Leestafel.
Dr. H. Terpstra. De opkomst der Westerkwartieren van de Oost-Indische Compagnie (Suratte, Arabië, Perzië). 's-Gravenhage. Martinus Nijhoff, 1918.
In vroegere tijden was Surate eene belangrijke koopstad; door verzanding van de haven is de handel naar het zuidwaarts gelegen Bombay verplaatst. Maar toen, in den aanvang der zeventiende eeuw, onze zeevaarders zich naar het Oosten richtten, was Surate nog in vollen bloei. De O.I. Compagnie kon daar o.a. indigo voor de Europeesche, - weefgoederen, later opium, voor de Oostersche markten vinden; daarentegen vond zij er afzet voor de voortbrergselen van den Indischen archipel, met name voor specerijen en, later, voor tin.
Reeds in 1606 had zij er eene factorij, die echter slechts een kort bestaan had; eerst in 1615 had de definitieve vestiging plaats. Doch zij had ook toen nog vele moeilijkheden te overwinnen, zoowel door den invloed van hare mededingers, de Portugeezen en Engelschen, en door de baatzucht der inlandsche machthebbenden (zou met den ‘Koning van Cambaya’ (bl. 19, noot 1) niet de gouverneur of onderkoning (zie bl. 10 en ook bl. 86) bedoeld zijn?), - als door misslagen of onhandigheden harer eigen dienaren.
De heer Terpstra geeft van al de ondervonden wederwaardigheden een nauwkeurig en uitvoerig overzicht, tot aan het tijdstip (1624) waarop zij geacht konden worden, in hoofdzaak overwonnen te zijn. Wat hij verder omtrent onze eerste betrekkingen met Arabië en Perzië mededeelt, is minder belangrijk.
Men kan, het werk van den heer T. lezende, een duidelijk inzicht verkrijgen in de groote bezwaren, waarmede onze pioniers in het verre Oosten te kampen hebben gehad; waarlijk, de vestiging daar van den Nederlandschen handel, waaruit door den drang der omstandigheden hier en daar die van het Nederlandsch gezag voortvloeide, is geen gemakkelijk werk geweest!
Met belangstelling zien wij, van de blijkbaar bekwame hand van mr. T., het verhaal te gemoet van de verdere lotgevallen der Compagnie in hare ‘westerkwartieren’.
E.B.K.