland, dat zelfs onder het zeer protestantsche klassebestuur van Grattan's Parliament een periode van verrassende welvaart beleefde, onmiddellijk na het tot stand komen der Unie geraakt is, het moeras, waarin het sindsdien meer en meer wegzonk, de ontoereikendheid zelf van de enkele goede maatregelen, die aan het Engelsche Parlement, na twee dozijn dwangwetten en een Perpetual Crime Act zijn afgeperst, zij alle geven de feitelijke ondergrond en noodzaak aan de eischen, die het Iersche volk met al de middelen, die het vinden kan, tracht door te zetten. Het verlangen naar staatkundige vrijheid is het rechtmatig verlangen van iedere onderdrukte natie. Het Iersche verlangen naar vrijheid is meer dan dat. Zelfbestuur, zeide Campbell-Bannerman, is beter dan goed bestuur. Het Britsche bestuur is een slecht bestuur. Nationaal vrijheidsverlangen kan soms een zuiver ideëele begeerte tegen onmiddellijk voor de hand liggend voordeel in zijn. In Ierland is zijn spoedige bevrediging noodzaak. Geen Ier, en geen buitenlander, die de Iersche kwestie aandachtig in haar vele bronnen bestudeerd heeft, betwijfelt, dat van Engeland nooit een, enkel op het belang van het Iersche volk en de Iersche welvaart gericht bestuur te verwachten is. Waar zóó het ideëel verlangen | |
[pagina 230]
| |
naar vrijheid samenvalt met haar geestelijke en stoffelijke onmisbaarheid, is het een belangeloos buitenstaander niet mogelijk onpartijdig te zijn. In de Iersche kwestie onpartijdig zijn, is partijdig zijn voor Engeland. Wij hebben het recht der Ieren onvoorwaardelijk te erkennen, en aan dit recht de gebeurtenissen te toetsen. De vraag beantwoordend, wat bij de beschouwing der Iersche kwestie mijn uitgangspunt is, heb ik tevens de ondergrond aangeduid waarop de Iersche aanspraak berust. Wij zullen nu zien, hoe die aanspraak zich in de geschiedenis van de laatste tijd geldig gemaakt heeft, en op welke wijze zij zich tegenwoordig in Engeland en Ierland tracht te verwerkelijken. | |
II.
| |
[pagina 231]
| |
die Uniewet, die Gladstone de zwartste schanddaad der geschiedenis noemde en waarover hij - men zie het derde deel van Morley's Life of Gladstone, blz. 309 - in 1890 de meening uitsprak, dat het voor een Ier geen moreel vergrijp is haar zedelijk gezag te ontkennenGa naar voetnoot1). En steekt ook in die sinistere camouflage van Carsonisme, de Better Government of Ireland Act van 1920, niet een even groote dosis symboliek als in haar voorgangers? De Ieren hebben zich bij Adriaans gift en Pitts koop- | |
[pagina 232]
| |
acte - met de kosten der omkooping is eenige jaren later het Iersche budget behoorlijk gedebiteerd! - niet neergelegd. Zoodat deze worsteling, die onder Henry II met de bloedige geweldenarij van Strongbow en de zijnen begon, die onder Elizabeth van groote moordenaars als Mountjoy en CarewGa naar voetnoot1) zijn voortzetting kreeg, die haar ongeëvenaarde hoogtepunt bereikte onder den nog feller moorddadigen maar uiterst godvreezenden Olivier CromwellGa naar voetnoot2), die van Ierland na Oranje's, Oranjevergeten, knevelvrede te Limerick gedurende een groot deel der achttiende eeuw onder de Penal Laws één ontzettende gruwelkamer maakte, tot William Pitt haar na Castlereagh's roekelooze en bloedige onderdrukking van de opstand van 1798 door zijn Uniewet ten voordeele van Engeland meende te kunnen beeindigen, deze worsteling, die zich, voorzoover het volk niet in ellende neergeslagen lag, gedurende de eene periode door parlementaire, gedurende de andere door gewapende actie of beide, over de geheele negentiende eeuw heeft uitgestrekt en thans heviger en verbitterder dan ooit gestreden wordt, nu ruim zevenhonderd jaar geduurd heeft. Men moest over de eeuwenlange volharding, die tot in deze tijd de Ieren, en de volkomen mislukking, die de onderwerpingspraktijken der Engelsche regeering kenmerkt, dit overzicht hebben om de felheid der tegenwoordige onafhankelijkheidsbeweging te kunnen doorvoelen. Men moet daarna de ontwikkeling der Iersche kwestie in de negentiende eeuw kennen, om de onvermijdelijkheid van alle vormen, die de strijd in zijn laatste stadium heeft aangenomen, voldoende te kunnen begrijpen. Ik sprak daareven van parlementaire actie. Gedurende een groot deel der afgeloopen eeuw zagen vele Ieren in haar het aangewezen middel tot het doel. Strijd was ook deze actie ongetwijfeld. Wilder scènes dan onder Parnell zijn er in het Engelsche Parlement tot op de molestatie van den Belfast-Nationalist Devlin, eenige tijd geleden, niet voorgevallen. Maar sloot de zittingname van Iersche gekozenen in het Engelsche | |
[pagina 233]
| |
Parlement erkenning der Uniewet niet in? Om deze kwestie te kunnen beoordeelen, moet men het doel der leidende politici kennen. De voornaamste politieke figuren, die Ierland in de loop der vorige eeuw naar Westminster zond, Daniel O'Connell, die de eerste helft der eeuw beheerschte, Isaac Butt, de zwakke vader der eigenlijke Home Rulebeweging, die het Lagerhuis door hoofsche welsprekendheid van de nijpende nood der Ieren meende te kunnen overtuigen, Charles Stewart Parnell, die gedurende een bepaald tijdperk van zijn leven een alleen door die van O'Connell geëvenaarde positie innam, de eerste en de derde in het bijzonder, zagen in parlementaire actie een bruikbare, zoo niet de eenige methode, om Engeland tot restitutie der legislatieve onafhankelijkheid te brengen. In schijn het gezag van het Parlement erkennend, trachtten zij in werkelijkheid van de constitutioneele strijd gebruik te maken, om dat gezag metterdaad te doen verbreken. Ouder geworden is O'Connell verslapt. Hoever hij echter gaan wou, toen hij in zijn kracht was, toont ons zijn leuze: Repeal. Herroeping der Uniewet van 1800 was het oogmerk, waarop hij zijn leven lang zijn blikken gevestigd hield. Hij bereikte emancipatie der Katholieken. Zijn hoofddoel mistte hij. Maar op de inhoud van zijn program komt het hier aan. Hij wenschte een Iersche onafhankelijkheid, die met Engeland alleen de band der kroongemeenschap zou overlaten. Bij den stichter der Sinn Fein-beweging zullen wij later deze gedachte terugvinden. Parnell bleef duisterder. Hij was een politicus, die al wat onmiddellijk bereikbaar was aanvaardde, en zijn ideaal voor Ierland althans in Londen verzweeg. Met Gladstone's Home Rule Ontwerp van 1886Ga naar voetnoot1) verklaarde hij zich tevreden. Voorloopig tevreden, ja, maar zeker niet definitief bevredigd. Zijn haat voor de Engelschen was | |
[pagina 234]
| |
opmerkelijk in een man, die meer van een Engelschman dan van een Ier had. Zijn redevoeringen, vooral in Ierland, zijn er om aan te toonen, dat hij Gladstone's voorstellen nooit als doelpunt aanvaard had. In een rede te Cork verklaarde hij, niet minder dan herstel van Grattan's Parliament te kunnen eischen. Van hem is het woord, dat niemand een grens kan stellen aan de opmarsch van een natie. Zijn band met de Fenians, die hartstochtelijke voorvechters van onafhankelijkheid en directe actie, aan wier steun hij zelf toegaf voor een voornaam deel zijn positie te danken, zou zonder dat onmogelijk geweest zijnGa naar voetnoot1). Niet in zijn parlementaire actie, in zijn persoon stelden de Fenians vertrouwen. Noch uit O'Connell's, noch uit Parnell's politiek derhalve mag men het bewijs afleiden, dat de Ieren door hun deelname aan de wetgevende arbeid te Westminster afstand gedaan hadden van het hoogste verlangen: dat naar volledige zelfbeschikking. Zelfs waar Parnell het aan Engelschen wou doen gelooven, - ik denk aan sommige zijner antwoorden voor de Parnell-commissie ten tijde van de Pigottvervalschingen - doet men wel hierin niets te zien, dan een uiting van zijn praktisch opportunisme, dat de kansen zijner partij niet door al te scherpe formuleeringen politiek compromitteeren wilde, ook waar zijn intieme gedachten, over welke hij zich maar zelden of nimmer uitte, hooger toppen bestegen. Maar John Redmond dan? Een leider zooals O'Connell en Parnell leiders waren, is Redmond nooit geweest. | |
[pagina 235]
| |
Hij had niets van een autokraat. Hij fungeerde - na de verzoening der Parnellieten en Anti-Parnellieten, waarin, na Parnell's val om buitenpolitieke redenen, zijn machtig instrument, de Iersche nationalistische partij jaren lang verdeeld gebleven was - als voorzitter van een politieke groep, als uitvoerder van diens besluiten. Hij was niet, als Parnell de Chief, maar de Chairman. Slechts eenmaal heeft hij bij een groote gelegenheid eigenmachtig en geimproviseerd gehandeld en dit optreden veroorzaakte, niet heelemaal door zijn schuld trouwens, het einde van zijn partij en van de politiek zijner partij: de ondergang der Home Rule Beweging. Toen de Lords Gladstone's tweede Home Rule BillGa naar voetnoot1) in 1893 verworpen hadden, en van Gladstone's opvolger, Lord Roseberry, d.i. van de liberalen voorloopig niets te verwachten viel, begon de invloed en de kracht der parlementaire partij af te nemen. Niet alleen zij, maar de heele Iersche bevolking had haar eendracht verloren. Gladstone's verloochening van Parnell om uit het private leven in het politiek gesleepte redenen, de felle, verbitterde strijd, die vooral door de partijname van de Kerk tegen den gevallen leider in Ierland zelf het volk tot verdeeldheid bracht, de ontgoocheling van 1893, die duidelijk beseffen deed, dat van Engeland langs vredelievende weg niets verwacht mocht worden, dat, Parnell's politieke geloofsbelijdenis, Engeland alleen door vrees en dwang tot concessies te noopen was, hadden de aandacht van de parlementaire partij afgevoerd en veel Ieren tot inkeer gebracht. Het grootste deel van Redmonds publieke loopbaan viel in de tijd, toen in het Parlement de Iersche partij tot betrekkelijke kalmte gekomen was, toen, niettegenstaande eenige zeer nuttige wetten, die op speciale gebieden, o.a. plaat- | |
[pagina 236]
| |
selijk bestuur en landkoop, verbetering bedoelden, van de politieke actie in Ierland zelf weinig tegemoetgezien werd en de beste mannen des volks bewegingen in het vaderland zelf begonnen, die het aanzien der partij slechts ondermijnen konden. Stil werkende bewegingen deels, die een belangrijke invloed op de vorming van de Iersche geest verkregen, maar in Westminster, door Redmond, conservatief in hart en nieren, nimmer op hun werkelijke waarde geschat werden. Daar bleef de nationalistische partij met geduld het oogenblik afwachten, waarop, in 1910, 17 jaar na Gladstone's tweede voorstel, de liberale partij, die in 1905 een te groote meerderheid behaalde om de Iersche stemmen voor haar politiek te behoeven, Asquith, die in 1906 Sir Henry Cambell-Bannerman opgevolgd was, zijn overwicht ten gevolge van een verkiezing zóó verminderd zag, dat hij zonder Redmond en de zijnen zijn positie niet had kunnen handhaven. Iersche bevrediging was een der inzetten van de strijd geweest. De uitslag der stemming maakte nakoming der verbintenis onvermijdelijk. De billijkheid vereischt, hieraan toe te voegen dat Asquith, door Iersche bevrediging in zijn program op te nemen, ongetwijfeld een deel zijner stemmen verloren had. Stephen Gwynn, een bekend publicist, Redmonds vriend en medeafgevaardigde, ontkent het in zijn boek over diens laatste jaren niet, dat Redmond door de tijd zijn aanraking met het Iersche volk, wat daarin woelde en streefde, verloren had. Parnell's houding van isolatie in Londen hield hij vol, maar toch was hij min of meer verwestminsterd. In tegenstelling tot Parnell geloofde hij te veel in de praktische waarde ook van liberale toezeggingen. Hij was de eerste Iersche leider, die in het Lagerhuis onomwonden mededeelde, dat hij Ierland in het Britsche Rijk, waaraan hij een groote wereldfunctie toekende, een werkzaam deel wenschte. Uiterst onpolitieke verklaring. Maar Redmond was dan ook in geenen deele een groot politicus. Toen Asquith' Home Rule Bill, na zijn derde aanneming in het Lagerhuis in gevolge | |
[pagina 237]
| |
de Parliament Act wet geworden was, en de toekomst van Home Rule verzekerd scheen, kon Redmond voor het laatst de Iersche menigte meekrijgen. Veel enthousiasme was er niet. Dreigende stemmen gingen op. Een rede van Padraic Pearse, den lateren leider van de Easter Rising van 1916, was rondom een zeer voorwaardelijke, voorloopige aanvaarding, een ernstige, zelfs dreigende waarschuwing, voor het geval de parlementairen wederom misleid zouden blijkenGa naar voetnoot1). De oorlog, zegt men gewoonlijk, kwam tusschenbeide. Geheel juist is dit niet. Reeds voor Augustus 1914 was het duidelijk, dat de zaak slecht stond. Ulster, onverdraagzaam Unionist, als immer voorheen gebeten op de gedachte van uit Katholiek Dublin bestuurd te zullen worden, had al lang getoond met steun der Engelsche Tories de liberale eenheidsplannen te willen dwarsboomen, en evenzoo had het liberale kabinet al voldoende aanwijzingen gegeven, dat het voor de aandrang der tegenpartij, die openlijk verzet organiseerde, bevreesd was. Zoowel in Ulster als in Zuid-Ierland - waar ik over Zuid-Ierland, in tegenstelling tot Noord-Ierland of Ulster spreek, bedoel ik geheel West-, Oost-, en Zuid-Ierland - was men druk in de weer overal vrijwilligerscorpsen te wapenen en te | |
[pagina 238]
| |
oefenen. De toestand daar was dus al heel precair, toen Redmond in de beroemde zomervergadering van het Parlement, na de Engelsche oorlogsverklaring, door zonder eenige ruggespraak botweg Ierlands loyale steun voor de bestraffing van Duitschlands contractbreuk jegens België toe te zeggen, aan het Engelsche kabinet de gelegenheid opende, om zonder oogenblikkelijke straf de Iersche zaak, zoogenaamd ter wille van de heilige eenheid, aan de reactie en Sir Edward Carson te verraden. Parnell, die, anders dan Redmond, voor zulk autokratisch optreden de machtspositie bezat, zou zulk een fout nooit begaan hebben. Op een oogenblik, waarop Ierland de unieke mogelijkheid gegeven werd, eensvooral het angstig gezag der overheerschers in ruil van zijn steun tot ver-dragende concessies te brengen, verleidde Redmonds enthousiasme voor het Britsche Rijk hem er toe, te vergeten, dat hij voor geen andere zaak dan de Iersche en uitsluitend voor haar, in Westminster stond. De eerste maal, dat Ierland aan Engeland een eisch kon stellen, verkwanselde hij die kans, vol goede trouw en met de edelste bedoelingen, voor een waardelooze dank, die spoedig ondank werd. Anderen waren slimmer dan hij. Zij wenschten tot het laatste hun vijandschap of hun wantrouwen door te voeren. Aan de eene zijde deed het War Office onder Kitchener, een der meest overschatte menschen der eeuw, al het mogelijke om Zuid-Ierland, nadat het zich eenmaal had overgeleverd, te prikkelen en te hinderen. Aan de andere zijde liet Carson, Ulsters bij al zijn fanatisme scherp politieke leider, geen gelegenheid voorbijgaan om te verklaren, dat Ulster voor eigen zaak tot de tanden gewapend zou blijven, en er niet aan dacht ten Rijksbehoeve zijn weerbaarheid te verzwakken. Het gevolg was: voor Ulster en de Tories de concessie, dat de Home Rulewet niet ten uitvoer gelegd zou worden vóór de teekening van het laatste vredesverdrag; voor Carson persoonlijk, zijn opneming in het oorlogskabinet, waarin hij, met zijn vrienden Bonar Law en Smith (den | |
[pagina 239]
| |
tegenwoordigen minister van justitie Lord Birkenhead) de oorlog voor het zelfbeschikkingsrecht van kleine naties zou voeren; voor Redmond en de zijnen de schokkende erkentenis, dat hij zich zelf door zijn misstap tot een volslagen onmacht gedoemd had; voor Zuid-Ierland de onmiddellijke verslapping der geestdrift in dat deel der bevolking, dat zich door een stemming van dankbaarheid voor het nu opgeschorte Home Rule had laten meeslepen, en de plotselinge, felle verscherping van het strijdbaar onafhankelijkheidsverlangen in dat andere deel der bevolking, dat van de aanvang af zijn berusting bij het ontwerp als een laatste concessie aan het beginsel van parlementaire actie, als streng voorwaardelijk beschouwd wenschte te zien. Het feitelijk resultaat van al die verscherpende factoren was het optreden van Sir Roger Casement, dien velen als een der edelste Iersche patriotten achten, en de Paaschopstand van 1916 in Dublin, welke, op zich zelf noodzakelijkerwijs mislukt, nochtans aan de geheele Iersche kwestie een andere richting gegeven heeft. Voor Redmond, bleek al gauw, was daarin geen plaats. Redmond had zich zelf overleefd. De Irish Convention van 1917-'18, wier werk het was verzoeningsplannen te ontwerpen en wier rapporten Lloyd George naast zich neerlegde, om, in stede van constructieve voorstellen, conscriptie voor Ierland door te drijven, was de laatste officieele gebeurtenis, waaraan Redmond deelnam. Zij was een mislukking. Ulster bleef onwillig en Sinn Fein onthield zich. Hij stierf kort daarna. Naarmate Redmond zich, als leider van een nationalistische partij, die zich uiterlijk als in Londen te gast gedroeg, sterker deelgenoot van Westminster ging voelen, had hij juist tegen dat zelfde Westminster zijn weermacht verzwakt. Men was niet bang voor hem. Het is moeilijk uit te maken, wat er van de Iersche kwestie geworden ware, had Parnell in 1914 het woord gevoerd. Dat de geheele situatie een gansch ander karakter gedragen zou hebben, vloeit uit de persoonlijkheid van den grooten leider voort. | |
[pagina 240]
| |
De mislukking van Redmonds optreden in 1914 beteekende de ondergang der nationalistische partij. Deze kwam in 1918 slechts met enkele leden uit de verkiezingsstrijd te voorschijn. Zij beteekende, en daarom was het noodig bij haar stil te staan, in de tweede en voornaamste plaats de ondergang der Home Rulegedachte en de ongeëvenaard snelle opkomst der Onafhankelijkheidsbeweging in Ierland zelf. Het fatale lot der Home Rulewet, Engelands behandeling van den rebel Carson, het fusilleeren van de patriotten van 1916, de geheele serie trouweloosheden tegenover Ierland en zich zelf, waarmede de liberale partij van Asquith als door de werking eener goddelijke gerechtigheid aan haar eigen macht en invloed voor vele jaren, misschien voor altijd, een eind maakte, hadden in Ierland alle geloof in een verband met Engeland, als Home Rule bewaard zou hebben, vernietigd, en de groote meerderheid des volks tot een zoo eendrachtig besef van de noodzaak eener scherpe onafhankelijkheidspolitiek gebracht, dat de zelfde verkiezing, die aan Redmonds partij een eind maakte, aan een hervormd Sinn Fein met een sterke meerderheid van 70% de leidende macht over Zuid Ierland gaf.
(Slot volgt). |
|