draagt haar boek en geeft het dat levendige en boeiende, dat anders in een relaas van treffende, maar zich in veel opzichten telkens herhalende gebeurtenissen licht verloren kon gaan. Het sterkst is dit in het eerste en derde deel waar de hoofdfiguur een natuurlijk middelpunt vormt en zoo naast 't algemeen historische ook een psychologisch interesse ontstaat. Daartegenover schaadt de uitvoerigheid in 't meedeelen van bijzonderheden eenigszins aan de eenheid van 't tweede deel, vooral waar de zeven vorstinnen uit 't Huis van Oranje in hun eigenaardig lot te veel overeenkomst vertoonen, dan dat hier met eenige eentonigheid zou dreigen.
Toch geeft ook dit deel, niet minder dan de beide anderen een aantrekkelijke en verrijkende lectuur. Van 't midden van de 18de eeuw wordt gezegd, dat de baanbrekers van den nieuwen tijd de Hervormde Kerk in Frankrijk eigenlijk niet kenden. De leden en de leiders dier kerk stonden als paria's zoo geheel buiten de samenleving, dat zij ook bleven buiten den horizon van de toonaangevende kringen in wetenschap en kunst. Hierin zal ook wel mede de oorzaak liggen, waardoor ook wij in 't beeld dat we ons van de Fransche cultuur dier dagen gevormd hebben, eigenlijk heel deze groep niet hebben opgenomen. Johanna Naber vult deze leemte op een buitengewoon heldere en bevredigende wijze voor ons aan. En van meer waarde nog dan deze verheldering van ons inzicht is de bezielende sfeer, die zij ons schept door haar verhaal van deze levens, vol eenvoud en heldhaftige trouw, vol vroomheid en karaktersterkte.
A.d.K.
L. Couperus. Van en over mij zelf en anderen. Vierde Bundel.
Couperus zou niet moeten zijn de kunstenaar, die hij is, als in heel dezen bundel niet nu en dan die charme was, die een zoo wezenlijke trek van zijn talent is. Maar 't is zelden, dat deze bekoring ons gevangen houdt. Bij verreweg de meeste dezer schetjes en causerieën vragen wij ons af: Waarom in 's hemels naam heeft hij ze geschreven? Wie heeft hem gedwongen zooveel bladzijden vol te schrijven met zulke volslagen onbelangrijkheden, zulke flauwe aardigheden, opmerkingen, juist goed genoeg om in een ledig uur even gezegd te worden, maar toch zeker nooit waard te worden uitgesponnen en herhaald? Is het zijn lust geweest, als een kunst het te kweeken, het vermogen om van niets toch iets te maken? Maar dan is hij niet geslaagd. Het ‘iets’ dat hij er van gemaakt heeft is misschien in staat even, heel oppervlakkig, te amuseeren,