gevechten op de geheele linie schijnt te worden voorbereid. Zal dan de beslissing komen? Zal dan Duitschland genoodzaakt worden om België, het ongelukkige slagveld der volkeren eeuwen lang, voet voor voet te verdedigen? Zal het de opnieuw versterkte Belgische vestingen hebben te verdedigen als voormuur voor de bedreigde Rijnprovincie? Of zal het zegevierend Calais, het veelbegeerde, bemachtigen en opnieuw Parijs bedreigen? In ieder geval schijnt het einde van den krijg nog volstrekt niet nabij, al wordt het Engelsche volk ongeduldig en vraagt het met nadruk, waar de gevolgen blijven der met zware verliezen bevochten plaatselijke successen, al beginnen in Duitschland vredesbespiegelingen meer en meer aandacht te vragen.
Vredesbespiegelingen. Van het Vaticaan uit schijnen werkelijk aanhoudend pogingen te worden gedaan om aan beide kanten op vrede aan te dringen; en ook onze Regeering en de Amerikaansche doen, naar verluidt, pogingen in die richting. Men meent, - vermoedelijk terecht - dat de zending van Mgr. Nolens naar Rome daarmede verband houdt, dat het herstel van het gezantschap bij het Vaticaan ook daarom wordt overwogen. En dan zou het Haagsche vredespaleis, zij het dan voorloopig nog maar voor preliminairen, te pas kunnen komen! Laat ons dit alvast onderstellen! Er kan reden voor zijn... Maar op welken grondslag is een vrede thans mogelijk? Van beide kanten is men blijkbaar van plan eerst nog het uiterste te wagen om den vijand te verpletteren of ten minste zware slagen toe te brengen, zoodat hij meer geneigd zal zijn om vrede te sluiten. Voorloopig heeft men dus nog het woord aan het kanon te laten, wat al heel weinig van vredesgezindheid getuigt. Maar intusschen overweegt men in de Duitsche pers, of het ‘Gott strafe England’ niet liever op Rusland moet toegepast worden, Rusland, het reuzenrijk van de toekomst. Men overweegt er bovendien het toekomstige lot van België, hetzij een nieuw rijksland, hetzij een door een tolverbond aangesloten onafhankelijk gebied. Aan uithongering van Duitschland gedurende dit jaar is blijkbaar niet te denken, al wordt er hier en daar uiterst karig geleefd. Maar wie durft zeggen, dat de financieele middelen van beide partijen zullen volstaan om een nieuw oorlogsjaar te bekostigen? Al heeft men zich gewend van milliarden te spreken alsof die reuzencijfers de gewoonste getallen waren, er komt eens een einde aan de offervaardigheid der ingezetenen, aan de capaciteit hunner beurzen.
Zooals de zaken nu staan is iets als ‘partie remise’ te verwachten, al zal het moeilijk zijn de beide partijen tot de erkenning der nood-