Onze Eeuw. Jaargang 16
(1916)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| |
VerzenGa naar voetnoot1)
| |
[pagina 130]
| |
De oude viool.
Ik ben de troosteresse in donk're tijden,
Ik was in eenzaamheid met hen die leden
En wie in ootmoed mij hun leed beleden,
Mijn stem vol deernis gaf hun kracht tot strijden.
Ik deed mijn ziel in hunne ziel verglijden,
Van bitterst lijden zong ik als gebeden,
Gaf schoonen droom aan heden en verleden,
Dat wie mij liefhad weêr zich kon verblijden...
Ik ben de troost van trieste menschenharten,
Met mijn geklaag verzacht ik hunne smarten,
Wie mij beminnen, minnen mij voor 't leven
Daar ik in liefde, liefde weêr zal geven,...
En lief en leed en droeve erinneringen
Melodisch op mijn snarentuig doe zingen.
| |
[pagina 131]
| |
Houtvuur.
Herfst en winter, lente en zomer,
Wisselen in mij, eeuwige droomer,
Dat ik seizoenen vergeet,
Bloemen ontbloeien mild voor mijne oogen
Waar nog zooeven sneeuwvlokken vlogen,
Wirlende wind blies zoo wreed.
'k Zit bij 't haardvuur, vlammen spelen,
Lekken met kleur'ge tongen de vele
Blokken met harsigen reuk;
'k Denk aan zomersche wouden, waar vallen,
Muntjes van zon en vogelen schallen,
'k Zie in het houtvuur den beuk.
|
|