heid, die welopgevoeden als lompheid en grofheid aandoet. De als ouderwetsch uitgekreten courtoisie was en is in den vollen zin van het woord wel-levendheid en wel-levenskunst. N'est pas courtois qui veut. Als elke kunst kan men door gezette beoefening het hierin tot een zekere hoogte brengen, maar men moet eerst de behoefte gevoelen zich haar eigen te maken en er een zekeren natuurlijken aanleg voor bezitten. Er zijn er, die 't nooit leeren en dat nooit bemerken of zich al een heel heer wanen, terwijl ze niet dan geäffecteerde apen zijn. De affectatie is het spotbeeld der wellevendheid en brengt haar bij de oppervlakkigen in discrediet.
* * *
Si jeunesse savait, si vieillesse pouvait! IJdele wensch: de jeugd, die ‘weet’, heeft haar wetenschap met haar jonkheid betaald; de oude man, die nog ‘kan’, is nog niet oud. Zoo is 's menschen levensloop: de minst eigenwijzen onzer nemen wat ervaringslessen van hun opvoeders aan, maar allen - d' een min, d' ander meer - worden we slechts door scha en schande wijs. Dan, wijs geworden, zien we den dag van het niet-meer-kunnen naderen. De tusschentijd, voor ieder onzeker van duur, is voor allen te kort: men ‘weet’ eerst goed, wanneer men niet meer ‘kan’...!
En dus? En dus: stevig werken, zoodra men reeds weet en zoolang men nog kan. Stevig werken voor een hoog doel. De voor scha en schande zoo duur gekochte wetenschap mag niet verspild aan het minwaardige; als we niet meer kunnen, zal er wel teleurstelling zijn over het te weinig bereikte, maar mag er geen wroeging zijn over de richting van het streven. En voorts: berusten in dit onvermijdelijke, dat wij, tot werken geroepenen, eerst laat goed beginnen kunnen en reeds vroeg onbevredigd eindigen moeten.
Werke maar ieder - in 't groote of in 't kleine, al naar hij kan - wat hij kan aan den bouw der wereld, waaraan vele geslachten vóór hem werkten en na hem werken zullen; en geve hij de rest over, bedenkend dat het ook hem maar gegeven kan zijn een steentje bij te brengen en