Onze Eeuw. Jaargang 14
(1914)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 71]
| |
Een nationale kerk
| |
[pagina 72]
| |
Zéér merkwaardig is ook de verklaring van het bekende weekblad, ‘the Spectator’, dat geen bepaalde kerkelijke strekking heeft: ‘We hold that the State even at the apparent disadvantage of favouring a particular body, fulfils one of its supreme offices in definitely associating itself with religion’Ga naar voetnoot1). Bij nadere kennismaking met Engelsche toestanden, wordt men inderdaad hoe langer hoe meer overtuigd van den grooten invloed der Anglikaansche kerk, en telkens op nieuw getroffen door openbaringen der geestdriftige gehechtheid waarvan zij het voorwerp is, wel is waar niet van de geheele natie, doch zeker van een groot deel daarvan. Het zou even onmogelijk als ongewenscht zijn om de algemeen christelijke, van de specifiek-anglikaansche bestanddeelen in het nationale leven te scheiden. Doch in deze bladzijden zal gepoogd worden den eigenaardigen en veelzijdigen invloed der Anglikaansche kerk en, voor zoover mogelijk, de oorzaken daarvan op te sporen. Intusschen voor eene diepgaande studie, die den theoloog en den historicus zou bevredigen, ontbreken hier beide de noodige bevoegdheid en de noodige plaatsruimte. De meeste Engelschen spreken liever van de ‘nationale’ dan van de ‘staatskerk’, en inderdaad schijnt die benaming de juistere te wezen. Eene staatskerk veronderstelt òf een kerkelijke belasting, òf de bestrijding der kosten van den openbaren eeredienst en der traktementen der geestelijken uit de zakken der belastingbetalers. Zulks is hier niet het geval. De eenige Anglikaansche geestelijken, die betaald werden door den staat, zijn de kapelaans in leger en vloot, in gevangenissen en werkhuizen; in dat opzicht staan zij gelijk met hunne, eveneens door den staat bezoldigde, nonconformistische en roomsch-katholieke collega's.Ga naar voetnoot2) De inkomsten der Anglikaansche kerk zijn afkomstig | |
[pagina 73]
| |
uit de opbrengst van ‘glebes’ (landerijen aan de kerk geschonken of vermaakt), uit ‘tithes’ of tiendrechten, uit kerkelijke fondsen, die telkens vermeerderd worden door belangrijke schenkingen en legaten, en uit andere vrijwillige bijdragen harer leden. Het bedrag afkomstig van vaste goederen of kapitalen (endowments) wordt globaal geschat op £ 5.753.500. De vrijwillige bijdragen voor kerkelijke doeleinden van allerlei aard (waaronder ook kerkelijke philanthropie) beliepen in het boekjaar, dat met Paschen 1912 eindigde, £ 7.764.777 (waarvan £ 907.395 buiten Engeland werd besteed, meest voor zending.) Bij deze som worden niet gerekend de belangrijke bijdragen van Anglikanen aan genootschappen, die ook ondersteund worden door niet-Anglikanen, zooals de bekende ‘British and Foreign Bible Society’. Deze cijfers zijn zeker welsprekend. Welke is de verhouding der Anglikaansche kerk, wat ledental betreft, tot de andere kerkgenootschappen? is eene vraag, die de belangstellende lezer zich wel dadelijk zal stellen. Zij is echter moeielijk te beantwoorden. De Anglikaansche kerk heeft dààrom geen statistiek harer leden, omdat zij nog vasthoudt aan het oorspronkelijk begrip dat zij synoniem is met de geheele natie. Ook bij een volkstelling wordt niet naar de godsdienstige gezindheid gevraagd. Ieder Engelschman, tenzij hij Roomsch-Katholiek of Israëliet is, heeft als zoodanig aanspraak op lidmaatschap der kerk en op de diensten der clergy zijner parochie.Ga naar voetnoot1) Hoewel, naar men weet, de officieële armenzorg staatszaak is, bestaat daarnaast in bijna alle parochiën eene kerkelijke armenzorg, die zich, zonder den minsten eisch van kerkbezoek, uitstrekt tot Dissenters. Bij gebrek aan statistiek, schat men in Engeland zelf (Wales niet medegerekend) de helft der bevolking als door den doop behoorende tot de kerk. De solidariteit der kerk met de natie openbaart zich | |
[pagina 74]
| |
op verschillende wijze. Wanneer b.v. het hoofd der kerk, de aartsbisschop van Canterbury, òf in een kerkelijken brief, òf bij de eene of andere openbare gelegenheid, de eene of andere verklaring aflegt omtrent bestaande toestanden, heeft hij steeds (behoudens vanzelf sprekende uitzonderingen) het oog op de geheele natie. Hij zal b.v. nooit één deel der natie verantwoordelijk stellen voor allerlei maatschappelijke euvelen en het andere deel beschouwen als bestaande uit onschuldige slachtoffers. Integendeel, hij zal den toon aanslaan der oude Hebreeuwsche profeten: ‘wij hebben gezondigd’, soms met de bijvoeging ‘mitsgaders onze vaderen’. (Het mag terloops worden gezegd ten bate derzulken, die meenen dat alle Engelschen in een roes van nationale zelfverheerlijking leven, dat die toon van ernstige boete meermalen wordt vernomen). Het kan niet beweerd worden dat de non-conformisten in het algemeen gediend zijn van dit veronderstelde lidmaatschap der kerk. Ernstige principieële bezwaren en treurige historische herinneringen zijn de oorzaak eener deels zéér verklaarbare verwijdering tusschen Anglikanen en Dissenters. Evenwel moet men zich die niet al te groot voorstellen. Samenwerking op menig gebied neemt met den dag toe, en onderlinge oprechte waardeering, althans bij de besten, zuivert hoe langer hoe meer de geestelijke atmospheer. De kathedralen en oude stads- en dorpskerken worden ongetwijfeld als een nationaal bezit beschouwd. Zij zijn natuurlijk in de eerste plaats heilig en dierbaar aan de ware leden der kerk; bovendien zijn zij voor de meeste Engelschen van eenige ontwikkeling een onuitputtelijke bron van historisch en kunstgenot. Milton, de strenge Puritein, bezong immers in onsterfelijke verzen: The high embowed roof,
With antique pillars massy proof,
And storied windows richly dight,
Casting a dim, religious light.
Il Penseroso. | |
[pagina 75]
| |
In dit verband mag er op gewezen worden dat Anglikanen van iedere richting de zoogenaamde ‘continüiteit’ hunner kerk op hoogen prijs stellen. De strengste Protestant onder hen dagteekent haar geschiedenis niet van de Hervorming der 16e eeuw, doch van de eerste prediking van het Christendom. Hun bedehuizen zijn dus gewijd door de herinnering aan eeuwenoude eeredienst. Deze zienswijze leidt van zelf tot een buitengewoon groote belangstelling in de algemeene kerkgeschiedenis, zoowel als in plaatselijke en meer bepaald oudheidkundige bijzonderheden. Het is eigenaardig hoe vele Engelschen, zonder de minste aanspraak op vakkennis, goed op de hoogte zijn der kerkelijke architectuur en de vier bouworden kennen, die men hier hoofdzakelijk onderscheidt, en die, tot verschillende tijdvakken behoorende, tevens den tijd aanwijzen, waarin een kerk of een gedeelte daarvan werd gebouwd. In de meeste kathedralen en in tal van kerken zijn sporen dier vier midden-eeuwsche bouwstijlen. B.v. in de kleine, doch schoone kathedraal te Hereford wijst een gewone kenner u gemakkelijk aan waar de ronde bogen, zware zuilen en zig-zag ornamentatie getuigen van de ‘Norman’ of Romaansche bouwperiode (circa 1079-1148), - waar de puntbogen, de hooge smalle ramen en verdere kenmerken behooren tot de ‘early English’, of vroeg gothische periode (1186-1288), - dan wêer die gedeelten, waar de gothiek zich ontwikkeld had tot de prachtige ‘Decorated style’, kenbaar o.a. aan de groote ramen en de bijzondere weelde van vrije en geniale versieringen (1288-1367), - en eindelijk hetgeen zijn oorsprong dankt aan het vierde tijdvak (1400-1535), dat van den zoogenaamden ‘Perpendicular style’, eene zuiver Engelsche ontwikkeling, gedeeltelijk verbastering, der gothiek, waarbij de loodlijn een groote rol speelt. De groote nationale plechtigheden, kroning, dank - en bedestonden, begrafenissen, enz., die in Westminster Abbey of St. Paul's Cathedral plaats hebben zijn aan iedereen bekend. Men weet ook dat beide prachtige kerken gedenkteekenen bevatten aan niet-Anglikanen, | |
[pagina 76]
| |
zoowel als aan trouwe zonen der kerk. Kort geleden werd in Westminster Abbey een geschilderd venster geplaatst ter gedachtenis aan den beroemden John Bunyan en bij die gelegenheid was o.a. tegenwoordig, Dr Clifford, de felle bestrijder der staatskerk en, evenals Bunyan, Baptiste predikant. De groote Livingstone, Schotsche Presbyteriaan, eenvoudige weverszoon, ligt begraven in Westminster Abbey, terwijl hij onlangs bij gelegenheid van het eeuwfeest zijner geboorte, op plechtige wijze werd herdacht, beide in die kerk en in St.-Pauls. Een dezer dagen was Westminster Abbey het tooneel eener merkwaardige plechtigheid, toen, in tegenwoordigheid eener groote schare eminente mannen, Britten en Amerikanen, een raam werd onthuld ter gedachtenis aan aan den natuur-en werktuigkundige, Lord Kelvin, die in die kerk begraven ligt, en een treffend dankgebed werd uitgesproken ‘for the singular and eminend gifts of genius, which Thou didst bestow upon Thy servant, William, Lord Kelvin’. De kerk is echt nationaal in haar meêleven met het volle leven van haar tijd. Men denke niet dat de gebruikelijke kerkdiensten bij gelegenheid der installatie van een Lord Mayor, bij den aanvang eener nieuwe zitting der gerechtshoven (zooals b.v. in Westminster Abbey zal plaats hebben op 13 Oct. a.s. als zijnde ‘the first day of the Michaelmas sittings of the Law courts, at which the Judges and members of the legal profession will attend’) ook bij alle mogelijke medische en andere wetenschappelijke congressen, verouderde gebruiken zijn, die niet meer beantwoorden aan de thans bestaande behoeften. Het tegendeel is waar. Hoewel de hier zeer gebruikelijke benaming ‘agnosticisme’ zeker veler gemoedsstemming teekent, en anderen beslist tegenover het Christendom staan, kan men veilig aannemen dat, niet het minst onder het ‘denkend’ deel der natie, diepe godsdienstige behoeften bestaan, die in | |
[pagina 77]
| |
den eeredienst der kerk eene voor de meesten sympathieke uiting vindenGa naar voetnoot1). Bij dergelijke gelegenheden treden de beste kanselredenaars op. Hoewel het gemiddeld peil der Auglikaansche preken zeker niet hoog genoemd kan worden, bezit de kerk vele treffende en sommige uitnemende predikers. Waar o.a. Dr. Lang, de aartsbisschop van York, (een betrekkelijk jonge, zéér begaafde Schol) bij gelegenheid eener bijeenkomst van de ‘British Association for the Advancement of Science’ te Sheffield in de voornaamste kerk aldaar het woord voerde over ‘The friendship of science and religion’, kan men verzekerd zijn dat de hoorders onder den indruk geraakten van een man, wiens scherp verstand en grondige kennis klem gaven aan zijn fiere geloofsuiting. De juiste verhouding der kerk tot den staat kan hier moeilijk worden weêrgegeven. De vereischte historische en juridische kennis ontbreekt in dit geval. Bovendien Engeland is het land der tegenstrijdigheden op ieder gebied, en het generaliseeren is er nog moeielijker dan elders en nog gevaarlijker voor de zuivere waarheid. Dit slechts kan gezegd worden: het woord ‘staatsambtenaren’ strijdt geheel met de werkelijke positie der Auglikaansche geestelijkheid. Hun getal wordt op ± 25000 geschat. Van dat groote lichaam worden enkel de bisschoppen, eenige andere dignitarissen en zéér enkele rectors of vicars (hoofden eener parochie) door de regeering benoemd. Men kan niet ontkennen dat politieke overwegingen niet geheel vreemd zijn aan de benoeming der bisschoppen, vooral daar, zooals men weet, de beide aartsbisschoppen (Canterbury en York) en vier en twintig der andere bisschoppen zitting hebben in het Hoogerhuis, doch de keus wordt natuurlijk gedaan in over- | |
[pagina 78]
| |
leg met kerkelijke autoriteiten en zij valt meestal op den om goede redenen aangewezen man. In het Hoogerhuis mengen zich echter de zoogenaamde ‘Spiritual peers’ hoe langer hoe minder in zuiver politieke kwesties en beperken zij hun bemoeiïngen meest tot zulke zaken als kerkelijke- en onderwijskwesties. De kerk heeft reeds lang ingezien dat hare voormalige vereenzelviging met de Tories (hoewel de bisschoppen in de 18e eeuw om begrijpelijke redenen meest Whigs waren) aan haar geestelijken invloed zéér schadelijk is geweest. De clergy in het algemeen houdt zich hoe langer hoe meer buiten den politieken partijstrijd. Hoewel vermoedelijk de meerderheid aan de zijde der unionisten staat, zijn er ook vele Churchmen onder liberalen, radicalen, en zelfs enkelen onder ‘Christen-socialisten’ te vinden. Men weet immers dat Gladstone niet minder overtuigd Churchman, nog wel van de Highchurch partij, was, dan zijn op dat gebied hem gelijkende mededinger Salisbury. Omgekeerd zijn er nonconformisten in beide kampen, hoewel de meesten zeker naar historische traditie behooren tot de tegenwoordige regeeringspartij. Vele bisschoppen hebben zich naam verworven als hoofd van een der groote scholen, Eton, Harrow, Winchester, Rugby enz. of, hoewel zeldzamer, in de eene of andere belangrijke betrekking te Oxford of Cambridge. Inderdaad het deel dat de kerk in het verleden gehad heeft, en nu nog tot zekere hoogte heeft, in de opvoeding der jeugd is zéér aanzienlijk. Hare tegenwoordige verhouding tot het lager onderwijs kan hier niet besproken worden. Trouwens is zij eene der brandende kwesties van den dag, die op eene bevredigende oplossing wachten. In de zoogenaamde ‘public schools’ voor middelbaar onderwijs treedt de invloed der kerk het meest aan het licht. Enkele zijn, zooals men weet, middeneeuwsche stichtingen, welke in nauwe betrekking tot de kerk stonden. De nieuweren zijn eveneens vrije lichamen met eigen kapitalen en vaste goederen, die geen penny uit de staats- | |
[pagina 79]
| |
kas trekken en onder het beheer staan van een zoogenaamde ‘board of governors’, welke o.a. de onderwijzers benoemt. Eigenaardig is het feit dat kapitale uitgaven vaak bestreden worden uit de bijdragen van oud-leerlingen - wel een overtuigend bewijs van de levenslange gehechtheid der meeste ‘Etonians’, ‘Wykhamites’, ‘Harrovians’ aan Eton, Winchester, Harrow enz. enz. De meeste onderwijzers nu aan die inrichtingen (tenzij de scholen van non-conformistischen oorsprong zijn) waren tot nog toe, en zijn nog voor een groot deel Anglikaansche geestelijken. Terecht of ten onrechte wordt op het Continent de opvoeding door geestelijken vereenzelvigd met een systeem van gedurige surveillance, zoo niet van bepaalde spionnage, in ieder geval van angstvallige bewaking, van geestelijke dressuur. Geheel het tegenovergestelde geldt van de Engelsche public schools. Men weet immers dat de opvoeding gegrond is op de aankweeking van een sterk eergevoel, dat de surveillance overbodig maakt. Zij is doortrokken van zulke begrippen als de vanzelf sprekende eischen van den Schepper aller dingen tegenover Zijne schepselen, de absoluutheid van den plicht, verachting voor den leugen (vooral misschien als lafheid), een gezond esprit de corps, de onmisbaarheid van fair play, de noodzakelijkheid van zelf-beheersching, de laagheid van machtsmisbruik tegenover zwakken en weêrloozen. Vrijheid en strenge tucht komen er beide tot hun recht. De knapen voeden elkander op; de ouderen hebben veel te zeggen over de jongeren; er is reeds op school gelegenheid tot de ontwikkeling van ‘leiders’. Buitendien gaat er vaak van de persoon van den ‘headmaster’, zoo hij behoort tot de waarlijk groote opvoeders, die niet al te zeldzaam zijn in Engeland, een bepaalde invloed uit, dien men soms terugvindt in een geheel geslacht zijner leerlingen. Het meest sprekend voorbeeld hiervan is wel Dr. Arnold, de hervormer der public schools in de eerste helft der vorige eeuw, wiens levens- | |
[pagina 80]
| |
beschrijving door den lateren deken Stanley klassiek is geworden. Aan den headmaster biedt de kansel van de ‘schoolchapel’, waar hij Zondags na de liturgische dienst, een korte preek houdt, een niet te onderschatten gelegenheid om het geheele jonge volk te bereiken, dat b.v. te Eton een duizend leerlingen bedraagt. De waarde dier toespraken verschilt natuurlijk zéér en hangt er voornamelijk van af, of de prediker al dan niet aan het scherpe jongensoog den indruk geeft van diepe christelijke overtuiging en consequenten levenswandel. Daar uit deze scholen verreweg de meeste mannen gekomen zijn, aan wie de uitbreiding en macht te danken zijn van dat ‘verblindend rijk van Groot-Britannië’, zooals het onlangs werd genoemd, mag men wel eenig verband zoeken tusschen het feit dier uitbreiding en macht en den aard der bovengeschetste opvoedingGa naar voetnoot1). Zelfs in de 18e eeuw, toen de kerk in een toestand van diep verval geraakte, was de heerschende opvoeding niet geheel ontaard, zoodat Engeland betrekkelijk vrij bleef van de sentimenteele, onwaarachtige, brave Hendrikstype, à la Rousseau, die wij op het continent al te goed kennen uit dezen tijd. Het bekende signaal van Nelson aan de vloot vòòr den slag van Trafalgar: ‘England expects every man to do his duty’ heeft een zuiverder klank dan de geniale, doch vrij theatrale toespraak van Napoleon aan het leger in tegenwoordigheid der Pyramiden. Men vraagt zich intusschen wel eens af: zullen deze typisch Engelsche inrichtingen passen in het net symmetrisch stelsel van staatsonderwijs, dat thans wordt aangekondigd? Zal ook Engeland, het land van vrijheid en initiatief, het slachtoffer worden eener alles beheerschende bureaucratie? Hoe het zij, er hebben dagelijks zulke ingrijpende veranderingen in het Engelsche leven plaats, dat zij die het oude schilderachtige Engeland, waar men telkens | |
[pagina 81]
| |
voor verrassingen staat, nog niet kennen en zulks wenschen te doen, zich terdege mogen haasten. Wat het hooger onderwijs betreft, men weet dat de Universiteiten Oxford en Cambridge steeds nauw verbonden waren met de kerk en dat de afzonderlijke ‘Colleges’ lang den stempel behielden van hun zuiver kerkelijken oorsprong. Er is op dit gebied reeds veel veranderd - zeker niet zonder hooge noodzakelijkheid - en er zal nog veel worden veranderd, doch de veelzijdige, ingewikkelde kwesties, die hiermede gemoeid zijn, kunnen hier onmogelijk aangeroerd worden. Eene der grootste veranderingen in het maatschappelijk leven sedert ruim een eeuw, en eene, welke de meest ingrijpende gevolgen gehad heeft voor de kerk, is wel de gradueele verplaatsing van een groot deel der landelijke bevolking naar de steden. In de 18e eeuw woonde 4/5 der bevolking op het platte land. Wij, die sedert eeuwen gewoon zijn aan het overwicht der steden, kunnen ons de beteekenis hiervan moeielijk voorstellen. Vóór- en nadeelen van het buitenleven voor de ontwikkeling van individueele karakters, onbelemmerd door de tegenstrijdige invloeden, waaraan men in groote steden is blootgesteld, kwamen nooit sterker uit dan in Engeland in het tijdvak, dat voorafging aan de reusachtige ontwikkeling der industrie met al de gevolgen daarvan. De invloed van den squire (landheer) en den parson (lominé), meest stand- en bondgenooten, was overwegend groot van de restauratie àf tot het begin der 19e eeuw. Het gebeurde soms dat de ‘squire’ tegelijk ‘parson’ was; hij werd dan met den eigenaardigen naam van ‘squarson’ betiteld. De meeste landeigenaars hadden (en hebben nog) het recht van beroep van een of meer dorps-geestelijken. Voorheen werd veelal de zoogenaamde ‘family living’ aan een der jongere zonen toegewezen; een bepaalde vocatie voor het heilig ambt was maar al te dikwijls afwezig. Echter heeft het onder de Anglikaansche dorpsgeestelijken nooit aan echt vrome mannen ontbroken tot verschillende maatschappelijke standen behoorende. Men denke b.v. aan den | |
[pagina 82]
| |
dichter George Herbert, broeder van den Earl (graaf) van Pembroke, (1593-1632), die zelf het voorbeeld gaf van de eenvoudige levenswijze, den heiligen wandel, den liefderijken omgang, die hij aan anderen aanprijst in zijn beeld van den ‘Country Parson’. Het is waar dat mannen van dien rang in zijn tijd zelden onder de clergy werden gevonden, doch zou men in dat tijdvak onder onze edelen en patriciers zelfs één predikant kunnen vinden? Vóór het zwaartepunt hoe langer hoe meer naar de steden werd verplaatst, vond men, meer dan thans, juist op de dorpen mannen van beteekenis, zooals Keble en Church, die hun groote geestesgaven en fijne beschaving dagelijks in dienst stelden hunner gemeentenaren. Men kan zich trouwens geen idealer leven bedenken voor degenen, die niet door eerzucht geplaagd zijn, dan dat in menige pastorie in de lengte en breedte van Engeland, vooral dertig of veertig jaar geleden, noch een meer gezonde moreele atmospheer voor de jeugd der meestal groote gezinnen om in op te groeien. Reeds de omgeving is meest zeer aantrekkelijk. Een dorpskerk en pastorie oefenen op velen onzer een zekere bekoring uit, al verheft zich de bouworde niet boven het naïeve peil der kinder-bouwdoozen. In Engeland vind het oog meer bevrediging. Van de kerken is reeds gesproken. De ‘rectories’ en ‘vicarages’ zijn meest schilderachtige oude huizen, onregelmatig gebouwd, omdat iedere bewoner ze mocht wijzigen naar eigen behoeften en smaak, dikwijls met verscheidene gevels, de ramen van allerlei soort en grootte, vaak omringd van steenen lijsten (mullions), die slechts zichtbaar zijn waar de klimplanten hier of daar een stukje muur open laten. De pastorie heeft vaak binnenshuis ook een eigen cachet. De donker eiken betimmering van vele wanden, de donkeren, gladgeboende vloeren en trappen, met spaarzame kleeden belegd, de gezellige kamers, ongelijk van grootte en hoogte, met haar open haardsteden en, aan de muren, tallooze platen en aquarellen, en vooral de menigte boeken in slaap- zoowel als zitkamers, tot in gangen en hoeken van trappen - dit alles maakt een harmonisch, zelfs artistiek geheel, al bezat | |
[pagina 83]
| |
het huis mogelijk niet één voorwerp van intrinsieke waarde. Wat den tuin aangaat, de Engelschman met zijn aangeboren talent voor tuin-aanleg (landscape gardening) weet van betrekkelijk kleine tuinen, vooral daar een parkachtige achtergrond zelden ontbreekt, kleine buitens te scheppen, terwijl de zóó algemeene liefhebberij in tuinieren de bewoners, hetzij bemiddeld of onbemiddeld, noopt zelve veel aan de verzorging van grasperken (lawns) en bloemen te doen. De pastorie grenst meestal aan het kerkhof, waar zelden een eeuwenoude ‘Yew’ (donkere iep) en andere boomen worden gemist. Talrijke grafsteenen met menig schoon opschrift - ook met eenigen van pathetisch- komischen aard - getuigen van veler piëteit. Kerkgebouw, zoowel als kerkhof en pastorie, is aan de zorg van den vicar toevertrouwd, die verantwoordelijk is voor behoorlijk onderhoud en in vele gevallen zelf belangrijke sommen daarvoor bijdraagt. Wat hebben al deze uiterlijke dingen te maken met de wezenlijke roeping der kerk?, roept mogelijk deze of gene lezer ongeduldig uit. Men vergunne ons de wedervraag: zouden gedachtenverbindingen (associations of ideas) niet van invloed zijn op ons gemoedsleven? Indien nu de kerk, waar zij het leven op tal van punten raakt, sympathieke gewaarwordingen opwekt, dragen deze dan niet bij tot haar algemeene aantrekkingskracht? In ieder geval is zulks het geval in Engeland. De eerepost voor den hedendaagschen jongen clergyman, vooral voor den curate, (hulpprediker) in het eerste stadium van zijn loopbaan, is echter niet langer in de eene of andere bekoorlijke omgeving, doch in een zoogenaamde ‘slum-parish’, waar hij het volle, actueele leven op zéér realistische wijze leert kennen. Aan dergelijke parochiën ontbreekt het niet. De snelle uitbreiding der groote steden heeft ten gevolge dat overal de bestaande parochiën worden verdeeld en weldra nog eens verdeeld, steeds met den bouw van eigen kerk en pastorie, ook ‘wijklokalen’ van velerlei aard. Het is namelijk een vaste regel in de Anglikaansche kerk dat de clergy in hun parochie moeten | |
[pagina 84]
| |
wonen. De bisschoppen, wier gezag op sommige punten groot is, laten hoe langer hoe minder uitzonderingen toe. Het gevolg is dat menige dominé's vrouw van goeden huize, mogelijk op een schoon buiten grootgebracht, jaren doorbrengt in een arbeiderswijk, waar de lucht steeds grijs is van den rook der fabrieksschoorsteenen en het nauwelijks ontloken bloempje in haar tuin reeds zwart is van het onophoudelijk vallenden roet. Het zij hier terloops gezegd dat de vrouwen en dochters der clergy, sedert onheugelijke tijden een zéér werkzaam aandeel hebben in het parochiale leven. Door verschillende omstandigheden nemen haar huiselijke plichten haar niet in die mate in beslag als meest het geval is onder haar buitenlandsche collega's. De heroïeke zijde van het christelijk leven vindt ruimschoots gelegenheid ter ontplooiing in dat van tallooze clergymen. Wij denken o.a. aan den ‘kapelaan’ op een schip, dat voornamelijk landverhuizers transporteert naar Canada of Australië. Hij wordt, als tusschendeks passagier, uitgezonden door het oude genootschap, Society for the Propagation of Christian Knowledge, als S.P.C.K. bekend. Van hem wordt verwacht behalve het houden van godsdienstoefeningen, dat hij met deze veelal ruwe en onbeschaafde menschen vriendschappelijk zal omgaan, spelen voor hen organiseeren, kinderen bezighouden, vechtenden scheiden, stervenden bijstaan. Het gebied der zending, waar overal stille helden en heldinnen te vinden zijn, is gelukkig geen monopolie van eenige kerk. De Anglikaansche kerk behoeft in dit verband geen bijzondere vermelding, behalve slechts deze opmerking, dat onder Anglikaansche zendelingen het aantal betrekkelijk groot is der mannen en vrouwen met een academischen graad e nin het algemeen dergenen, die in hun land eene aangename, zelfs schitterende toekomst mochten verwachten. Dit was het geval reeds vòòr 1857, toen Livingstone zijne sedert beroemde toespraak hield in het Senaatshuis te Cambridge en vrijmoedig vroeg om de | |
[pagina 85]
| |
‘beste mannen’, die de beide oude Universiteiten konden opleveren voor het werk der zending. Organisatie wordt gewoonlijk geacht eene bij uitstek Engelsche gave te zijn. Het is begrijpelijk dat beide lichten schaduwzijden daarvan sterk uitkomen in kerkelijke aangelegenheden. Tegenwoordig is bijna iedere parochie voortreffelijk georganiseerd. Vaak echter ziet die organisatie er beter uit in de maandelijksche ‘Parish magazine’ dan dat zij in werkelijkheid is. Waar echter de vicar berekend is voor zijn taak en geschikte mannen en vrouwen weet te vinden, worden juist door middel dier organisatie sluimerende krachten gewekt en kan er, in onze hedendaagsche ingewikkelde maatschappelijke verhoudingen, op ruime schaal beantwoord worden aan de Apostolische vermaning: Dient elkander in de liefde. Het woord van Vinet: ‘Les influences fécondes ne s'exercent que par la sympathie’ is hier van toepassing. De opmerkelijke invloed van menigen vrij alledaagschen clergyman laat zich gedeeltelijk verklaren door zijn, mogelijk half onbewuste, overtuiging dat ‘Infinite sympathy is needed for the infinite pathos of human life’. De echt Engelsche gave van ‘humour’, die in staat stelt alle snaren van het gemoed te doen trillen en den blik verheldert voor het relatieve gewicht der dingen, komt hem ook dikwijls te hulp. De parochie is slechts een onderdeel der ‘diocesan’ organisatie. Groote waarde wordt aan het episcopaat gehecht, beide door Protestantsche Anglikanen en door hen, die zich bij voorkeur Anglo-Catholics noemen, hoewel niet op geheel de zelfde gronden. Men kan zich moeilijk een denkbeeld maken van de groote beteekenis en van de overstelpende werkzaamheden van een hedendaagschen Anglikaanschen bisschap. De regeering en administratie zijner diocees, zijn bemoeiïngen met de candidaten voor den H. dienst, zijn ‘ordinations’, zijn ‘confirmations’ (bevestiging van nieuwe lidmaten), zijn kerkelijke vergaderingen, voor eenigen het bijwonen der zittingen in het Hoogerhuis, nemen reeds tijd en krachten zéér in beslag. Toch zijn | |
[pagina 86]
| |
er enkelen, wier ijver hen noopt aan dit alles het werk der zoogenaamde evangelisatie te voegen. Reeds vijftig jaar geleden trad Tait, de toenmalige bisschop van Londen, als straatprediker op. Het bisschoppelijk prestige (men erkent nam. een bisschop aan zijn eigenaardige kleeding) draagt er zeker toe bij de voorbijgangers tot luisteren te nopen. De bisschop van Manchester, Dr. Knox, houdt sedert jaren, bijgestaan door een bende clergymen en leeken, in de maand Augustus openlucht predikaties op het door duizenden bezochte strand te Blackpool. De Bisschop van Londen, Dr. Winnington Ingram, voorheen een bekend figuur als straatprediker in de Londensche parken, is onvermoeid in allerlei arbeid buiten de kerkgebouwen. B.v. in de maand December j.l. hield hij in den Adventstijd op weekdagen drie opeenvolgende toespraken voor... beursmannen in de historische ‘Guildhall’ van het Londensche ‘Mansion House’ (de ambtelijke woning van den Lord Mayor). Alle drie dagen had hij een gehoor van ± 1200 dier heeren. Men vraagt zich af: In welke andere Europeesche hoofdstad zouden beursmannen bijéénkomen om zich door een prediker te laten kapittelen? Het is te meer opmerkelijk, omdat Dr. Ingram intellectueel niet zóó hoog staat als hij zulks in ieder ander opzicht doetGa naar voetnoot1). Men weet dat de beide aartsbisschoppen (van Canterbury en York) en de andere hoofden van diocésen eene maatschappelijk hooge positie bekleeden. B.v. naar de vaste regels, die den voorrang bij officieele gelegenheden bepalen, volgt de Aartsbisschop van Canterbury, als hoofd der kerk, onmiddellijk op de naaste bloedverwanten des Konings en op de ambassadeurs der vreemde mogendheden, en gaat dus voor den ganschen Britschen adel. Aan hun ambt zijn groote traktementen verbonden en ambtelijke woningen, dikwijls van vorstelijken aard, die ook in de wandeling ‘paleizen’ heeten. Hoewel die traktementen in de laatste | |
[pagina 87]
| |
eenw zéér verminderd zijn, valt het niet te ontkennen dat zij in veler oog, ook van menigen Anglikaan, een steen des aanstoots zijn, te meer daar vele clergymen in zéér behoeftige omstandigheden verkeeren, vooral sedert de waardevermindering der ‘glebes’ en ‘titkes’ en de stijgende levenskosten. Er zal in die richting zeker nog meer worden veranderd, doch voor het argument dat de bisschoppen in het algemeen door hun levenswijze onwaardige opvolgers der apostelen zouden zijn, is de Anglikaan niet toegankelijk. Hij gelooft vast dat de historische ontwikkeling der kerk in zekeren zin den gang der veranderde maatschappelijke toestanden heeft moeten volgen. In dit verband mag het volgend verhaal hier een plaats vinden, omtrent wijlen den aartsbisschop Temple, die, het zij in het voorbijgaan gezegd, allerminst een hoofsche prelaat was, een stoere, rondborstige, door en door achtenswaardige man, van vrij eenvoudige afkomst. Toen hij nog bisschop van Londen was en eens op het punt stond in zijn rijtuig te stappen, riep een werkman hem toe: ‘Zeg mij, zou de apostel Paulus, wanneer hij thans op aarde ware, bisschop van Londen wezen?’ - ‘Stellig niet’, was het onmiddellijk antwoord, ‘hij zou aartsbisschop van Canterbury zijn.’ Aan de enorme emolumenten der hoogere geestelijkheid, zijn echter verplichtingen verbonden, waarvan wij, gewoon aan de zóó verschillende Hollandsche toestanden, ons moeielijk een denkbeeld kunnen maken. De meeste bisschoppen b.v. geven thans huisvesting aan de candidaten voor den H. dienst gedurende verscheidene dagen voorafgaande aan hun ‘ordination’. De tienjaarlijksche conferentie van Anglikaansche bisschoppen uit alle werelddeelen (ook van de Vereenigde Staten) had in 1908 van 6 Juli tot 5 Augustus in het aartsbisschoppelijk ‘paleis’ te Lambeth plaats. Dagelijks werden toen de lunch en tea door den Aartsbisschop en Mevrouw Randall Davidson aan die 242 episcopale heeren aangeboden. In weêrwil van dit alles, zijn enkele bisschoppen min | |
[pagina 88]
| |
of meer verlegen met hun groote inkomsten. In Sept. 1912 liet de aartsbisschop van York zich aldus over dit netelig punt uit, in eene vergadering bijgewoond door 2 à 3000 mannen (meest uit den werkenden stand) bij gelegenheid van het kerkelijk congres te Middlesbrough, eene fabriekstad in Yorkshire. Wat zijn groote inkomsten betrof, zeide Dr. Lang, was zijn geweten niet volkomen gerust, doch noch de Bisschop van Londen (die eveneens aanwezig was) noch hij hadden de groote verantwoording daaraan verbonden gezocht. Zij konden slechts trachten er het best mogelijk gebruik van te maken. Veel meer dan een derde kwam regtstreeks de diocees ten goede.... Hij wenschte zijn huis, dat veel grooter was dan hij verlangde, te maken tot de ‘great home’ der diocees. In het afgeloopen jaar hadden meer dan 400 gasten er gelogeerd en meer dan 2000 personen hadden kunnen genieten van den tuin. Deze openhartige bekentenis is ook een treffend bewijs van de toenemende begeerte der jongere Anglikanen om in voeling te komen met de zoogen. ‘masses’. Vóór wij dit gedeelte van ons onderwerp verlaten - het algemeen karakter der kerk - moet er last not least gesproken worden over het ‘Book of Common Prayer’. Het is bijna onmogelijk om, zonder den schijn van overdrijving op te wekken, een juist denkbeeld te geven van de plaats, welke dat boek in het godsdienstig leven van alle ernstige Anglikanen inneemt. Merkwaardig is daaromtrent het getuigenis van mannen en vrouwen van alle kerkelijke richtingen en van de meest verschillende geestesontwikkeling en levensomstandigheden. Hun geliefde liturgie draagt inderdaad het kenmerk van kalme verhevenheid, stillen eerbied, diepen ootmoed, die nergens gestoord worden door valsch pathos, gezochte uitdrukkingen of hartstochtelijke subjectiviteit. Ook tot de letterkundige vorming der natie heeft dit merkwaardig boek bijgedragen. Macauley beweert dat diens stijl, rechtstreeks of zijdelings, invloed heeft gehad op dien van bijna alle goede Engelsche schrijvers. Het is begrijpelijk dat de onderlinge band tusschen | |
[pagina 89]
| |
Anglikanen wordt versterkt door het aanhoudend gebruik der gemeenschappelijke liturgie. Men denke daarbij niet enkel aan de formulieren voor den morgen- en avonddienst, doch ook aan de vaste psalmen (onberijmd) voor iederen dag der maand, aan de voorgeschrevene schriftgedeelten uit O. en N. Testament voor het gansche jaar, aan het aloude ‘epistel en evangelie’ met voorafgaand kort gebed voor zon- en feestdagen en aan de formulieren voor de bediening der sacramenten, voor huwelijk, begrafenis enz. De eenzame moeder, wier kinderen over het gansche rijk verspreid zijn, troost zich bij de gedachte dat in het leger en op de vloot, in officieele kringen en onder planters en colonisten, zelfs onder vreemde volken (het prayer book is nam. in 157 vreemde tongvallen vertaald), dezelfde godsdienstoefening hen vereenigt of althans kan vereenigen. Men mag zich verwonderen dat bij een volk van krachtige persoonlijkheden, gelijk het Engelsche, die verplichte ‘uniformiteit’ niet meer drukkend wordt bevonden. Doch het individualisme der Engelschen wordt op ieder gebied getemperd door hun gemeenschapszin (sense of corporate life). Hun common sense leert hen dat overdreven individualisme eigenlijk aan ieder gemeenschappelijke godsdienstoefening in den weg staat, terwijl zij er minder bezwaar in vinden hun stem te voegen bij die der aloude kerk, al klinkt er voor hen hier en daar een wanklank in het accoord dat zij aanslaat, dan den enkelen evangeliedienaar te volgen, bij wien de kans op volkomen instemming zeker niet grooter is. Het boek heeft een zeer gemengden oorsprong. Het eerste volledige Engelsche ‘book of common prayer’ verscheen in 1549 en was zéér stellig een vrucht der hervorming. Toch was het ontleend aan zéér verschillende bronnen, waaronder die tot de allereerste Christeneeuwen behoorden en anderen die later in de kerk waren ontstaan. Het was echter grootendeels het eigen werk van den hervormer Cranmer en andere tijdgenooten, die o.a. gebruik maakten van een liturgie door Melancthon en Bucer opgesteld voor den hervormingsgezinden Hermann, bisschop | |
[pagina 90]
| |
van Keulen. Dit eerste boek werd in 1552 op sommige punten gewijzigd in meer Protestantschen zin. Het laatste is in hoofdzaak het thans bestaande. Echter beroepen velen zich thans bij voorkeur op het voorgaande.Ga naar voetnoot1) In het algemeen heeft het, vooral in de laatste eeuw, tot hevige polemiek aanleiding gegeven. En thans is om allerlei redenen de kwestie van ‘revisie’ aan de orde van den dag. Men begrijpt dat ontzettend veel bezwaren hier aan verbonden zijn. Er zal nog wel veel water onder de Theems vloeien, vóór zij tot stand komt, hoewel het verlangen vrij algemeen mag genoemd worden, niet het minst van orthodoxe zijde. De drie hoofdrichtingen in de Anglikaansche kerk worden in de wandeling aangeduid door de korte benoemingen: ‘High’, ‘Low’ en ‘Broad’. Bij de ‘High Churchmen’ behooren de Ritualisten of ‘Anglo-Catholics’; de ‘Low Churchmen’ zijn meestal, doch niet altijd, ‘Evangelicals’; de ‘Broad Churchmen’, de vroegere ‘Erastians’ of ‘Latitudinarians’ noemen zich thans bij voorkeur ‘Liberal Churchmen’. Bij allen bestaan vele schakeringen. Bovendien worden wij bij iedere poging om hen van elkander te onderscheiden, telkens herinnerd aan het woord van Prof. Lindsay in zijn ‘History of the Reformation’: ‘Religious types always refuse to be kept distinct and always tend to run into eachother’. Alle drie partijen zijn diep geworteld in de geschiedenis. Men vergunne ons dààrom een korten terugblik, die niet verder behoeft te gaan dan het tijdvak van Koningin Elisabeth. Onder de zesjarige regeering harer voorgangster Maria, de vrouw van Philips II, werd de hervorming oogenschijnlijk geheel uitgeroeid, doch de brandstapels, waarop in drie jaren ongeveer 288 ketters (waaronder de aartsbisschop Cranmer en de bisschoppen Ridley en Latimer) het leven lieten, wakkerden meer dan iets anders den anti-Paapschen geest aan. Toen Koningin Elizabeth de troon besteeg en, naar de liefelijke gewoonte dier dagen, de koers moest | |
[pagina 91]
| |
aanwijzen, dien haar volk op godsdienstig gebied zou hebben te volgen, moest zij wel rekening houden met het sluimerend Protestantisme. Zij wilde echter tot iederen prijs een godsdienstigen burgeroorlog, zooals in Frankrijk en Duitschland, onmogelijk maken, en, bij haar poging om de kerk met de natie te vereenzelvigen, moest zij de aanhangers der oude leer trachten te verzoenen met de aanstaande, ook om politieke redenen onvermijdelijke, brenk met Rome. Het was haar streven, evenals dat der meeste leiders der Engelsche hervorming, om door groote gematigdheid de onderwerping van allen aan de nieuwe kerkorde te vergemakkelijken. De 39 geloofsartikelen in 1563 vastgesteld, die zeker een Protestantschen klank hebben, zijn echter volgens theologen noch Luthersch, noch Calvinistisch en laten opzettelijk menig netelig punt onbeslist. Maar ‘men kan de Anglikaansche kerkvaderen niet met billijkheid van opzettelijke dubbelzinnigheid beschuldigen’Ga naar voetnoot1). En de bekende bisschop Westcott noemde de finale regeling der verschillende godsdienst-kwesties (the Reformation settlement) niet een compromis, doch een eerlijke erkenning van meeningsverschillen, die toch vereenigbaar werden geacht met de ‘Apostolische kerkorde en de geloofsleer der Catholieke (algemeene) kerk’Ga naar voetnoot2). De zoogen. ‘Act of Uniformity’ (de derde dier wetten) legde aan iedereen de verplichting op om op Zondag de openbare godsdienstoefening bij te wonen, op straffe eener kleine geldboete ten bate der armen. Vele Roomschen gingen wel naar de kerk, doch vierden de mis in het geheim in hun woningen. Hun positie werd moeielijker, toen een pauselijke bul in het jaar 1570 de Koningin vervallen verklaarde van de troon. Vaderlandsliefde bleek echter in vele gevallen sterker te zijn bij hen dan gehoorzaamheid aan den paus, vooral toen de vrees voor Spanje toenam en Engeland in 1588 bedreigd werd door de Armada. Een en ander verklaart gedeeltelijk het thans bestaande Roomschgezinde element in de kerk en tevens het feit dat | |
[pagina 92]
| |
van de bevolking van Engeland en Wales slechts ongeveer 6% tot de Roomsch-Katholieke kerk behoort. De strengere Protestanten, weldra Puriteinen geheeten, verlangden echter eene meer grondige hervorming in kerkleer en eeredienst dan die had plaats gevonden en stelden zich de Schotsche, Fransche en Hollandsche kerken ten voorbeeld. In den dubbelen strijd tegen het Puritanisme en tegen de Roomsche kerk is de specifiek Anglikaansche theologie gekozen. Tusschen 1594 en 1597 verscheen in verscheidene deelen het groote werk van Hooker, ‘Ecclesiastical Polity’, dat weldra aan de Universiteiten de ‘Institutie’ van Calvijn verving, hoewel de schrijver voor den persoon van den Franschen hervormer de grootste vereering koesterde. Eene poging om die theologie hier te formuleren zou al te gewaagd zijn. Slechts mag gezegd worden dat volgens een gezaghebbenden, hedendaagschen schrijverGa naar voetnoot1), zij een beroep deed op den geheelen mensch, op rede, hart, geweten, en dat zij den nadruk legde op geloofservaring en ethiek in tegenstelling tot den eisch van onderwerping aan een uiterlijk gezag, waardoor het gevaar ontstaat van het geloof te verwarren met bloot verstandelijke instemming met zekere geloofsformules. Hij beweert niet dat zijn kerk geheel aan dat gevaar is ontkomen, doch in meerdere mate dan althans in Duitschland het geval geweest is in de 17e en 18e eeuwen. Hoewel de beide partijen niet zuiver afgebakend waren en b.v. niet alle Puriteinen tegen het Episcopaat gekant waren, noch alle Episcopalen anti-Calvinistisch gezind waren, werd de strijd hoe langer hoe heviger, tot dat de zegepraal der Episcopalen binnen de kerk haar blijvend karakter bepaalde. Echter was er van een eigenlijke reactie tegen de hervorming geen sprake tot de zoogenaamde ‘Laudian revival’ onder Karel I, die nog een toetssteen is der hedendaagsche geesten. Evangelicals en Broad Churchmen betreuren het streven van den bekenden aarts- | |
[pagina 93]
| |
bisschop Laud als eene afbreking van den arbeid der hervormers en eene verwijdering van andere Hervormde kerken, terwijl de High Churchmen hetzelve beschouwen als een terugkeer tot het ‘primitieve’ Christendom en een vernieuwing van den band met de algemeene Christelijke kerk. Evenwel waren Laud en zijn vrienden sterk gekant tegen Rome. Intusschen groeide de liefde der aanhangers der kerk voor haar en bovenal voor het prayerbook steeds aan. Sommige schrijvers beweren dat, ware het niet dat de Royalisten hun prayerbook bedreigd zagen door de sterke Puriteinsche partij in het Parlement, Karel I letterlijk alleen had gestaan tegenover zijn volk, daar alle Engelschen in den grond gekant waren tegen zijn inbrenken op hun aloude rechten. Dat de vrees der Anglikanen niet ongegrond was, werd overtuigend bewezen door de houding der zegevierende partij tegenover de kerk gedurende het commonwealth. Het zijn treurige bladzijden in de geschiedenis, waar die wederzijdsche godsdienstige vervolgingen zijn geboekt. Want de rol der kerk, vooral na de Restauratie van Karel II, was zeker niet minder droevig dan die der Puriteinen. Zelfs kerkelijke schrijvers erkennen dat men thans met het zoogenaamde ‘political anti-Churchmanship’ - een der groote factoren in den hedendaagschen strijd - oogst hetgeen de kerk in vorige eeuwen heeft gezaaid. De omwenteling van 1688 en de invloed van Willem III en Koningin Maria maakten wel is waar een eind aan de schandelijke, hoewel sporadische vervolgingen tegen de Dissenters, en de zéér gebrekkige ‘Toleration Act’ gaf, zelfs naar het oordeel van Macaulay, het maximum van godsdienstvrijheid, die op dat tijdstip mogelijk was. In weêrwil van dit alles, was de echte Puriteinsche geest niet zonder invloed op de kerk zelve. De merkwaardige voortduring der bekende ‘Engelsche’ Zondagsviering na de Restauratie is hiervan o.a. een sterk bewijs. In de 18e eeuw geraakte beiden de kerk en de ‘Dissenting’ genootschappen in een staat van diep verval. Doch de groote ‘Methodist Revival’, die in 1739 een aan- | |
[pagina 94]
| |
vang nam met de machtige prediking van Wesley en Whitefield (beiden Anglikaansche geestelijken, te Oxford opgeleid) had voor gansch Engeland gevolgen, die moeilijk te overschatten zijn. LeckyGa naar voetnoot1) beschouwt de Wesleyaansche beweging als eene der voornaamste oorzaken dat Engeland vrij bleef van eene Revolutie, gelijk die in Frankrijk plaats vond. Niet één man in den ganschen loop der Engelsche geschiedenis heeft ooit, volgens bevoegde beoordeelaars, zulk een uitgebreiden invloed gehad als deze merkwaardige prediker, die echter zóó weinig demagoog was dat van hem is gezegd: ‘he had all the scholar's scorn of rhetoric and exaggeration’. Gedurende 51 jaren trok hij gansch Engeland te paard door en predikte hij gemiddeld 5000 maal per jaar, veelal in de open lucht, soms voor een paar dozijn boeren, dan weder voor een gehoor van duizenden menschen. De kerk dier dagen, in haar toestand van schromelijke apathie, kon geen plaats vinden voor een man als Wesley. Wèl bleef hij zijn leven lang aan haar gehecht, doch hij werd zijns ondanks de stichter der Methodisten of Wesleyanen, die thans in Engeland en Amerika circa 30 millioen aanhangers tellen. Echter is aan zijn invloed, aan dien van Whitefield, die in tegenstelling met hem Calvinist was, en aan andere geestverwanten, waarvan velen in de kerk bleven, de zoogenaamde ‘Evangelical Revival’ binnen de kerk te danken, waaraan de hedendaagsche ‘Evangelical party’ haar oorsprong ontleent. In het begin hadden de Evangelicals, (dikwijls als schimpnaam Methodists genoemd) het zwaar te verantwoorden in een maatschappij, waarin zij beschouwd werden als dwepers, die de wereld in beroering trachtten te brengen. Intusschen bewezen zij, niet alleen aan hun kerk, doch ook aan hun vaderland onschatbare diensten. Onder de vele, thans algemeen geëerde namen van Evangelicals der vorige eeuw, kan hier slechts herinnerd worden aan het Parlementslid Wilberforce, vooral bekend door zijn | |
[pagina 95]
| |
levenslangen strijd voor de afschaffing der slavernij, welke eindelijk in 1833 met succes werd bekroond (toen het Parlement niet minder dan 20 millioen pond sterling als schadevergoeding aan de eigenaars afstond) en aan Lord Shaftesbury, den grooten philanthroop, den onvermoeiden socialen hervormer (dit laatste reeds als Lord Ashley in het Lagerhuis en daarna in het Hoogerhuis), in een tijd, toen philanthropie en sociale hervormingen in veler oog synoniem waren met bemoeizieke dweepzucht. Wanneer men het voorrecht gehad heeft eenigen der meest uitnemende Evangelicals van nabij te kennen, valt het moeilijk op de schaduwzijden hunner ‘partij’ te wijzen. Doch het mag niet verzwegen worden dat de beschuldigingen van engheid, partijzucht en onverdraagzaamheid, die tegen hen worden ingebracht o.a. in de bekende biographieën van Dr. Arnold, I. Robertson en J.D. Maurice, niet van grond ontbloot waren, hoewel zij meer de pers der partij, dan bepaalde personen treffen. Op dat punt is echter in den laatsten tijd eene gelukkige kentering gekomen. De gedachten-horizont is bij de meeste Evangelicals ontegenzeggelijk veel ruimer geworden. I. Robertson zou thans niet van de meerderheid kunnen zeggen hetgeen in zijn tijd misschien van velen (en volgens hem ook van de ‘Tractarians’) gold: ‘zij spreken van de waarheid, als geleek dezelve op een vijver, waar men om heen kan wandelen en waarvan men kan zeggen, dààr is nu de waarheid.... deze vijver is gegraven door onze groote theologen, en is groot genoeg om haar ganschelijk te bevatten’Ga naar voetnoot1). Men zou geen beter bewijs kunnen hebben van die gunstige verandering dan een werkje getiteld: ‘The English Church in the XIXth Century’ door den ook bij ons in sommige kringen zéér bekenden Evangelical, Dr. Eugene Stock. Het is een model van getrouwheid aan ons goede spreekwoord: ‘kwaad is kwaad en goed is goed, of het vriend of vijand doet.’ | |
[pagina 96]
| |
Het wordt door de andere partijen aan de Evangelicals verweten dat zij op wetenschappelijk-theologisch en apologetisch gebied weinig presteeren. Hoe dit zij, op dat der practische vroomheid, zijn zij meesters. Wanneer men in aanraking komt met de beste Evangelicalkringen, ontvangt men een indruk, die bij nadere kennismaking slechts wordt versterkt, van persoonlijke godsvrucht, absolute toewijding, geestdriftigen ijver, werkzame liefde, volharding en geduld tegenover bezwaren en verzet, gepaard met een zekere frischheid en spontaneïteit, welke laatste onwillekeurig doen denken aan de jeugd der Christelijke kerk, zooals die in de Handelingen der Apostelen wordt beschreven. De High Church-type is anders, men zou haast zeggen, meer eigenaardig Engelsch. De High Churchman is meestal minder naïef en openhartig dan de Evangelical; hij heeft meer dier typisch Engelsche terughouding, die zóó vaak en meest ten onrechte voor koelheid doorgaat. (Trouwens ook vele Evangelicals hebben deze eigenaardigheid, vooral onder de meest ontwikkelden). De High Churchman is meer ontvankelijk voor invloeden buiten den kring zijner geestverwanten, dan de gemiddelde Evangelical; hij is meer in aanraking met het groote maatschappelijk leven en heeft dààrom ontegenzeggelijk veel meer deel aan de vorming der ‘publieke opinie’, dien machtigen factor in het Engelsche leven. En toch verscheidenheid van type beteekent hoegenaamd niet eenige minderheid wat het essentieele van het christelijk geloofsleven betreft. Wie oog heeft voor de zuivere lijnen van een werkelijk schoon christelijk karakter, dat niet of nauwelijks ontsierd is door uitwassen van ijdelheid of zelf-verheffing of eenige meer subtiele zelfzucht, zal zulks in niet weinige Anglikanen der verschillende richtingen kunnen waarnemen. En van hen allen geldt hetgeen de Schotsche dichter zegt: Not their own, ah! not from earth was flowing
That high strain to which their souls were tuned,
Year by year we saw them inly growing
Liker Him with Whom their hearts communed.
Then to Him they pass; but still unbroken,
| |
[pagina 97]
| |
Age to age, lasts on that goodly line,
Whose pure lives are, more than all words spoken,
Earth's best witness to the life divine.
J.C. Shaiep. Er behoort thans om verschillende redenen meer zedelijke moed toe om een geprononceerde Evangelical dan een gelijksoortige High Churchman te zijn en dààrom zijn er waarschijnlijk onder de clergy der laatste, thans beslist de heerschende richting, meer dier ‘wereldsche’ typen, die aan de vijanden der kerk stof voor gegronde critiek leveren. En toch, de High Church partij dankt haar herleving juist aan een krachtig protest tegen den wereldschen geest ten tijde der merkwaardige beweging in de 30ers en 40ers der vorige eeuw, bekend als de Oxford movement. Gelijktijdig met de heftige gisting op politiek gebied, die aan de Reform Bill van 1832 voorafging, en vooral volgende op de aanvankelijke verwerping daarvan door het Hoogerhuis, die voornamelijk aan de bisschoppen werd verweten, ontstond onder liberalen en radicalen een geest van felle vijandschap tegen de ‘Established Church’, met haar groote privilegies en destijds haar ontegenzeggelijk groote misbruiken. Het gevaar, waarin de kerk verkeerde, maakte diepen indruk op een kring van zéér begaafde, zéér ernstige jonge mannen aan de Universiteit te Oxford. Zij stelden zich de vraag op welke gronden de kerk aanspraak kon maken op de gehechtheid harer leden en verdedigd kon worden tegen haar vijanden. Eenparig verwierpen zij het heerschende ‘Erastianisme’, dat de kerk verlaagde tot een onderdeel van den staatGa naar voetnoot1) en, in ruil voor de bescherming en de uiterlijke voorrechten, die zij genoot, haar geestelijke vrijheid prijs gaf. Er kwamen ook andere invloeden bij: die der toenmaals overal heerschende romantiek, van het poëtisch | |
[pagina 98]
| |
mysticisme van Coleridge en Wordsworth, en bij de meesten vooral een hartgrondig verlangen naar een diepere opvatting van het christelijk leven dan in de kerk in het algemeen gangbaar was. Zij konden in dit opzicht bij de Evangelicals, die zij trouwens weinig kenden en dikwijls schroomlijk miskenden, geen bevrediging vinden. De voornaamste leiders der beweging waren Keble, de bekende dichter van het ‘Christian Year’, de vroeggestorven Richard Hurrell Froude (broeder van den meer bekenden geschiedschrijver), Newman, de latere Kardinaal, en iets later Pusey, naar wien de partij dikwijls Puseyites werd genoemd. Het eerste middel, dat zij aangrepen was de uitgave en verspreiding eener serie tractaten; vandààr hun bijnaam in dien tijd: ‘Tractarians’. Deze waren, schrijft een latere partijgenoot, Dean Church, in den aanvang, ....‘clear, brief, stern appeals to conscience and reason, sparing of words, utterly without rhetoric, intense in purpose. They were like the short, sharp, rapid utterances of men in pain and danger and pressing emergency’.Ga naar voetnoot1) Zeker, van eerzucht, ijdelheid, literaire bij-oogmerken, moet men de leiders dezer merkwaardige beweging vrijspreken. Doch onwillekeurig was de vorm, waarin zij hun gedachten uitten, edel en gekuischt, omdat zij mannen van de allerfijnste beschaving waren. Onwillekeurig kreeg de beweging een aristocratisch karakter, in intellectueelen meer nog dan in maatschappelijken zin. Zij beweerden terug te keeren tot het geloofsartikel: ik geloof ééne heilige, algemeene, christelijke kerk, waaronder zij verstonden de zichtbare kerk, zooals volgens hen Christus en Zijn apostelen die gesticht had met haar aloude episcopale organisatie en geregelde opvolging van behoorlijk geordende bisschoppen. De hervorming, in het oog der meesten hunner een noodzakelijke en gezegende zuivering der kerk, had de Engelsche kerk niet losgescheurd van de Algemeene Kerk, waarvan zij een tak was en bleef, evenals | |
[pagina 99]
| |
de Roomsch-Katholieke en de Grieksche. Geen mensch had naar hun opvatting, ooit het recht zich los te scheuren van de kerk, omdat zij hem op goede of slechte gronden mishaagde; die zulks deden waren vaak zéér uitnemende Christenen, doch niettemin buiten de ware kerk staande schismatieken. Jaren van strijd verliepen. Men bestreed hen op allerlei gronden; men betwistte hun het recht van in de immers Hervormde kerk te blijven. Zij beriepen zich op de boven in herinnering gebrachte historische feiten, die het blijvend ‘Catholiek’ element in de kerk overtuigend bewezen. In 1845 kreeg de beweging oogenschijnlijk een doodelijken slag, toen hij, die er de ziel van was, Newman na hevigen strijd zich bij de Roomsche kerk aansloot. Zijn beroemd verweerschrift tegen de aanvallen van Kingsley op zijn waarheidsliefde, ‘Apologia pro vita sua’, teekent dien strijd. Hij brengt er o.a. een treffende hulde aan de waarde van zijn ‘Evangelical’ opvoeding. Velen volgden zijn voorbeeld; anderen keerden zich vermoeid en ontnuchterd van alle theologische, al te dikwijls van alle godsdienstige vraagstukken af. Doch Keble en Pusey bleven op hun Anglikaansch standpunt. Onder hun leiding vormde zich weldra een vernieuwde, krachtige High Churchpartij, die na verloop van eenige jaren de heerschende in de Anglikaansche kerk is gewordenGa naar voetnoot1). De groote invloed dier richting werd zeker niet verworven door pogingen om populariteit of uiterlijk succès te erlangen. Zij dankt dien voor een deel aan de verhevene en vruchtbare denkbeelden, die van haar uitgingen en die ingang vonden in een ruimen kring van staatslieden, rechters, letterkundigen, wetenschappelijke mannen. Nog zoekt en vindt zij menig aanrakingspunt in letterkunde, wetenschap en kunst. Haar protest tegen het enge indivi- | |
[pagina 100]
| |
dualisme; de nadruk dien zij legt op den gemeenschapszin voornamelijk, doch niet uitsluitend, in kerkelijk verband; haar telkens terugkomen op de verscheidenheid van gaven, die het onderling dienstbetoon mogelijk en verplichtend maakt - dit alles weet zij te staven met aanhalingen uit de werken der meest geliefde Engelsche dichters. Van de kunst heeft Browning immers gezegd: ‘Art was given us for that,
God uses us to help each other so,
Lending our minds out.’
Een dichter is in de woorden van Matthew Arnold, ‘A priest to us all
Of the wonder and bloom of the world,
Which we see with his eyes and are glad’Ga naar voetnoot1).
De groote beteekenis, die zij hecht aan de sacramenten en in het algemeen aan de symboliek, brengt zij in verband niet alleen met de ervaringen van den eenvoudigsten mensch, - immers de meesten onzer handelingen zijn min of meer symbolisch - doch ook met een wijsgeerigen ondergrond, dien wij niet in staat zijn weêr te geven. Het denkbeeld, dat in de wijdste kringen, ook onder non-conformisten, hoewel natuurlijk niet nieuw, weêrklank vond, was hun opvatting van den plicht en het voorrecht der zuivere aanbidding (worship) afgezien van alle utiliteitsgronden. Van het eerste begin af bracht de ontwikkeling en toepassing dier algemeene beginselen groote onderlinge meeningsverschillen aan het licht. De oudere Tractarians hadden meest een afkeer van al te veel ritueel en vooral van alles wat zweemde naar een directe navolging van hedendaagsch Roomsche kerkgebruiken. De zoogenaamde ‘moderate High Churchmen’ staan nog op dat standpunt. Daarentegen zijn de ‘Ritualists’ hoe langer hoe meer genaderd tot een eeredienst, die vaak weinig verschilt van die van Rome. In eenige gevallen kan hetzelfde gezegd worden van hun leer. Ernstige, degelijke, vrome mannen | |
[pagina 101]
| |
en vrouwen ontbreken bij hen niet, zooals hun leider, Lord Halifax, voor wien zijn meeste besliste tegenstanders oprechte hoogachting koesteren. Men heeft echter niet weinige oppervlakkige, wereldsche Ritualisten, bij wie men zou zeggen dat zelfs de beteekenis hunner symboliek zoek was; anderen weder, die de treurigste trekken der meest bekrompen bigotterie in hun persoon vereenigen. Vooral de laatsten stichten veel kwaad. Hun houding tegen nonconformisten maakt de kloof steeds grooter tusschen Anglikanen en Dissenters en vermeerdert de moeilijkheid om tot een gewenschte oplossing der schoolkwestie te komen, vooral wat de dorpsscholen - de zoogenaamde single school area's - betreft. Zéér weinigen in Engeland verlangen een godsdienstlooze school en de vijandige houding van velen tegen de ‘church schools’ (waarvoor de kerk in het verleden groote offers bracht en zulks nog doet) is dikwijls alleen te danken aan de ultra ‘Anglo-Catholic’ partij. De strijd der Protestanten binnen de kerk tegen de Ritualisten duurt steeds voort, al gaat men thans niet tot gerechtelijke vervolgingen over, zooals in de vorige eeuw. De meeste Bisschoppen trachten de Ritualisten in bedwang te houden, doch met weinig gevolg. Hier en daar komt een al te geavanceerde in opstand tegen het episcopaalsch gezag; het gevolg is meestal dat hij zich bij de Roomsche kerk aansluit, waar hij feitelijk thuis hoort. De derde groep is nog moeielijker te omschrijven dan de beide andere. De benaming ‘Broad Churchman’ is zonderling onbestemd. Allen, die weigeren zich High Churchmen of Evangelicals te noemen, worden in de wandeling bij hen gerekend, doch zéér velen der hedendaagsche High Churchmen zijn, in tegenstelling met de oude Tractarians, tevens ‘broad’ en enkele Evangelicals worden, om hun deelneming aan schriftkritiek, ook bij hen geteld. De laatsten noemen zich bij voorkeur Liberal Evangelicals. Wanneer men zich de namen voor den geest roept der voornaamste Broad Churchmen in de vorige eeuw, | |
[pagina 102]
| |
Kingsley, Maurice, Stanley, Jowett, Robertson, beseft men de vermetelheid van hen allen met één zelfde formule te willen kenschetsen. Zij hadden dit met elkander gemeen, dat zij op het een of ander punt in botsing kwamen met de heerschende theologie en tegenstand ondervonden van de beide andere partijen. Enkel uit dit laatste oogpunt kan b.v. Maurice gerekend worden bij hun ‘partij’ te behooren; zijn geheele leven was één protest tegen kerkelijke partijen en hij placht de verkeerde neigingen van allen met volkomen onpartijdigheid te kastijden, daarbij telkens met eigenaardigen ootmoed herhalende dat hij de kiem dier booze neigingen in zich zelven bespeurde. Hoewel Maurice geenszins de meest typische eigenaardigheden van den Engelschen geest bezat, en hij voor ‘misty or mystical’ gold, - eene booze beschuldiging van Engelsch standpunt, vooral in die dagen - is zijn invloed feitelijk zeer diepgaand, uitgebreid en blijvend geweest. Als Unitariër opgevoed, was hij juist sterk gehecht aan die leerstellingen der kerk, die met hun leer in directe tegenspraak zijn. Zijn zoon en biograaf, de pas overleden generaal Maurice, zegt dat men een boekdeel zou kunnen vullen met dankbrieven van gewezen twijfelaars en sceptici, die hij geholpen had om dat geheel onschatbaar bezit te erlangen: een vast geloof aan God geopenbaard in Christus. Maurice echter staat niet alleen in zijn afkeer van partijbenamingen. Velen van de uitnemendste Anglikanen weigeren halsstarrig zich in bezit te laten nemen door de eene of andere partij. Men neemt dan, om hen te kenschetsen, zijn toevlucht tot de weinig beteekenende benaming: ‘moderate Churchmen’. Doch men behoeft daarbij niet noodzakelijk te denken aan lauwheid of laffe voorzichtigheid. Een Engelsch schrijver zegt met waarheid: ‘It is a great mistake to suppose that enthusiasm can only be for extremes; an enthusiasm for moderation is one of the most English characteristics.’ (J.K. Spender). Het aantal der werkelijk kleurloozen en der echt wereldsche clergymen, die een eeuw geleden zéér talrijk waren, neemt met den dag af, gelijk dat der kerkbezoekers, | |
[pagina 103]
| |
die alleen dààrom Zondagmorgen in de kerk verschenen, omdat zulks in hun kring tot den ‘goeden toon’ behoorde. In de Broad Church partij is thans een linkervleugel, bestaande uit zoogenaamde ‘Modernists’. Deze verlangen zéér ingrijpende veranderingen in de liturgie en eene veel grootere leervrijheid dan de bestaande om niet genoodzaakt te zijn de ook door hen zóó geliefde kerk te verlaten.Ga naar voetnoot1) Of de bepaalde leervrijheid, die zij wenschen, al of niet bestaanbaar is met het wezen der kerk, levert een der brandende kwesties op, die in de naaste toekomst eene oplossing zullen moeten vinden. De groote kwestie van ‘disestablishment en disendowment’, in andere woorden van scheiding van kerk en staat met gedeeltelijke of geheele onteigening der kerkelijke goederen is, wat betreft de vier (gedeeltelijk) in Wales gelegen diocesen, zooals men weet, reeds aan de orde van den dag. Hoewel de kerkelijke toestanden eenigzins anders zijn in Wales dan in Engeland, is de principieele kwestie dezelfde. Valt de ‘nationale’ kerk in Wales, dan zijn waarschijnlijk haar dagen in Engeland ook geteld. Intusschen geven onze dagbladen slechts een flauw denkbeeld van den tegenstand, dien reeds deze ‘bill’ opwekt. Echter zijn er wel Anglikanen, vooral Ritualisten, die gaarne, zelfs tot zwaren prijs, vrij zouden zijn van iedere staatsbemoeiing. Zelfs de besliste voorstanders der ‘Established Church’ zouden de scheiding veel meer betreuren om hare gevolgen voor de natie in het algemeen, dan voor de kerk zelve. Welke gevolgen die scheiding voor de kerk zou hebben, vooral met het oog op haar innerlijke verdeeldheid, kan niemand voorspellen. Vele uitnemende Anglikanen echter zien de mogelijkheid daarvan kalm tegemoet, vast geloovende aan de toekomst hunner kerk, aan haar specifieke taak in de Christenheid en aan de zekerheid der Goddelijke bestiering. Deze zéér onvolkomen schets der Anglikaansche Kerk, van enkele oogpunten bezien, moet hier eindigen. Doch ten | |
[pagina 104]
| |
bewijze, dat de groote liefde, welke hare leden voor haar koesteren en hun brandende zucht om haar bloei te bevorderen, slechts een onderdeel zijn van een veel hoogere liefde en van een veel edeler verlangen, mogen hier twee kenmerkende citaten volgen. Een bekende Amerikaan, Dr. Talmage, bezocht den liberalen staatsman, Gladstone, in zijn hoogen ouderdom, en vroeg hem, terwijl zij wandelden, of de jaren zijn christelijk geloof hadden versterkt of verzwakt. ‘He stopped suddenly on the hill-side and regarded me with a searching earnestness that made me quake. Then he said: Dr. Talmage, my only hope for the world is in the bringing of the human mind into contact with Divine revelation.... We may talk about questions of the day .... there is only one question, and that is how to apply the Gospel to all circumstances and conditions.’ Ten slotte een stout toekomstbeeld, dat onwillekeurig doet denken aan de krachtige ets van een meester. Het is geteekend door een der jeugdige schrijvers van een boek, dat onlangs in de theologische wereld zéér de aandacht heeft getrokkendenGa naar voetnoot1), den Rev. N.S. Talbot, ‘Fellow’ en ‘Tutor’ in een der voornaamste Oxford Colleges, het bekende Ballial.... ‘He (Christ) has been impotent for centuries owing to the spiritual complacency of man. He has suffered every degree of patronage by intellectuals who have been interested in Him, but have no need of Him... But now His day returns and human hearts are loosened to receive Him.... The times of the impotence of Jesus Christ are passing. He was ever powerless with those who did not need Him. A knowledge of darkness is needed to urge indolent men upon the quest of light.... The light has been diffused into twilight, and in half-Christianised Europe generations have had no knowledge either of the light or of the darkness. But today all changes.... the light begins to shine anew, as men begin again to know the need of it.’ |
|