Onze Eeuw. Jaargang 14
(1914)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 224]
| |
Booker T. Washington in Europa
| |
[pagina 225]
| |
De landverhuizing naar Amerika is in haar gevolgen een weldaad. 't Is waar dat zij duizenden mannen aan den veldarbeid onttrekt, die dan door vrouwen moet worden verricht en veelal boven haar kracht gaat; maar die mannen zenden van hun overwinst naar huis, en wanneer ze terugkeeren, zijn ze andere menschen geworden, met nieuwe begrippen, met kennis van beter landbouwgereedschap en betere werkwijzen en met nieuw kapitaal. Bovendien heeft de landverhuizing de oogen der regeering doen opengaan voor den ontzettenden omvang der wantoestanden en den stoot gegeven tot verbetering. Maar er is zooveel te doen, en vaak ligt het buiten den volksaard om aan de hervormingen mee te werken. Dit is het geval op Sicilië, waar de traditiën van de oudheid nog onder de bevolking leven. Deze is zoo behoudend mogelijk. ȁDe landman gebruikt nog denzelfden ploeg als de Grieken in den tijd van Homerus en hij dorscht zijn graan, zooals het gedaan werd in de dagen van Abraham, door er ossen op te doen treden.ȁ Al wilde de grondeigenaar nieuwe werktuigen of werkwijzen invoeren, dan zou hij verzet vinden bij den arbeider op grond dat het altijd zoo en niet anders gedaan is. De toestand der bevolking is er des te slechter om; de achterlijkheid van het geheele eiland, de graanschuur van het oude Rome, is een hinderpaal tegen de vermeerdering der productiviteit, terwijl de bevolking snel toeneemt. De armoede heeft slechte voeding, ellendige woning, geestelijke verdoffing en zedelijk verval ten gevolge. In verband hiermede is het stelen er zoo algemeen dat de oogst moet beschermd worden door ommuring van de tuinen en bewaking der velden door gewapende lieden. De bevolking, die bij akkerbouw, wijnen olijfteelt arbeidt, woont ook hier niet op het land zelf, maar in de steden en dorpen, soms heel ver van de plaats, waar zij werkt, en in woningen met één vertrek, vaak zonder schoorsteen en onbeschrijfelijk vuil. De vrouwen zijn er niet veel anders dan de slavinnen der mannen en komen nooit uit haar huis of straat, dan in de tijden van olijf- en wijnoogst, want dan trekken ze mee met de werk- | |
[pagina 226]
| |
troepen en genieten een soort van opleving in haar bestaan. De bedrijf- en nering-uitoefenenden in de steden zijn er wat beter aan toe; Washington werd getroffen door de bekwaamheid en vlijt van allerlei handwerkslieden, die hij bezig zag in verschillende straten van Catania, terwijl hij verwacht had op Sicilië vooral vadsigheid te ontmoeten. Nergens wordt meer gewerkt, zegt hij, en nergens zag hij zooveel kinderen aan den arbeid in 't beroep van den vader deelnemen, zeer jonge kinderen zelfs, en met welk een vlugheid en bekwaamheid! Werk, dat in Amerika sinds lang machinaal wordt verricht, wordt hier met de handen gedaan en goed ook, de kinderen leeren het van de ouders. Op den hoek van een volksstraat vond hij een lokaal van 3 bij 10 tot 12 voet, waar een man en een jongen macaroni maakten en verkochten; hij zag er 't heele bedrijf verrichten van 't meel tot de macaroni. Een apotheker, die nooit zijn vak in een school had geleerd maar zijn kennis van zijn voorganger in de zaak had opgedaan en heel gewichtig deed, verkocht kruiden en maakte er aftreksels van voor de boeren, aan wie hij ook zijn medische adviezen gaf; zijn winkeltje was vol van zijn artikelen en boven de toonbank hing op ouderwetsche manier 't geraamte van een visch. De heele straat was als een bijenkorf; in de deurportalen en voor de vensters zaten de menschen onophoudelijk te werken, nu en dan even ophoudende om het gemaakte te verkoopen. Op Zaterdagavond om 9 uur vond hij ergens een man in zijn deurportaal bij een walmend lampje een fijn metaalwerk verrichten, terwijl een niet meer dan zevenjarig meisje zijn gereedschappen poetste en scherpte even handig als geduldig. Op Zondagmorgen vond hij in dezelfde wijk de meerderheid der bevolking aan 't werk. Zoo was daar een man aan 't maken van mandolines. Hij woonde in één kamer, die tegelijk werkplaats, keuken en slaapvertrek was. Eenige matrassen lagen opgestapeld op het bed in een der hoeken. Er stond een houtskool-komfoor om het eten daarop te koken. De zoldering hing vol mandolines en voor het huis lagen er ook maar nog niet geheel vol- | |
[pagina 227]
| |
tooid. De moeder werkte niet mee maar wel de twee jongens, die de versieringen aanbrachten en polijstten, terwijl een klein meisje als handlangster dienst deed. In die ontwikkeling van den handenarbeid zag Washington een lichtpunt. Van zulke menschen en kinderen is iets te verwachten; immers te Hampton en te Tuskegee wordt het stelsel gevolgd: geen geestesarbeid zonder handwerk. En hier te Catania zag hij mannen en jongens met groote vaardigheid een boot bouwen; zag hij den man uit het volk zijn tweewielig karretje vervaardigen uit de grondstof, die hij van 't begin af moest bewerken, en zag hij dien man de einden der draagboomen met snijwerk versieren; zag hij den man het tuig maken voor den ezel, die het karretje trekken zou. Dat alles draagt de geschiktheid tot hoogere ontwikkeling in zich. Maar hij zag ook kinderen gebruiken bij ruw werk, als het graven en sjouwen van klei voor het maken van tichels, een taak boven hun kracht. Hij vond ze - en dat is het ergste van alles - aan de zwavelmijnen. Het kon niet anders of Washington, die zelf als jongen in een kolenmijn had gewerkt, wilde ook den arbeider in de zwavelmijn leeren kennen. Hij had er veel van gehoord en verwachtte, ook naar aanleiding van officiëele rapporten, deerniswaardige menschen te ontmoeten; erger nog, hij wist dat de bevolking om en noordelijk van Girgenti, 't land van de zwavelmijnen en van de Mafia, den naam heeft van 't meest verdorven uitvaagsel van Europa te zijn. ȁAls iemand, voordat ik naar Sicilië reisde, mij had verteldȁ, zegt hij, ȁdat ik mijn leven zou willen toevertrouwen aan Sicilianen in de duistere diepten van een zwavelmijn, dan zou ik gedacht hebben dat zoo iemand zijn verstand verloren had.ȁ En toch ging hij naar Campofranco, waar alle plantengroei wordt gedood door de zwaveldampen uit de smeltovens. Nooit zag hij troosteloozer oord. Aan den mond van een der ingangen tot de mijnen kreeg hij den eersten indruk van den mijnwerker. Een man, bijna geheel naakt, kwam uit den ingang te voor- | |
[pagina 228]
| |
schijn. Hij was uitgeteerd, bleek en grijs en zijn huid had een bijzondere, grauwe tint. Hij sprak heesch fluisterend, maar of dat een van de karakteristieke gevolgen van het werk in de mijnen is of niet, zegt Washington, is mij onbekend. Wel heeft de zwavel een nadeeligen invloed op de longen, het zwavelstof verstopt ze. Op de kille vochtigheid aan den ingang volgde toenemende warmte, naarmate hij verder in de mijn ging, en toen er nu plotseling een deur werd geopend in den zijwand van de galerij, kwam er een vlaag heete lucht als uit een fornuis naar binnen en verscheen opnieuw een halfnaakte man, druipend van zweet. Er behoorde moed toe om zich in een van die zijgangen en verder naar beneden te wagen, maar hij had het zich eenmaal voorgenomen en wilde het nu ook volbrengen. De mijn was in één woord verschrikkelijk, met kronkelende gangen, van een onbeschrijfelijke hitte met giftige dampen vervuld, zoodat het een raadsel mag heeten hoe iemand daar kan werken en er het leven bij houden. Een zwavelmijn in Sicilië is een ware hel, en geen ellendiger bestaan laat zich denken dan dat van de arbeiders, die er het erts van de wanden losbreken en van de jongens, die het in zakken naar boven dragen, zooals in sommige mijnen nog naar de oude werkwijze gebeurt; er zijn mijnen, die een diepte hebben van 200 ja van 300 en 400 voet. Waar de exploitatie op beteren voet is ingericht, zooals in de mijn, die Washington bezocht, behoeven de jongens het erts alleen in karren te brengen, die het dan naar de smelterijen vervoeren. Zeker, de mensch, die in de zwavelmijnen van Sicilië werkt, is de ongelukkigste mensch in Europa, de mensch heel onderaan. Maar de slechtste? Washington had gedacht aan de mogelijkheid van in een der diepe holen te worden beroofd en uit den weg geruimd. En zie, die rampzaligen waren vriendelijk en welwillend jegens hem. Zelfs was Campofranco de eenige plaats in Europa, waar hij menschen aantrof, die geen geld wilden aannemen voor bewezen diensten. ȁIk kwam van de zwavelmijnen en van Sicilië terug met een veel beter oordeel over de menschen | |
[pagina 229]
| |
dan ik had bij mijn komstȁ, zegt Washinton. ȁEr is meer gezondigd jegens hen dan zij zelf gezondigd hebben, en zij verdienen veeleer de sympathie dan de veroordeeling der wereld.ȁ Ja, wel is en wordt er nog gezondigd vooral jegens de kinderen, die bij het werk in en om de zwavelmijnen worden gebruikt. De wet heeft eenige verbetering aangebracht, want sedert 1902 mogen geen kinderen beneden 13 en sedert 1905 geen beneden 15 jaar tot ondergrondsch werk worden toegelaten. Washington ontmoette ook geen jongere kinderen in de mijn, die hij bezocht. Wel zag hij een aantal arme schepseltjes buiten de mijn afval van erts in zakken naar grove zeven dragen en daarna de fijnere deeltjes weer in karren laden, en toen hij die rijen jongens aan 't werk had gezien, begreep hij hun langzame en slepende bewegingen en de uitdrukking van doffe mismoedigheid op hun gelaat. Die werkjongens worden door den mijnarbeider gerecruteerd uit de armste gezinnen. Er wordt een ȁleeningȁ gesloten met de ouders, een ȁleeningȁ van 40 tot 150 lire al naar den leeftijd en de kracht van den knaap, die, van dat oogenblik af, aan zijn meester wordt overgeleverd totdat de leening is afgelost. Maar die aflossing komt nooit. Het kind is als slaaf verkocht. ȁEr zijn aanwijzingenȁ, zegt Washington, ȁdat de toestand van den mensch heel onderaan in de zwavelmijnen, gelijk elders op Sicilië beter wordt. Ik bid God dat het zoo zijn moge.ȁ Van Italië ging de reis uit Ancona over de Adriatische Zee naar Fiume, de haven, waarover het Hongaarsche gouvernement het vervoer van landverhuizers naar Amerika heeft geleid. Een contract met de Cunard-lijn, waarbij de regeering zich verbond jaarlijks 30.000 emigranten te leveren, onthield aan Hamburg en Bremen een deel van de 100 à 120 duizend, die destijds jaarlijks 't land verlieten, maar gaf aan de regeering den hatelijken schijn dat zij haar eigen volk exporteerde; om die reden werd later de vorm gewijzigd. | |
[pagina 230]
| |
Onder die landverhuizers zijn er, die slechts tijdelijk naar Amerika gaan om het noodige geld te verdienen tot aflossing van hypotheken, die op hun kleine eigendommen liggen, of om een kapitaaltje te besparen tot aankoop van een stukje grond. Wat dit geld verdienen beteekent, blijkt wel uit het feit, dat van 1900 tot 1906 per postwissel alleen bijna 23 millioen dollars uit Amerika naar Hongarije werden gezonden. In 1907 keerden 47000 emigranten uit Amerika terug; zij brachten naar schatting elk minstens 200 dollars mee. De landverhuizers zijn stellig niet de allerarmsten, daarvoor waken wel de Amerikaansche reglementen van den nieuweren tijd, maar toch wijst de menigvuldigheid op het onvermogen van het land om zijn kinderen een bevredigend bestaan te verschaffen. Rassenverschil en rassenhaat mogen hierbij ook als een factor gelden. Het heerschende ras der Magyaren, 51% in eigenlijk Hongarije, 45 in Hongarije met Kroatië en Slavonië, beschouwt de andere rassen als minderwaardig en niet in staat tot zelfbestuur, dus eigenlijk bestemd om te dienen. Dit is wel vreemd in het land, waar de nationale held Kossuth zelf een Slowak was. Er gaan nu uit de Magyaren stemmen op, die zeggen: ȁAmerika bederft ons de Slowakenȁ. En zij hebben geen ongelijk, als zij daarmee willen zeggen: ȁAmerika maakt de Slowaken vrijȁ. Volgens hen moet de vooruitgang zijn voor de hoogere klassen, de lagere hebben genoeg aan de ontwikkeling, die hen nuttiger maakt. Er zijn 400.000 Slowaken in Amerika; daar eerst voelen ze de beteekenis van hun nationaliteit, ze hebben hun bladen, in hun eigen taal geschreven. ȁTerwijl Hongarije tracht het rasprobleem op te lossen door onderdrukking van de zwakkerenȁ, zegt Washington met trots, ȁstreeft Amerika naar hetzelfde doel door de zwakkeren te verheffen. Er is geen land, waar de mensch onderaan meer kans heeft en grooter vrijheid dan in de Vereenigde Staten.ȁ
Toen Washington nog een jongen was, vertelde zijn | |
[pagina 231]
| |
moeder hem van de kinderen Israëls, hoe ze werden uitgeleid uit het huis der dienstbaarheid, Egypte; later, toen hij den bijbel kon lezen, boeide hem dit verhaal het meest. Sedert bleef het Joodsche volk, dat evenals het zijne de slavernij had gekend en de verdrukking nog kende, zijn belangstelling wekken. Hij had de Joden te New York en te Londen gezien, hij bezocht hen nu in de Oostenrijk-Hongaarsche Monarchie. Te Praag is het oudste Ghetto in Europa, eenmaal een stad in een stad en dan ook de Jodenstad genoemd, die in vroeger dagen in sommige opzichten haar eigen burgerlijk bestuur had. Maar de tijd is lang voorbij dat de Joden binnen de grenzen van 't Ghetto moesten blijven; Washington vond dit kwartier in een staat van afbraak en verbouwing, en in de nog bestaande nauwe straten en bouwvallige huizen woonden meer Christenen dan Joden. In de Monarchie hebben de Joden gelijke politieke rechten als de Christenen, en te Praag maken zij daarvan zoowel als te Weenen en te Boedapest hetzelfde gebruik als in andere Europeesche landen, waar dit het geval is. Dat er zekere antipathieën bestaan, die uiting vinden in het antisemitisme, is genoeg bekend. Washington vond dat de Czech den Jood, omdat hij Duitsch spreekt, evenzeer haat als den Germaan. Ook maakt hij gewag van de moeilijkheden, die de Jood in Duitschland ondervindt indien hij in 't leger naar hoogere rangen streeft, en van het verbod van huwelijken tusschen Joden en Christenen in de Monarchie. In Denemarken merkte hij wel veel vooroordeel tegen de Duitschers maar genoegzaam geen tegen de Joden; Prof. Georg Brandes, die de laatste dertig jaren een grooten invloed had op het intellectueele leven in dat land, is een Jood. Een zeer typisch gedeelte van het ȁOude Volkȁ is nog altijd te vinden in 't Poolsche gebied, Galicië met Krakau. In deze stad is het ȁKazimierzȁ, een Ghetto in ouderdom volgende op dat van Praag en steeds de woonplaats van de meerderheid der Joden. Velen van hen dragen nog de lange zwarte jas, die hun vaderen in de | |
[pagina 232]
| |
Middeleeuwen moesten dragen, den langen baard en de krullen aan de voorzijde van de ooren. Daar in het ȁKazimierzȁ met zijn oude synagoge, zijn niet minder oude markt, zijn vele nauwe, vuile en kwalijk riekende straten, worden de meest uiteenloopende maatschappelijke toestanden van rijk tot doodarm bijeen gevonden. Washington zegt ervan, dat wat hij daar zag hem een denkbeeld gaf van de armoede, 't gebrek, het vuil, waarin meer dan de helft van 't Joodsche ras in verschillende gedeelten van Europa leeft, en dat wel, terwijl aan den anderen kant zooveel Joden in de eerste rijen der financiers, kooplieden, industriëelen, geleerden, letterkundigen en kunstenaars zijn te vinden. Fishberg, die een studie schreef over de Joden, zegt van hen: ȁAls wij hun rijkdom konden kapitaliseeren en verdeelen over de 12 millioen JodenGa naar voetnoot1), dan zouden zij met elke arme natie kunnen dingen om de laagste plaats op de schaal der gegoedheidȁ. Dit betreft echter de Joodsche natie als een geheel beschouwd; in vele streken overtreffen zij in welvaart de christelijke bevolking in wier midden zij leven, zooals in sommige hoofdsteden en handelsgebieden. De Joden zijn in den regel - dit brachten de oude toestanden in Europa mede - handelaars, tusschenpersonen. Grondbezit was en is hun hier en daar nog ontzegd, b.v. in Roemenië. Ze zijn dus geen landbouwers. In Galicië zijn ze de tusschenpersonen, tusschen den adel, die den grond bezit, en den boer, die hem bebouwt. De Joden maken 11 % van de bevolking uit en deze is niet groot genoeg om hen een bestaan te doen vinden; vandaar de armoede der Joden in Galicië. Gelijksoortige omstandigheden kunnen ook elders die armoede veroorzaken. Een feit is het, dat de Joden, gehecht aan de plaats, waar zij zich hebben gevestigd, gehecht ook aan de instandhouding van hun nationaal leven en hun godsdienst, zich moeilijk naar elders begeven, waar zij wellicht betere bestaansvoorwaarden zouden vinden, maar | |
[pagina 233]
| |
den omgang met hun rasgenooten, het aantrekkelijke van een eigen maatschappij zouden missen. Maar wat geestesontwikkeling betreft, is de Jood nergens de minste, zelfs niet in Rusland, waar hij niet dezelfde rechten heeft om tot de inrichtingen van onderwijs te worden toegelaten als de Christen. Van de Russen kunnen 79 % niet lezen of schrijven, van de Joden in dat land 61 %. Te Krakau waren, volgens een statistiek, onder de Christenen, die zich aanmeldden om een huwelijk aan te gaan, 15 à 20 % die lezen noch schrijven konden, onder de Joden slechts 2 %. En wat hooger onderwijs aangaat nog het volgende. In Oostenrijk maken de Joden 5 % van de bevolking uit, maar 25 % van de studenten aan de universiteiten zijn Joden; in Hongarije zijn de percentages 4,9 Joodsche bevolking en 30,27 Joodsche studenten. In Baden (Duitschland) zijn er naar verhouding 3½ maal zooveel studenten onder de Joden als onder de Christenen. Twee oorzaken vooral hebben van oudsher medegewerkt om bij de Joden de geestesontwikkeling te doen ontstaan en te bevorderen: 1o. het onderwijs in de geschiedenis en de wet van hun volk door hun rabbi's gegeven tot instandhouding der ras-eenheid en 2o. het feit dat hun levensomstandigheden hen tot den handel hebben gedreven, die zekere kundigheden vordert en hen de grootere bevolkingsmiddelpunten deed zoeken, waar vanzelf de gelegenheid om te leeren het gunstigst is. Het ligt geheel op den weg van Washington om aan de ervaring, die hij ten opzichte van zijn rasgenooten heeft opgedaan, ook te toetsen zijn waarnemingen bij andere natiën, die zich aan vernedering en verdrukking hebben te ontworstelen, zooals met de Polen het geval is. Hij bevond dat in Russisch en in Duitsch Polen, waar de overheerschende natie haar drukkende hand deed en doet gevoelen, het streven naar bevrijding de volkskracht heeft verhoogd, de economische ontwikkeling op 't gebied van nijverheid en landbouw in de laatste veertig jaren sterk heeft doen toenemen, terwijl daarentegen in Oostenrijksch Polen, waar het gouvernement de Poolsche bevolking de | |
[pagina 234]
| |
vrije hand liet, wellicht om de staatkundige aspiratiën der Ruthenen in toom te houden, het Poolsche element zich minder ontwikkelde. Deze feiten schijnen paradox, maar laten zich verklaren uit het opleven van het volksbewustzijn van onder op; het economisch ontwaken was het gevolg van een nationaal bestaansgevoel.
Toen Washington uit Amerika vertrok, dacht hij niet, dat hij zich met het vraagstuk van de stelling der vrouw zou inlaten, maar hij was nog slechts kort te Londen toen hij tot de ontdekking kwam, dat de vrouw der laagste klasse niet minder de aandacht verdient dan de man, die op de laagste plaats staat. Zijn belangstelling in dit onderwerp werd sterker door de herhaalde ontmoeting met suffragettes, die ‘vrouwelijke insurgenten’ in de straten van Londen. Zij verkochten couranten ‘Votes for women’ en vertelden op een aangename manier, die tot luisteren noodigde, haar ondervindingen van den dag. In Engeland bepaalt de vrouwenbeweging zich niet tot de hoogere klassen alleen, maar is zij ook doorgedrongen tot de lagere; er zijn ook vergaderingen over vrouwenstemrecht gehouden in Bethnal Green en Whitechapel. En toch zal, volgens Washington, het stemrecht alleen den toestand der arbeidende vrouw in Europa niet verbeteren: er moet een billijker verdeeling van arbeid komen. In 't voorbijgaan zij hier opgemerkt, dat het streven naar vrouwenstemrecht juist bedoelt de vrouw in staat te stellen om op te komen voor haar bijzondere maatschappelijke belangen. Onder de vrouwen in de lagere klassen te Londen komt de drinkgewoonte, de dronkenschap veel voor; in de volkswijken staan vrouwen naast mannen in de tapperij, soms met een kind op den arm, dat het onderste uit moeders glas mag opdrinken; men vindt dronken vrouwen, die over de straat zwaaien, of tegen den buitenmuur van een drankhuis leunen, of ergens op het plaveisel van een steeg haar roes uitslapen. Voor de politie-rechtbanken verschijnen niet weinig vrouwen, die in haar dronkenschap hebben gevochten of straatrumoer veroorzaakt. Washington, | |
[pagina 235]
| |
die een zitting van zoodanige rechtbank bijwoonde, vond, dat de rechter niet streng te werk ging en dat de overtreders er met een ernstige vermaning of een kleine boete af kwamen. Er zijn echter zeer veel beschonken lieden, die niet voor den rechter worden gebracht, want trachten zij op rustige wijze hun huis te bereiken dan laat de politie hen ongemoeid. Onder de drinkende vrouwen zijn veel fabrieksarbeidsters. De neiging tot drankgebruik onder de volksklasse te Londen vindt, volgens Washington, haar oorzaak in de slechte regeling der industrie, die de vrouwen tot overspanning dwingt door te lage loonen, en verder in de ongelukkige woontoestanden. De arbeidster loopt naar de herberg, omdat ze daar wat afleiding en gezelligheid en gelegenheid tot een praatje vindt. De hier bedoelde vrouwen behooren ongetwijfeld tot de onderste laag der werkende klasse, maar deze vertegenwoordigt een zeer groot element in de bevolking, en het leven van deze hopeloozen in de groote steden is een aanwijzing van den harden en bitteren strijd om het bestaan ook in de klassen, die daaraan grenzen. In andere deelen van Europa vond Washington vrouwen, die allerlei ruw en zwaar werk deden. Te Praag bestuurden mannen de kolenwagens en schepten de kolen, maar vrouwen droegen die in huis. Te Weenen werkten honderden vrouwen bij den huizenbouw als opperlieden; zij mengden de mortel, schepten die in bakken en droegen ze op haar hoofd twee of drie verdiepingen hoog naar de metselaars. Te Krakau vond hij vrouwen werkende in steengroeven; de mannen maakten het gesteente los, de vrouwen laadden de wagens; in een cementfabriek werd het ruwe werk door meisjes verricht, zij vulden de ovens. In Oostenrijk dienden vrouwen als grondwerkers en als sectie-arbeiders op een spoorweg. Bij al het werk door mannen en vrouwen tegelijk verricht, deden de vrouwen het gedeelte, waarbij geen vakbekwaamheid noodig is. Gelukkiger dan deze vrouwen schenen die, welke in Polen het landbouwwerk verrichtten. Veel mannen zijn naar Weenen en andere steden gegaan om daar hun fortuin te zoe- | |
[pagina 236]
| |
ken; andere mannen weer zijn in het leger, want op 't Europeesche vasteland moet ieder gezond man de wapens dragen; bovendien doet de landverhuizing een tekort aan mannen ontstaan: veel werk, vroeger door mannen verricht, moet dus door vrouwen worden gedaan. Zij werken veel en lang op de boerderijen en brengen haar waren zelf ter markt; Washington zag er honderden met de manden op den rug in de straten en op de markt te Krakau en vond dat deze Poolsche boerenvrouwen er knapper, frisscher en krachtiger uitzagen dan alle andere typen van vrouwen, die hij in Europa ontmoette. Ondanks het vele werk, dat zij hebben te verrichten, zijn ze door het vrije en gezonde leven in 't open veld gelukkiger dan haar zusters in de steden, die de muffe lucht van een fabriek, waar zij arbeiden, en van een vliering, waar zij wonen, moeten inademen. Een van de voornaamste practische uitkomsten van de vrouwen-stemrechtbeweging zal wellicht deze zijn, dat de aandacht der vrouwen van hoogeren stand zich keert naar de behoeften der vrouwen in de lagere klassen. In Europa is veel werk voor de vrouw te vinden bij haar eigen sekse; immers ‘de mensch heel onderaan’ in dat werelddeel is de vrouw.
Uit al wat Washington schrijft over het leven op het land blijkt, dat hij daarin de meeste voorwaarden tot volksgeluk vereenigd vindt. Het klein-grondbezit, wetenschappelijk en intensief gedreven landbouw, veeteelt, zuivelbereiding en al wat verder bij het veldbedrijf behoort, brengen aan het grootste getal menschen een voldoend bestaan, gezondheid, levensgenot. In Denemarken vindt hij meer dan ergens elders het landbouwbedrijf georganiseerd. Daar ziet hij hoe de landbouwwetenschap, aan inrichtingen van hooger onderwijs beoefend, de middelen opspoort, die het productievermogen van den bodem vermenigvuldigen en hoe het practische lagere landbouwonderwijs de resultaten der wetenschap onder de boeren en in hun onmiddellijke nabijheid brengt. Dit uitnemend stelsel van onderwijs, de toepassing van coöperatie en de werkzaamheid van den | |
[pagina 237]
| |
Deenschen landbouwer komen den ganschen staat ten goede. Het kleine land heeft in de laatste veertig jaren een economische herschepping ondergaan. In hoofdzaak komt de vernieuwing van het Deensche landbouwbedrijf overeen met de ontwikkelingsperiode, die onze eigen Nederlandsche land-, tuin- en boschbouw sinds jaren doorleeft, en waarbij in het algemeen het voorbeeld van Denemarken is gevolgd. Tusschen 1870 en '80 bleek meer en meer hoe op de wereldmarkt de Nederlandsche boter door de Deensche werd achteruit gedrongen; dit gaf een schok, die leven wekte. Wat er in de laatste veertig jaren ten onzent is tot stand gekomen op het gebied van den landbouw in den uitgebreidsten zin, welke bronnen van welvaart er zijn verruimd of geopend, is niet in weinig woorden te zeggen. Wij hebben ons goed georganiseerd hooger, middelbaar en lager land- tuin- en boschbouwonderwijs, rijkslandbouwleeraren, proefvelden, rijkscontrôle op zuivelproducten, onze zuivelconsulenten, onze heidemaatschappij en landbouwmaatschappijen. De opbrengsten van onze zuivelbereiding, onzen akkerbouw, onze fruit-, groenten- en bloementeelt, onze hoender- en bijenteelt zijn sterk vermeerderd. Vroeger waardeloos geachte gronden worden productief gemaakt; de toegepaste wetenschap maakt tuin uit duin. ‘Gaat het den boer goed, dan gaat het iedereen goed’, zegt een Oud-Hollandsch spreekwoord, waarin althans deze kern van waarheid ligt, dat de landbouw het natuurlijke volksbestaansmiddel is. Hoe meer de volksklasse kan worden meegetrokken in de toepassing der lessen van de wetenschap op dit gebied, des te meer rijst haar niveau. Er is op het zand nog plaats voor duizenden kleine boeren op eigen grond; coöperatie en de hulp van het kapitaal vinden daar een arbeidsgebied. Daar zijn nog gansche dorpen te stichten (waarom hier niet en wel in de Vereenigde Staten en in Canada?) waar velen, die naar de stad trekken op hoop van zegen, maar inderdaad om aan veel van het noodigste gebrek te hebben, een gezond menschelijk bestaan konden vinden. | |
[pagina 238]
| |
Ja, de mensch onderaan in de stad is te beklagen. Washington oordeelt dat het gemakkelijker is menschen, die in de gezonde lucht van het platteland wonen, te ontwikkelen dan lieden, die in de bedorven atmosfeer van sloppen en stegen in de stad leven: de eersten hebben alleen opvoeding noodig, de laatsten moeten worden vernieuwd, herboren. Eer hij Europa verliet, verwijlde hij nog te Londen om te onderzoeken wat daar werd gedaan om de laagste klassen te reconstrueeren. Het had zijn aandacht getrokken, toen hij langs Whitechapel-Road ging, hoeveel ‘toevluchten’, ‘te-huizen’, ‘missiën’ van allerlei soort daar bestonden. Van Rev. John Harris, die zelf op philanthropisch gebied werkzaam was, ontving hij een boekdeel van 700 bladzijden, dat niets anders inhield dan een classificatie en beschrijving van de verschillende instellingen, n.l. ‘Annual Charities Register and Digest’; een ander boek, ‘London Statistics’, uitgegeven door de ‘London County Council’, bevatte allerlei feiten omtrent liefdadige instellingen kortelijk samengevat. Aan allen, die in de maatschappij hulp en steun noodig hebben, is gedacht; het zij genoeg hier te vermelden, dat er ongeveer 175 millioen gulden jaarlijks wordt uitgegeven om hulp te bieden aan zieken, gebrekkigen en armen van Londen, ongerekend de gelden door kerkgenootschappen ingezameld en besteed. Hij vergelijkt nu het ‘Administrative London’ (4.720.729 zielen) met den staat Alabama, waar hij woont (1.828.696 zielen), en die, schoon drie groote steden bevattende, een betrekkelijk landelijke staat is met ruim een derde van de bevolking van Londen, en hij bevindt dat er in Londen ongeveer 139.916 paupers waren en in Alabama 771. Hierbij dient te worden opgemerkt, dat voor Alabama alleen zijn geteld de personen, die in armenhuizen zijn opgenomen en niet die in gestichten worden verpleegd of in hun woning ondersteund; volgens Washington is dit getal zeer klein. Londen heeft intusschen sinds meer dan een halve eeuw de hand aan 't werk geslagen om niet alleen de verlorenen te helpen, maar ook preventief te handelen en | |
[pagina 239]
| |
in handwerk- en vakonderwijs verbetering voor de toekomst te zoeken. Op dit gebied is veel gedaan. Bovendien heeft eerst de ‘Metropolitan Board of Works’ en vervolgens de ‘London County Council’ het bouwen van betere woningen ter hand genomen. In 1907 waren op terreinen, in de stad zelf door het afbreken van oude huizen verkregen, gebouwen gezet of ontworpen die te zamen 50.000 vertrekken bevatten, tegen een huurprijs van gemiddeld f 1.75 's weeks per vertrek. Zoo had de County Council in de buurt van Bethnal Green 20 acres grond gekocht en de daarop staande krotten afgebroken en modelwoningen in de plaats gebouwd. Toen alles gereed was en betrokken werd, bleek dat slechts elf van de bewoners der afgebroken huizen teruggekomen waren; de overigen hadden de stegen en sloppen in het oudere gedeelte der stad opgezocht en daar de overbevolking vermeerderd. Intusschen zijn toch weer anderen met de nieuwe huizen gebaat. Een andere maatregel was de aanleg van tramwegen door de ‘County Council’ in alle richtingen naar de voorsteden, waar door dit lichaam en meer nog door particulieren modelwoningen op groote schaal zijn gebouwd. Verder zijn in den laatsten tijd met groote kosten speelplaatsen, badhuizen, waschhuizen aangelegd, zeer ten bate der openbare gezondheid.
Washington had het voorrecht, een blik op de verbeterde woningtoestanden en al wat daarmee in verband staat, te werpen onder het geleide van niemand minder dan John Burns, die hem ook door Battersea bracht, het district waar hij zelf in armoede was geboren, als tienjarige knaap in dienst trad bij een kaarsenmaker, en verder zijn geheele leven woonde en werkte, met uitzondering van een jaar, dat hij als machinist aan den Beneden-Niger in Afrika doorbracht, het district Battersea, dat hem in 1890 afvaardigde als lid van 't Parlement. Hij was toen reeds lid van de ‘London County Council’, werd in 1906 president van de ‘Local Government’ en eindelijk lid van het Britsche Kabinet. | |
[pagina 240]
| |
Er zijn geen hervormingen in deze tijden ten nutte van het volk tot stand gekomen of John Burns heeft er de hand in gehad. Diezelfde hervormingen had hij gepredikt van de bank der beschuldigden voor een politie-rechtbank. Het was in de jaren, toen hij bekend stond als ‘de man met de roode vlag’, toen hij strijd voerde tegen de heerschende orde, toen hij herhaaldelijk werd gearresteerd wegens het houden van toespraken en eenmaal tot drie maanden hechtenis werd veroordeeld wegens 't verwekken van oproer. Volksman, maar door eigen opvoeding en ervaring onafhankelijk geworden van de wankele volksgunst, verklaarde hij zich in 1900 tegen den ‘Boerenoorlog’, wat hem een bombardement met steenen tegen zijn huis op Lavender Hill berokkende. Toen hij een plaats in 't Kabinet aanvaardde, werd hij niet weinig gecritiseerd. Maar Burns verklaarde zijn besluit aan Washington in deze woorden: ‘Ik had te kiezen of ik mij de volgende tien jaren zou bezighouden met beteekenisloos partijdrijven, mogelijk ook met machteloos intrigeeren, dan wel of ik een ambt zou aannemen, dat ik in onzen tijd en bij het tegenwoordig levende geslacht nuttig kan maken tot veel goed werk’. Washington voegt daaraan toe: ‘Ik heb deze verklaring opgeteekend, omdat zij gewaagt van een keuze, die de meeste hervormers en agitators vroeger of later hebben te doen’.
Aan het einde van zijn reis, vooral ondernomen om den toestand van de menschen in de benedenste lagen in Europa te vergelijken met dien van zijn rasgenooten, komt Washington tot de conclusie dat het verschil in politieke vrijheid tusschen blank en zwart niet te hoog moet worden aangeslagen. Zijn de Negers tot voor een halve eeuw niet vrij geweest, de Europeesche lagere klassen hebben, in het eene land meer in het andere minder lang, den lijfeigenstaat en de hoorigheid gekend, die evengoed slavernij waren. De politieke rechten, die in Engeland reeds vroeg, in vele | |
[pagina 241]
| |
andere landen eerst in den loop der 19e eeuw aan de lagere klassen en dan somtijds nog in beperkten zin werden toegekend, hebben niet zoodanige emancipatie meegebracht dat de massa in de gelegenheid kwam om het peil van haar bestaan te doen rijzen. Hiertoe te geraken is het streven van onzen tijd. De socialisten beweren het middel gevonden te hebben, maar wat zij zouden doen als zij het roer van staat in handen hadden, is zijns inziens moeilijk te zeggen, want de ondervinding in Europa opgedaan heeft hem geleerd, dat er bijna evenveel soorten van socialisten als soorten van menschen zijn. De ouderwetsche socialisten zien uit naar de eene of andere groote maatschappelijke catastrophe, die het tegenwoordige régime zal omverwerpen en de politieke macht der massa's gebruiken om de maatschappij te reorganiseeren op zoodanige wijze dat elk individu een kans krijgt gelijk aan die van ieder ander. Nemen wij echter de menschen zooals die zijn, dan zullen er altijd worden gevonden, die tot dit werk, anderen die tot dat werk geschikt zijn, en ook een zeker getal, die tot niets in staat blijken; uit het verschil van aanleg volgt het verschil van kans. ‘Ik heb’, zegt Washington, ‘van de socialisten en van den ommekeer, dien zij zich voorstellen, gewaagd niet om hun leerstellingen te bestrijden, die ik erken niet ten volle te begrijpen, maar omdat ik, door Europa gaande en de toestanden bestudeerende, meen de blijken van een groote, rustige omwenteling in vollen gang ontdekt te hebben. En deze omwenteling raakt en verandert het leven van degenen, die onderaan staan, in het bijzonder in de afgelegen landbouwende gemeenten, waaruit de laagste klasse der werklieden in de stad voortdurend wordt gerecruteerd. In Europa is thans het groote vraagstuk, waaraan de staatslieden hun aandacht wijden, niet hoe de volksmassa's omlaag zijn te houden, maar hoe die zijn te verheffen en hoe zij een verstandelijk aandeel zullen krijgen in den arbeid aan het belang van de gemeenschap.’ De middelen daartoe zijn ontwikkeling en beschaving, | |
[pagina 242]
| |
van beneden af aan te brengen door de school. Het effect van de beweging, die Washington een ‘stille omwenteling’ noemt, is niet ‘neerhalen en omhoogstuwen’ om een kunstmatig niveau teweeg te brengen, het effect is ieder individu een kans te geven om wat te worden en zijn plaats in de gemeenschap te bepalen naar den aard en de waarde van den dienst, dien hij kan verrichten. Bij elke beweging, die onder de massa in de stad en op het land plaats heeft, vindt men, dat de verheffing van den ondersten mensch tevens die van de boven hem staanden bewerkt. Even waar als het is dat de eene man niet den anderen in de sloot kan houden zonder zelf ook in de sloot te staan, even waar is het, dat de man, die een anderen daaruit helpt, zich ontslaat van een last, die hem op den duur omlaag trekt. Daar nu de wereld meer en meer dit feit erkent, schijnt het ondanks alle plaatselijke en tijdelijke moeilijkheden, dat de toekomst van den ondersten mensch helder is. |
|