Onze Eeuw. Jaargang 15
(1915)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 397]
| |
Oostenrijk van 28 tot 31 juli 1914
| |
[pagina 398]
| |
verdere onderhandelingen verwierp en een oorlog met Rusland, desnoods ook met Frankrijk, wilde beginnen? De gezant antwoordde, dat hij zijn opdracht moest uitvoeren die niet was gewijzigd door nadere instructies, en dat hij niet met juistheid wist wat er in de laatste vierentwintig uren was gebeurd (F 125)Ga naar voetnoot1). Ongeveer op dien zelfden tijd was de Engelsche gezant te Berlijn bij den Duitschen minister van buitenlandsche zaken, en hield hem een dergelijk vertoog: wat Duitschland nu deed, kon men alleen begrijpen indien men aannam, dat Duitschland voor zich zelf (‘on her own account’) den oorlog wenschte. De heer von Jagow antwoordde hem, dat de toegevendheid, die Oostenrijk nu liet blijken, juist het gevolg was van den kalmeerenden invloed van zijn bondgenoot; en dat alles op een vreedzame wijze zou zijn geeindigd, indien Rusland niet tegen Duitschland had gemobiliseerd. Rusland had wel verklaard dat het daarom nog geen oorlog wilde voeren, maar - zooals de minister opmerkte - Duitschland zou zich zelf zeer benadeelen wanneer het toeliet, dat Rusland zijn overgroote troepenmassa's ongestoord op voet van oorlog bracht. Het stellen van den eisch tot demobilisatie was dus een droevige noodzakelijkheid geweest (E 138). Men heeft hier de twee redeneeringen waarvan, ook tijdens den oorlog, verschillende advocaten zich hebben bediend. De verdedigers der geallieerden vinden voor Oostenrijk ten slotte verzachtende omstandigheden: op het laatste oogenblik heeft Oostenrijk willen toegeven, maar bleef Duitschland kwaadwillig. De verdedigers van Duitschland daarentegen vinden in Oostenrijk's gedrag juist een bewijs van Duitschlands vredelievenheid. Beide partijen steunen met hun betoog op het feit dat Oostenrijk ten slotte toegaf. Immers, dat die toegevendheid een feit is geweest, heeft men gemeend met voldoende juistheid te kunnen af- | |
[pagina 399]
| |
leiden uit de Engelsche en de Fransche stukken, en de verdedigers van Duitschland zijn hier van hetzelfde gevoelen als die der vijanden. Dat Duitschland alles wilde doen wat het kon om den vrede te bewaren en een schikking tusschen Oostenrijk en Rusland te bevorderen, wordt in het Weissbuch bij herhaling gezegd; en met voldoening vinden de verdedigers van Duitschland in de documenten, door Frankrijk en Engeland uitgegeven, het bewijs, dat de invloed van Duitschland een invloed ten goede is geweest. Sinds dergelijke betoogen zijn gegeven, is het Oostenrijksche Rotbuch verschenen. Ik geloof niet, dat dit met overgroote opmerkzaamheid is ontvangen. Er staat veel in over de Oostenrijksch-Servische aangelegenheden, die door het verdere beloop der zaken haar belang eenigszins hebben verloren. Toch kunnen ook deze stukken van grooten dienst zijn voor wat ik hier wil trachten aan te toonen: dat het niet een feit is geweest wat men van beide kanten voor een feit heeft gehouden. Om dit te betoogen moet men de gegevens met eenige nauwkeurigheid beschouwen. Op 1 Aug. (waarschijnlijk nogal in het begin van den dag) werd aan Grey vanwege de Russische ambassade te Londen een telegram medegedeeld, dat men daar op 31 Juli van den minister Sazonow had ontvangen. Daarin stond, dat volgens een bekendmaking van den Oostenrijkschen gezant te Petersburg aan Sazonow, Oostenrijk bereid was ‘to discuss the substance of the Austrian ultimatum to Servia’. Sazonow had, volgens het telegram, den wensch uitgesproken, dat die discussie zou worden gehouden te Londen, onder leiding van Engeland (E 133). Evenzoo ontving de Fransche regeering van haar gezant te Berlijn op 1 Aug. het bericht, dat de Russische gezant aldaar op 31 Juli 's avonds het bericht had gekregen, dat Oostenrijk door zijn gezant te Petersburg had verklaard te zijn ‘prêt à discuter avec le Gouvernement russe la note à la Serbie, même quant au fond’ (F 121). Op dienzelfden dag, 1 Aug., kon Grey naar Petersburg seinen, dat, volgens een zeer betrouwbare inlichting die hij had ontvangen (‘information reaches me from a most reliable source’), Oostenrijk aan | |
[pagina 400]
| |
Duitschland verklaard had de bemiddelingspogingen van Engeland zeer te waardeeren, en dat het was ‘ready to consider favourably my proposal for mediation between Austria and Servia’ (E 135). Het zal nog nader blijken, waarom dit bericht door Grey met een bijzondere voldoening moet zijn vernomen. Evenzoo vernam de Engelsche gezant te Weenen op 1 Aug. van den Russischen gezant aldaar, dat Oostenrijk op het voornaamste punt had toegegeven door aan Sazonow te zeggen, ‘that Austria would consent to submit to mediation the points in the note to Servia which seemed incompatible with the maintenance of Servian independence’. Er zouden nog wel moeilijkheden overblijven, maar die waren van ondergeschikt belang (E 161). Men zal dus mogen aannemen, dat Sazonow op 31 Juli (volgens F 121: 's avonds) een zeer gunstig bericht heeft geseind althans aan zijne gezanten te Berlijn, Weenen en Londen, een bericht, dat misschien niet in al de genoemde stukken met een volstrekte juistheid is weergegeven, maar waarin toch in elk geval stond, dat Oostenrijk nu had toegestemd in wat het tot dusverre had geweigerd: een onderhandeling over den inhoud van de nota aan Servië. Bovendien werd door een ongenoemde aan Grey meegedeeld, dat Oostenrijk aan Duitschland had verklaard de bemiddeling van Engeland in ernstige overweging te willen nemen. Het eene bericht paste zeer goed bij het andere. Dat Oostenrijksche gezanten in andere hoofdsteden dan Petersburg omtrent het besluit van hunne regeering niet terstond waren ingelicht, was licht mogelijk. Althans was dit het geval met den gezant te Parijs. Want deze heeft op den avond van 31 Juli aan de Fransche regeering een verklaring afgelegd, die door den minister Viviani ‘assez vague’ wordt genoemd, en waarin men ook niet veel anders vinden kan dan wat Oostenrijk van den beginne af had gezegd (F 120). Doch van veel beteekenis is dunkt mij een telegram van den Engelschen gezant te Petersburg aan Grey van 1 Aug. (E 139). Men zou verwachten, dat deze gezant in alle uitvoerigheid bevestigde wat op 31 Juli door de Rus- | |
[pagina 401]
| |
sische regeering o.a. naar Berlijn, Weenen en Londen was getelegrapheerd. Maar het tegendeel is waar. 's Morgens op 1 Aug. (‘this morning’) deelde Sazonow aan de gezanten van Engeland en Frankrijk mee, wat hij den vorigen dag (‘in the evening’) met den Oostenrijkschen gezant had besproken. Deze had getracht het gesprek vooral te brengen op de betrekking tusschen de beide mogendheden in het algemeen. Van weerskanten had men opgemerkt, dat die betrekking in het algemeen niets te wenschen overliet. Doch - zoo had de minister gezegd - op dit oogenblik is het in het bijzonder de Servische quaestie die ons bezig houdt; en, naar hij meende, zou, na al wat er over die quaestie al gesproken was, een oplossing er van het best te Londen kunnen worden beproefd. De gezant moest verklaren dat hij dit punt niet verder kon behandelen, ‘not being definitely instructed by his Government’. Was dit blijkbaar vruchtelooze gesprek nog op 31 Juli door een ander gevolgd geweest, dan had dit toch in het telegram van 1 Aug. moeten blijken. Dat gesprek is dus het laatste geweest. En nu moet men vragen: wat is hier de waarheid? Hoe is het te verklaren, dat Sazonow (zie (E 133) op 31 Juli 's avonds bericht, dat Oostenrijk genegen is ‘to discuss the substance of the ultimatum’, en dat hij blijkbaar aan dit bericht groote waarde hecht, terwijl hij 's morgens op 1 Aug. aan de gezanten van twee mogendheden, die hij den vorigen avond had verblijd, zulk een mistroostige tijding geeft over hetzelfde onderwerp? Stel dat op 31 Juli de Russische regeering, den oorlog ziende aankomen, tegen alle beter weten in geheel Europa, en Engeland in het bijzonder, had willen misleiden door Oostenrijk als toegevend voor te stellen en daarmede de schuld van den grooten oorlog op Duitschland te doen vallen: dat zou Engeland nog sterker kunnen aansporen de partij van Rusland en Frankrijk te kiezen en den overmoed van Duitschland te helpen bestrijden, ook met de wapenen. Maar was dit het doel van Sazonow geweest, dan had hij in den morgen van 1 Aug. bij dezelfde onjuiste voorstelling moeten blijven, en met zijne misleiding moeten | |
[pagina 402]
| |
voortgaan. Doch in zijn gesprek met de beide gezanten - het vervolg van E 139 leert het ten duidelijkste - gaf hij een even ongunstig vonnis over het gedrag van Oostenrijk als over dat van Duitschland; het is volstrekt onwaar, dat hij in zijn oordeel Oostenrijk spaarde ten koste van diens bondgenoot. Het listig opzet, hier aangeduid, mag men dus bij Sazonow niet onderstellen. Maar eenvoudiger doet zich de zaak voor, wanneer men er op letten wil dat, na het onderhoud met den Oostenrijkschen gezant op 31 Juli, en vóór het onderhoud met de gezanten van Frankrijk en Engeland op 1 Augustus, het ultimatum van Duitschland gekomen is, te 12 uur 's nachts. Dat ultimatum moge niet geheel onverwacht zijn geweest, het was toch een feit van groot gewicht. Zoolang het niet was gesteld, bleef er eenige kans op een vreedzame schikking over. Maar toen het gekomen was, meende Rusland er niet eens een antwoord op te moeten geven, en wachtte het alleen op de oorlogsverklaring, die dan ook op 1 Aug. tegen den avond werd gedaan. Men zou nu kunnen onderstellen, dat Sazonow te goeder trouw op 31 Juli 's avonds een bericht heeft verspreid over onderhandelingen met Oostenrijk, en dat hij op 1 Aug., door het ultimatum als het ware ontnuchterd, in de daden van Oostenrijk niets anders kon zien dan een samenspanning met Duitschland. Maar om te beoordeelen of die onderstelling juist is, heeft men meer gegevens noodig. Men zou ook door een getuigenis van den anderen kant willen weten, in hoeverre het gesprek met den Oostenrijkschen gezant op 31 Juli het verspreiden van een gunstig bericht wettigde. Die gegevens zal men in de eerste plaats zoeken in het Rotbuch. En om ze met juistheid te waardeeren zal men zich den geheelen loop der zaken moeten voorstellen, voor zoover dit thans reeds mogelijk is. Zooals ieder weet, zijn er in de onderhandelingen gedurende de crisis althans drie elementen te onderscheiden: rechtstreeksche onderhandelingen tusschen Rusland en Oostenrijk; de bemiddeling die Engeland wilde ten uitvoer brengen, liefst met behulp van Duitschland, Frankrijk en | |
[pagina 403]
| |
Italië; rechtstreeksche onderhandelingen tusschen Rusland en Duitschland. Die drie elementen geven met elkaar een eenigszins ingewikkeld geheel. In de eerste dagen van de crisis werd niets bereikt: een verlenging van den aan Servië vergunden bedenktijd werd niet toegestaan; noch over de nota aan Servië, noch over het antwoord daarop wilde Oostenrijk onderhandelen, met wien ook; en op 28 Juli, drie dagen nadat de Oostenrijksche gezant Belgrado had verlaten, werd aan Servië de oorlog verklaard. Volgens een bericht van den Servischen minister van buitenlandsche zaken geschiedde dit door middel van een telegram om 12 ure 's middags (S 46). Later op dien dag kwam de Russische gezant te Weenen aan graaf Berchtold meedeelen, dat hij van een kort verlof weer te Weenen was teruggekeerd, en een voorstel van zijn minister had over te brengen. Uit het antwoord van Servië bleek - zoo meende Sazonow -, dat Servië aan de meeste eischen wilde voldoen. Doch enkele waren, zooals Sazonow reeds vroeger had opgemerkt, onaannemelijk. Zou een onderhandeling met het antwoord van Servië als grondslag niet mogelijk zijn? Rusland zou gaarne daartoe meewerken, en stelde voor, dat de Oostenrijksche gezant te Petersburg te dien einde instructies zou ontvangen. Berchtold antwoordde, dat hij dit voorstel niet kon aannemen. Het antwoord van Servië was nu eenmaal voor onvoldoende verklaard, eene discussie daarover was onmogelijk, te meer daar ‘unsererseits heute der Krieg an Serbien erklärt worden sei’ (O 40). Sazonow ontving dit bericht; en aangezien Oostenrijk dus een rechtstreeksche gedachtenwisseling met Rusland weigerde, bleef voor Rusland alleen de hoop op een bemiddeling van Engeland. Reeds op 28 Juli deed Sazonow het verzoek daartoe, en hij wees op de noodzakelijkheid dat Oostenrijk met zijn krijgsbedrijf intusschen niet zou voortgaan, daar het anders, onder het voorwendsel van te onderhandelen, Servië zou kunnen onderwerpen (R 48). Intusschen dacht Oostenrijk op 28 Juli aan een geheel anderen maatregel. Berchtold had vernomen, dat Rusland | |
[pagina 404]
| |
een deel van zijn leger tegen Oostenrijk zou mobiliseeren, zoodra een Oostenrijksch leger de Servische grens zou overtrekken (O 42). Hij had reeds berichten ontvangen dat Russische troepen in beweging kwamen; hij stelde aan Duitschland voor gezamenlijk aan Rusland te kennen te geven, dat die mobilisatie een bedreiging was voor Oostenrijk, en daarom, indien zij plaats had, ‘sowohl von der Monarchie als vom verbündeten Deutschen Reiche mit den weitestgehenden militärischen Gegenmassregeln beantwortet werden müsste’. Misschien - voegde hij er bij - is het beter, dat voorloopig Duitschland alleen zulk een stap doet, ‘um Russland ein eventuelles Einlenken zu erleichtern.’ Op 29 Juli deed Rusland inderdaad wat het had gezegd te zullen doen, het mobiliseerde in vier militaire districten en gaf daarvan kennis aan Duitschland, met de verzekering dat het geen vijandelijkheden tegen Oostenrijk zou beginnen, terwijl die maatregelen natuurlijk in het geheel niet waren gericht tegen Duitschland (zie E 93, b; 76; 78; 88; F 95). Zoodra Berchtold dit vernam, achtte hij het noodig opnieuw bij de Duitsche regeering aan te dringen. Zijn gezant moest zeggen, dat wanneer de Russische mobilisatie niet dadelijk werd gestaakt, ‘unsere allgemeine Mobilisierung aus militärischen Gründen unverzüglich veranlasst werden müsste’. Hij achtte het wenschelijk, dat de Duitsche en de Oostenrijksche gezanten te Petersburg en ‘eventuell’ ook te Parijs verklaringen in dien zin zouden afleggen, en zeide ten slotte, ‘dass wir uns selbstverständlich in unserer kriegerischen Aktion in Serbien nicht beirren lassen werden’ (O 48). Dit stuk is van 29 Juli. Zooals men weet, is niet gebeurd wat hier wordt voorgesteld: een gezamenlijk vertoog te Petersburg of ook te Parijs. Maar op 29 Juli heeft Duitschland alleen gehandeld. Hoewel het niet door een stuk is te bewijzen, zal men wellicht mogen aannemen, dat Duitschland een minder uitbundige handeling geschikter vond. Niet alleen te Weenen, maar ook te Berlijn schijnt men lang te hebben geloofd, dat Rusland het niet op een oorlog zou laten aankomen; en ook op 29 Juli nog schijnt | |
[pagina 405]
| |
de minister von Jagow dat gevoelen te hebben gehad (F 96). Indien Rusland nog niet wilde toegeven, zou men moeten dreigen; maar dat dreigen moest toch behoedzaam geschieden. Er is een kort telegram van den Oostenrijkschen gezant te Berlijn van 29 Juli (O 46), waarschijnlijk het antwoord op O 42, misschien te gelijk op O 48. Daarin wordt gezegd, dat Duitschland reeds op 26 Juli te Petersburg had verklaard, dat de mobilisatie in Rusland die in Duitschland ten gevolge zou hebben, en dat heden, 29 Juli, naar Petersburg was geseind dat, wanneer Ruslaad voortging, ‘Deutschland veranlasst werden könnte zu mobilisieren’. Blijkbaar heeft Oostenrijk zich geschikt naar wat Duitschland het beste vond, en uit de stukken blijkt niet, in hoeverre Oostenrijk werd ingelicht omtrent de gevolgen van hetgeen Duitschland op 29 Juli heeft gedaan. Zooals ieder weet, maakte die daad niet den door Duitschland gewenschten indruk: Rusland werd er niet inschikkelijker door, integendeel. Bij de quaestie tusschen Rusland en Oostenrijk kwam nu de quaestie tusschen Rusland en Duitschland. Ingevolge het verzoek van Rusland van 28 Juli (R 48; E 93, c) had Engeland een nieuw voorstel tot bemiddeling ontworpen, dat op 30 Juli door den Duitschen gezant aan Oostenrijk werd overgebracht. Op 31 Juli verklaarde Oostenrijk, met zeker voorbehoud, dat het wel bereid was ‘dem Vorschlag Sir E. Greys, zwischen uns und Serbien zu vermitteln, näher zu treten’. Daarvan werd kennis gegeven te Berlijn, en ook de gezanten te Londen en te Petersburg werden er over ingelicht (O 51). Maar reeds op 30 Juli 's morgens was Rusland niet meer met de door Grey ontworpen schikking tevreden. Want, zooals men weet, was de Duitsche gezant, na op 29 Juli met de mobilisatie van Duitschland te hebben gedreigd (R 58)Ga naar voetnoot1), in den nacht van 29-30 Juli (F 103, E 97) opnieuw bij | |
[pagina 406]
| |
Sazonow gekomen, en had hem gevraagd, op welke voorwaarden Rusland dan zijn militaire toebereidselen zou willen staken. Sazonow gaf een formule (R 60), die minder gunstig was dan de voorwaarde in het voorstel van Grey, waarmede Rusland eerst genoegen had genomen. Maar Rusland meende thans, nu Duitschland ging dreigen, meer waarborgen te moeten verlangen: de toestand was nu niet meer zooals te voren (R 64). Terwijl nu Duitschland op 30 Juli aan Oostenrijk kennis gaf van het Engelsche voorstel, wist het, dat Rusland dit voorstel niet meer aannam. Op dienzelfden dag verklaarde het aan Sazonow, dat het diens formule voor Oostenrijk onaannemelijk vond (R 63). Dat Oostenrijk hierover geraadpleegd werd, blijkt niet, en de tegenstanders hebben zich daarover geërgerd (F 107). De formule werd op 30 Juli ook aan Grey meegedeeld, die een wijziging voorstelde (E 103). Om aan zijn verlangen te voldoen, zond Sazonow op 31 Juli een nieuwe formule aan de Russische vertegenwoordigers bij de groote mogendheden (R 67). Van dit beloop vindt men in het Duitsche Weissbuch zoogoed als niets, en in het Oostenrijksche Rotbuch in het geheel niets. Integendeel ziet men Oostenrijk op 30 en 31 Juli alleen bezig met het overwegen en beantwoorden van het voorstel van Grey. Duitschland, dat alle inmenging van andere mogendheden had afgekeurd of althans zeer weinig had willen steunen, verklaarde telkens dat rechtstreeksche onderhandelingen tusschen Weenen en Petersburg het allerbest waren, en dat het die met alle kracht wilde bevorderen. Die onderhandelingen waren, zooals men gezien heeft, op 28 Juli gestaakt, want Berchtold had toen geweigerd aan den gezant te Petersburg op te dragen met Sazonow het Servische antwoord de discuteeren. Op 29 Juli hoorde die gezant, graaf Szápáry, van den Duitschen gezant, dat Sazonow over die weigering ‘sehr aufgeregt’ was, en hij bracht Sazonow een bezoek, waarvan hij in O 47 aan zijn minister verslag geeft. Het gevolg was, dat graaf Berchtold den Russischen gezant bij zich vroeg; en, zooals men leest | |
[pagina 407]
| |
in E 161: ‘two days later (30th July) ...he received M. Schebeko again, in a perfectly friendly manner’. Dat gesprek gaf den minister aanleiding tot een uitvoerig schrijven aan zijn gezant te Petersburg op 30 Juli (O 50), ‘zu Eurer Exzellenz Orientierung und Regelung Ihrer Sprache.’ En nu volgt in O 56 een telegram van Szápáry, dat aldus begint: ‘Bei einem heutigen Besuche legte ich Herrn Sazonow dar, dass ich Instruktionen erhalten hätte’. Dat bericht moet den minister genoegen hebben gedaan: Oostenrijk, dat op 28 Juli de gedachtenwisseling had afgebroken, wilde nu daarmee voortgaan. Wanneer is dat gesprek gehouden? Het telegram is gedateerd 1 Aug., en vooraf gaat een telegram van 31 Juli (O 55). Maar dit kan niet het gesprek bevatten waarop in E139 wordt gedoeld, want dit was 's avonds. En in O 55 volgt op het verslag: ‘Inzwischen... ist auch russischerseits die allgemeine Mobilisiering angeordnet worden’. Het gesprek had dus plaats, toen het mobilisatiebesluit nog niet was afgekondigd; en, zooals men weet, was dit besluit reeds tusschen 1 en 2 uur 's middags te Berlijn bekend. Het gesprek van O 55 moet dus 's morgens zijn gehouden. Maar O 56, het volgende stuk, betreft blijkbaar het onderhoud waarvan in E 139 wordt gewag gemaakt. De dateering, 1 Aug., is tegen die onderstelling geen afdoend bezwaar. Szápáry kan over zijn avondbezoek hebben getelegrapheerd zeer laat, zoodat het telegram inderdaad is aangeboden op 1 Aug., en daarbij kan hij toch zeer licht het woord heutig hebben gebruikt. Hij begon met de mededeeling, dat de instructies voor dit onderhoud waren gegeven vóór men te Weenen had geweten van de algemeene mobilisatie van het Russische leger, zoodat deze gebeurtenis bij hetgeen hij zou zeggen buiten beschouwing bleef. Hij had in opdracht te verklaren, dat de Russische regeering zich had vergist door te meenen, dat Oostenrijk alle verdere onderhandeling (‘weitere Verhandlungen’) met Rusland verwierp. Integendeel was graaf Berchtold bereid de aangelegenheden der twee rijken ‘auf breitester Basis’ te laten bespreken, ‘auch speziell geneigt, unseren Notentext einer Besprechung zu unterziehen, | |
[pagina 408]
| |
sofern es sich um dessen Interpretation handle’. Aan de goede bedoelingen van Oostenrijk zou de minister zeker niet twijfelen. De heer Sazonow - zoo gaat de gezant voort -, nam van die welwillende betuigingen ‘mit Befriedigung’ kennis; doch hij meende, ‘aus naheliegenden Gründen’, dat verdere onderhandelingen een minder goed resultaat zouden geven te Petersburg dan ‘auf dem neutralen Londoner terrain’. De gezant moest antwoorden, dat zijn regeering zich rechtstreeksche onderhandelingen te Petersburg had voorgesteld, ‘so dass ich nicht in der Lage sei, zu seiner Anregung bezüglich Londons Stellung zu nehmen, doch würde ich Euer Exzellenz hiervon Meldung erstatten.’ Daarmee eindigt het stuk. De gezant had wel instructies, maar hij was niet, zooals Sazonow 's morgens 1 Aug. zeide, ‘definitely instructed.’ Want immers, op 31 Juli had Sazonow in zijne tweede formule de bemiddeling der mogendheden als voorwaarde gesteld. En de gezant scheen van al wat er intusschen gebeurd was onkundig te zijn; bij gebreke van instructies voor wat Sazonow wenschte, deed de gezant zijn best ‘to deflect the conversation towards a general discussion of the relations between Austria-Hungary and Russia.’ En toch oordeelde Sazonow op 31 Juli misschien niet zoo ongunstig over die Oostenrijksche verklaring als op 1 Aug., toen hij het ultimatum van Duitschland had ontvangen, en alle hoop op vrede weg was. Oostenrijk gaf een bewijs van toenadering, uit zich zelf kwam het weer onderhandelen, het wilde het geheele ultimatum aan Servië tot een onderwerp van gesprek maken. Indien het verslag van Szápáry juist is, heeft hij van dat vergunde onderhoud over het ultimatum gezegd, dat Oostenrijk het toestond ‘sofern es sich um dessen Interpretation handle’. Nu zijn twee gevallen mogelijk: óf hij heeft aan deze clausule niet veel nadruk gegeven, óf hij heeft zeer duidelijk gesproken. In het eerste geval zou het denkbaar zijn, dat Sazonow de toeschietelijkheid van Oostenrijk te goeder trouw nogal hoog stelde, in het laatste kan hij deze verklaring voor niet heel veel anders hebben | |
[pagina 409]
| |
gerekend dan wat Oostenrijk al vroeger had gezegd. Eenige vooruitgang was er intusschen wel. Men vergelijke een telegram van Szápáry van 27 Juli (O 31). Ook hier geeft hij verslag van een gesprek met Sazonow, die hem voorstelde de nota aan Servië samen door te lezen punt voor punt. De gezant moest toen zeggen, dat hij niet gemachtigd was ‘den Notentext mit ihm (nl. Sazonow) zu diskutieren, noch denselben zu interpretieren’. Op 31 Juli mocht hij althans eene ‘Interpretation’ geven. Maar groot was die concessie niet. Blijkbaar redeneerde graaf Berchtold aldus: Rusland meent dat wij alle gesprek verwerpen, maar - zoo telegrapheert hij op 30 Juli (O 49): ‘ich bin selbstverständlich nach wie vor bereit, die einzelnen Punkte unserer durch die Ereignisse übrigens bereits überholten an Serbien gerichteten Note durch Euer Exzellenz Herrn Sazonow erläutern zu lassen’. Maar op dienzelfden dag, in een ander stuk, wees hij er op, dat die ‘Aufklärungen’ niet veel practisch nut hadden, ‘da es niemals in unserer Absicht gelegen war, von den Punkten der Note etwas abhandeln zu lassen’ (O 50). Die ‘interpretatie’ had dus inderdaad niet zooveel te beteekenen. Wat te Petersburg gezegd werd, werd ook elders gezegd, b.v. te Londen. De Oostenrijksche gezant heeft op 1 Aug. althans tweemaal een bezoek gebracht aan Grey (E 137). Bij het eerste (‘this morning’) was hij in staat den minister te berichten, dat de Oostenrijksche gezant te Parijs een geruststellende verklaring had gegeven omtrent Oostenrijk's plannen met Servië (verg. het reeds vermelde stuk F 120); bij het tweede bezoek gaf hij kennis van de hierbovengenoemde instructies voor den Oostenrijkschen gezant te Petersburg: ook zij hadden ten doel ‘to remove the wholly erroneous impression in St. Petersburgh that the “door had been banged” by Austria-Hungary on all further conversations’. Meer schijnt de Oostenrijksche gezant niet aan Grey te hebben gezegd, doch wel moet hij meer hebben geweten. Want immers O 51, waarbij Oostenrijk verklaarde het bemiddelingsvoorstel van Grey in overweging te willen nemen, was op 31 Juli ook aan den gezant te | |
[pagina 410]
| |
Londen getelegrapheerd, doch Duitsctland had op zich genomen de Engelsche regeering over dit besluit in te lichten. Grey vernam het op 1 Aug. ‘from a most reliable source’ (E 135). Kan dit beteekenen, dat de Oostenrijksche gezant het hem in vertrouwen heeft gezegd? Grey ontving dus op 1 Aug. verschillende berichten, en op grond daarvan zond hij het volgende telegram, dat een nauwkeurige beschouwing verdient, aan den gezant te Berlijn (E 131). Eerst zegt hij, dat naar zijne meening de vrede nog kan worden gered, wanneer maar niet een der groote mogendheden terstond oorlog verklaart. Dan gaat hij aldus voort: ‘The Russian Government has communicated to me the readiness of Austria to discuss with Russia and the readiness of Austria to accept a basis of mediation which is not open to the objections raised in regard to the formula which Russia originally suggested.’ Hier staat meer dan uit de nu bekende stukken blijkt. Het is waar, dat aan Grey vanwege het Russische gezantschap was bericht, dat Oostenrijk bereid was ‘to discuss with Russia’, ja zelfs dat Oostenrijk bereid was ‘to discuss the substance of the Austrian ultimatum to Servia’ (E 133). Is het ook waar, dat de Russische Regeering hem had gezegd dat Oostenrijk bemiddeling zou willen aannemen? Men weet alleen dat Oostenrijk dit aan zijn gezant te Petersburg had meegedeeld, maar zonder last het aan de Russische regeering bekend te maken, en in het Rotbuch vindt men daarvan dan ook niets. Doch dit is een bijzaak. Van meer belang is, dat Grey hier het eene voorstel van bemiddeling schijnt te verwarren met het andere. Grey had van een vertrouwbaren zegsman het bericht ontvangen, dat Oostenrijk genegen was ‘to consider favourably my proposal for mediation between Austria and Servia.’ Maar dit was, zooals uit O 51 blijkt, het plan dat Grey op 29 Juli aan den Duitschen gezant had voorgesteld. Doch zeer blijkbaar meent Grey op 1 Aug., dat met ‘my proposal’ is bedoeld de door hem voorgestelde wijziging van de formule van Sazonow, de eenige voorwaarde waarmede Rusland thans nog tevreden was. Die opvatting moet aan Grey groote voldoening hebben | |
[pagina 411]
| |
gegeven. De vergissing van Grey is wel verklaarbaar: immers, zijn voorstel van 29 Juli was vervallen ten gevolge van hetgeen in de twee laatste dagen tusschen Rusland en Duitschland was gebeurd; en op 1 Aug. kon men slechts in afwachting zijn omtrent hetgeen Oostenrijk zou antwoorden op de formule van 31 Juli. Uit niets in het Rotbuch blijkt, dat Oostenrijk zijn oordeel heeft uitgesproken hetzij over de formule van 30 Juli, hetzij over die van 31 Juli. Men ziet alleen, dat Oostenrijk op 31 Juli het besluit nam een Engelsch voorstel van 29 Juli niet geheel te verwerpen. En het is de moeite waard met juistheid te zien hoever deze inschikkelijkheid ging. Op 29 Juli was er oorlog tusschen Oostenrijk en Servië, en het oorlogsbedrijf kon men niet meer geheel beletten. Het denkbeeld van Grey was, dat zoodra Oostenrijk Belgrado of in het algemeen eenig noemenswaardig punt in Servië had bezet, het de operaties zou staken, ‘pending an effort of the Powers to mediate between her and Russia’. Oostenrijk zou dan het veroverde gebied bezet houden totdat het ‘complete satisfaction’ van Servië had ontvangen (E 88). In O 51 ziet men den vorm waarin dit denkbeeld door de Duitsche regeering aan het gevoelen van Oostenrijk werd onderworpen. Rusland - zoo wordt hier gezegd - heeft aan de Engelsche regeering laten weten, dat het na de oorlogsverklaring van Oostenrijk aan Servië niet meer rechtstreeks met Oostenrijk kan onderhandelen, en verzoekt daarom Engeland wederom een poging te doen tot bemiddeling. ‘Als Voraussetzung betrachte die russische Regierung die vorläufige Einstellung der Feindseligkeiten’. Sir E. Grey heeft gezegd, dat Engeland denkt aan een bemiddeling door de vier mogendheden (t.w. Engeland, Frankrijk, Duitschland, Italië). Deze bewoording is eenigszins vaag, want van het bezetten en bezet houden van Belgrado of een ander punt is geen gewag, hoewel, volgens Sir E. Goschen, de Duitsche minister van buitenlandsche zaken op 30 Juli verklaarde, dat hij de vraag aldus had gesteld: ‘whether they would be willing to accept mediation on basis of occupation by | |
[pagina 412]
| |
Austrian troops of Belgrade or some other point and issue their conditions from there’ (E 98). Oostenrijk antwoordt op 31 Juli, dat het bereid is ‘dem Vorschlag Sir E. Greys... näher zu treten’, maar onder beding, ‘dass unsere militärische Aktion gegen Serbien einstweilen ihren Fortgang nehme’. En verder moet Engeland Rusland zien te bewegen tot het staken van de mobilisatie tegen Oostenrijk, dat dan terstond de reeds in Galicië genomen maatregelen zal intrekken. Doordat in den Duitschen tekst het bezetten van Belgrado of ander Servisch gebied niet wordt genoemd, wordt het plan hier minder gunstig voor Oostenrijk, en dit stelt dan de voorwaarde, dat de operaties voorloopig zullen doorgaan zonder eenige beperking daarin te noemen. Dit was juist wat Rusland niet wilde. Oostenrijk belooft dus op 31 Juli een plan in overweging te zullen nemen, waarvan het twijfelachtig was of Rusland het in dien vorm op 29 Juli zou hebben goedgekeurd. Datgene waartoe Oostenrijk zich had verbonden, had inderdaad al zeer weinig te beteekenen, want de uitdrukking ‘näher treten’ is nogal vaag. Maar nu gelooft Grey op 1 Aug., dat Oostenrijk bereid is een bemiddeling aan te nemen met de tweede formule van Sazonow als grondslag (E 131). Die tweede formule luidde aldus: ‘Si l'Autriche consent à arrêter la marche de ses armées sur le territoire serbe et si, reconnaissant que le conflit austro-serbe a assumé le caractère d'une question d'intérêt européen, elle admet que les Grandes Puissances examinent la satisfaction que la Serbie pourrait accorder au gouvernement d'Autriche-Hongrie sans laisser porter atteinte à ses droits d'État souverain et à son indépendance, la Russie s'engage à conserver son attitude expectante’ (R 67). Dit was inderdaad een verzachting van de eerste formule, waarin verlangd werd dat Oostenrijk bereid zou zijn ‘à éliminer de son ultimatum les points qui portent atteinte aux droits souverains de la Serbie’ (R 60). Maar te recht wordt door Dr. Karl Helfferich opgemerkt, dat die tweede formule een veel zwaarder eisch stelde dan het plan van Grey, en dat in het bijzonder | |
[pagina 413]
| |
Oostenrijk steeds had geweigerd ‘ihren Konflikt mit Serbien als eine europäische Frage behandeln zu lassen’ (Die Entstehung des Weltkrieges, blz. 16). Doch ten onrechte worden door Helfferich de twee voorstellen, dat van 29 en dat van 31 Juli, genoemd ‘Vorschlag’ en ‘Gegenvorschlag’. Hij vestigt er niet de aandacht op, dat Rusland zijn eisch deed, nadat de tusschenkomst van Duitschland op 29 Juli den algemeenen toestand had veranderd: dit wordt door de verklaring in R 64 zeer duidelijk in het licht gesteld. Indien Oostenrijk door Duitschland nauwkeurig op de hoogte is gehouden van den stap van Duitschland op 29 Juli en de gevolgen daarvan, dan zijn de stukken die daarover kunnen gewisseld zijn, uit het Rotbuch weggelaten. Maar dan treft het den lezer, dat de Oostenrijksche gezant op 31 Juli 's avonds zich moet bedienen van een instructie die geen beslissing geeft voor de moeilijkheden op dat oogenblik, maar die eigenlijk alleen ten doel heeft een ‘misverstand’ op te helderen dat op 28 Juli was teweeggebracht. En op 1 Aug. spreekt de Oostenrijksche gezant te Londen ook nog altijd van dat zelfde misverstand. Op 28 en 29 Juli wil Oostenrijk bij Rusland en zelfs bij Frankrijk met zware bedreigingen aankomen, maar deze worden niet in den voorgestelden vorm uitgevoerd: Oostenrijk neemt er geen deel aan. Rusland en Oostenrijk mobiliseeren tegen elkaar, beiden komen zelfs tot een algemeene mobilisatie, maar dit gaat voorloopig zonder vijandelijkheden. Het is alsof Oostenrijk, op zich zelf, in een welwillenden vorm met onderhandelen doorgaat, zonder intusschen iets toe te geven; en eerst op 5 Aug. verklaart het aan Rusland den oorlog (O 59). Gegevens die nu aan het publiek nog onbekend zijn, zullen eens leeren, hoedanig de verstandhouding tusschen Oostenrijk en Duitschland in die laatste dagen van spanning is geweest. Op 31 Juli was het gevaar dat onmiddellijk dreigde, niet een oorlog tusschen Rusland en Oostenrijk, maar tusschen Rusland en Duitschland. Doch deze dreigende oorlog zou haast een ongerijmdheid worden, indien men de overtuiging kon hebben dat het geschil tusschen Oosten- | |
[pagina 414]
| |
rijk en Rusland zoogoed als vereffend was. Indien men aanneemt (wat men zal mogen aannemen), dat Grey en Sazonow beiden persoonlijk liever vrede wilden dan oorlog, dan zou men zeggen dat beiden, de een op 31 Juli, de ander nog op 1 Aug., hebben toegegeven aan hun verlangen zich de verhouding tusschen Rusland en Oostenrijk zoo gunstig mogelijk voor te stellen. Sazonow heeft een bericht verspreid dat meer beteekende dan wat de Oostenrijksche gezant hem had meegedeeld, en Grey heeft het bericht, dat Oostenrijk bemiddeling zou willen aanvaarden, in een al te gunstigen zin opgevat. Werd eenige tijd gewonnen, dan kon de beslissing ten gunste der oorlogspartijen misschien nog worden verijdeld. Indien hetgeen hierboven werd betoogd niet geheel in strijd is met de waarheid, dan moet men erkennen, dat noch de verdedigers der geallieerden noch die van de twee middeleuropeesche mogendheden in een beweerde inschikkelijkheid van Oostenrijk een argument voor hunne stellingen kunnen vinden, en dat de beschouwingen ten opzichte van dit punt moeten worden gewijzigd. Doch de volle waarheid zal eerst mettertijd aan het licht komen. 7 April 1915.
Naschrift. Nadat het bovenstaande geschreven was, verscheen in Mei l.l. eene nieuwe uitgave van de Duitsche stukken. Het hierboven op blz. 405 genoemde telegram is in deze nieuwe uitgave gedrukt (blz. 35). Het is van 29 Juli 8.20 's avonds, en luidt hier aldus: ‘Danke für Dein versöhnliches und freundliches Telegramm, während die offizielle Mitteilung, die heute Dein Botschafter meinem Minister gemacht hat, in einem sehr verschiedenen Tone gehalten war. Ich bitte Dich, diesen Unterschied zu erklären. Es würde richtiger sein, das österreichisch-serbische Problem der Haager Konferenz zu übergeben. Ich vertraue auf Deine Weisheit und Freundschaft’. |
|