| |
| |
| |
Binnenlandsch overzicht.
De Troonrede. - Dr. Kuyper's heengaan. - Linksche samenwerking.
De tijd vóór een spannende politieke verkiezing heeft iets van den avond voor eene vulkanische uitbarsting. Wat anders daar binnen in den aardwand, verborgen en ontoegankelijk, dooreenligt, moeilijk te onderkennen, een warreling van stoffen, versmolten dikwijls en de een in de ander overgaand, dat komt dàn gescheiden naar buiten. Inwendige spanningen gooien het op; de zwaartekracht schift het zware van het minder zware, en spreidt beide uit als een staalkaart van wat er onder de aardkorst rust en werkt.
Zóó kan het vooruitzicht van een belangrijke verkiezing de geestelijke structuur van een volk blootleggen, ons in staat stellen beter dan anders zijn inwendige krachten in haar aard te onderscheiden, te onderscheiden wat lichter, wat zwaarder is, wat vormend en wat ontbindend, wat vluchtig en vluchtend, wat massief en stuwend.
Wie dus straks, in 1913, de dynamische verhoudingen in den verkiezingsstrijd wil kennen en beoordeelen, moet wèl letten, nu, op wat naar de politieke oppervlakte begint te komen, op wat door de inwendige spanning wordt naar buiten gedreven en blootgelegd.
Er is daarvan, reeds driekwartjaar vóór de parlementswisseling, allerlei opmerkenswaard.
De troonrede vooraan. Niet om de lusteloosheid ervan of den vlakken vorm. Niet om de aangekondigde wetsvoorstellen, die voorloopig zoowel de bedelaars en landloopers als onze Grondwet wel ongemoeid zullen laten, en de weduwen en weezen van gemeenteambtenaren niet veel geld in kas zullen brengen. Niet om de instelling van één Departement van Defensie, dat ook wel een Departement van Landsverdediging mocht heeten. Zelfs niet om het finantiëele gedeelte. Het mag wat dwaas klinken, een Minister van Financiën, die van al zijn plannen nog slechts een klein onderdeel tot uitvoering wist te brengen, te hooren verzekeren dat het totstandkomen van alle door hem ingediende ontwerpen tot duur- | |
| |
zame verbetering der middelen dringend noodzakelijk is, op hetzelfde oogenblik waarop hij erkent dat tengevolge van de sterke toeneming van 's Rijks middelen en inkomsten de financiëele toestand des lands zich voorshands niet ongunstig laat aanzien. Het mag ook verwonderlijk heeten dat zóó een Minister doet, die een geheel oppositionneel leven lang een grappenmakend optimist was, en zich zoo juist genoodzaakt heeft gezien vast te stellen dat landbouw, handel, nijverheid, scheepvaart er goed voorstaan. Het mag zelfs afkeurenswaardig lichtzinnig zijn, zóó koppig te hechten aan een zóó weinig noodig wetsontwerp als dat op het Tarief, nu daarmede aan een welvaartspolitiek van een halve eeuw oud een strik wordt omgelegd. Al die dingen mogen belangrijk zijn, zij zijn niet teekenend. Dat is alléén de zinsnede, bedoelend de regeling van werkzaamheden der Kamer te beïnvloeden: ‘Deze zitting zal Uwe toewijding en krachtsinspanning op zware proef stellen, omdat het onafgedaan gebleven wetsontwerp tot verzekering tegen de geldelijke gevolgen van invaliditeit en ouderdom, en het voorstel tot dekking van de daaruit voor 's lands schatkist voortvloeiende kosten, alsmede het
ontwerp-ziektewet, allereerst Uwe aandacht blijven vragen’.
Met deze woorden zijn nu ook alle regeeringswaarden ingebracht in de van Rechts ondernomen verkiezings-speculatie. Zij beteekenen dat de heer Van der Velde straks een briefje in de Kamer zal voorlezen, behelzende het voorstel om de Invaliditeitswet als eerste punt op de agenda te brengen. Van Christelijk-Historische zijde zal men dan niet verzuimen te vragen naar de plannen en wenschen der Regeering. Deze zal zich haasten te verzekeren dat zij, natuurlijk, de werkorde der Kamer niet wil beïnvloeden, maar, gelijk reeds in de Troonrede werd te kennen gegeven, grooten prijs stelt op het tot standkomen van Invaliditeits- en Tariefwetten, daarbij de hoop uitsprekend dat de Kamer er in slagen mag ook de Ziektewet af te doen. Met de stemmen van de geheele rechterzijde zal dan het door den heer Van der Velde voorgelezen voorstel worden aangenomen.
Deze loop van zaken zal de Regeering - en dat is zijne beteekenis voor de aanstaande verkiezingen - hebben doen ophouden eene kracht te zijn, waarmede in 1913 zal gerekend moeten worden. Zij heeft dan wat zij zelf groote volksbelangen achtte in het veld geworpen, als een voetbal voor de politieke spelers.
Bij dat spel is Dr. Kuyper de leider. Zijn aanwezigheid in het Parlement maakte hem dat tot nu toe niet gemakkelijk. Men dient in ons land, zelfs in een politiek milieu als dat onzer Tweede
| |
| |
Kamer, althans den schijn te vermijden de dingen alléén naar hun kans op politieke winst te beoordeelen. Men kan het niet heelemaal ontgaan de waarde van voorgestelde maatregelen aan het belang van het geheele volk te meten. Soms moet men belangstelling veinzen voor een goede techniek van wetgeving, niet zelden een stem uitbrengen die den tegenstander politiek voordeel brengt.
Dr. Kuyper's toenemende doofheid - die, soberder tot onze kennis gebracht, zeker meer onze deelneming zou wekken - stelt hem in staat zich van al die onzuiverheden in zijne politieke berekeningen te ontslaan. Hij laat alle verantwoordelijkheden op het binnenhof achter, de verantwoordelijkheid voor een goede of een slechte wet, voor partijdige of niet-partijdige maatregelen, voor een uitgevoerd of onafgewerkt program, niets daarvan behoeft hem meer te drukken. Hij kan weer gehéél zijn wat hij alleen gehéél is: de partijleider en verkiezingsaanvoerder. Als zóódanig een kracht waarvan het stuwend vermogen nog altijd niet onderschat mag worden. Men verbaast zich over zijn invloed ten onrechte. Voor al wat hem volgt, met graagte en toegenegenheid, heeft hij de kloof overbrugd tusschen het moderne weten en zestiend'eeuwsche tekstbekrompenheid. Misschien zou zonder hem voor menigeen die overgang, een overgang naar het a-religieuze, naar geestelijke moeheid en gebrokenheid geworden zijn. Met zijn verwonderlijk vermogen alle vragen, van cultuur, van staatkunst, van sociaal inzicht langs een keten van sofismen terug te brengen tot een theologische kwestie of een bijbeluitspraak, heeft hij het een benepen, in zich zelf gekeerden en bewegingloozen middenstand mogelijk gemaakt onbevreesd in de wateren van den modernen staat en de moderne maatschappij te springen, met de zekerheid van geloofsbehoud. Gretig heeft de van aardsche dingen nooit afkeerige Calvinistische ziel zich op de wereld geworpen, en, met haar waardevolle maatschappelijke kwaliteiten, haar werkzaamheid, haar zuinigheid en doordringingsvermogen, een niet klein gedeelte van die wereld aan zich onderworpen. De tegenwoordige bloei van ons land is zeker mede dááraan te danken. Het is niet te zeggen of een zoo snel vooruitdringen van een volkskring, een vooruitdringen geheel onevenredig aan de eigen innerlijke ontwikkeling en cultuurgroei, voor de toekomst een
weldaad zal blijken. Zij die er voor het tegenwoordige de voordeelen van genieten leggen de eer ervan aan Dr. Kuyper's voeten. Meer nog: daar de ingenomen posities in zekeren zin van revolutionnairen aard zijn, minder zijn te danken aan de kracht uit innerlijken groei geboren dan aan het
| |
| |
voortdringende vermogen van de door de talenten van één enkele geleide massa, verplicht ook de zucht tot zelfbehoud het lot van die massa in handen van dien enkele te laten.
Het revolutionnaire dier posities bepaalt ook het tijdelijke ervan. Nieuwe bewegingen of oude conservatieve machten zullen de kracht er aan ontnemen en eindigen met ze omver te stooten. Er beginnen reeds twee van die machten duidelijker naar de oppervlakte te komen: de opleving van de Ned. Herv. Kerk en de toenemende invloed van het Roomsch Katholicisme. Voor het eerste is de laatste jaarvergadering van de Christelijk Historische Unie het bewijs.
In den strijd van Hervormde zijde gevoerd tegen de door de Grondwetscommissie voorgestelde wijzigingen in art. 171 der Grondwet is natuurlijk veel naijver, veel niet zoo héél edele concurrentiezucht. Toch doet men verkeerd door hem alléén van die zijde te zien; er is ook een zéér breede kant aan. Wat zich van de Volkskerk afscheidt heeft òf door wijsgeerige vorming behoefte gekregen aan grootere vrijheid van metaphysisch denken dan een Kerk kan toestaan, of wel het vraagt voor een fellen en kantigen, sterk dogmatischen aanleg een gelijkgestemd milieu. Beiden, de wijsgeeren en de fijnen, zullen altijd slechts een kleine minderheid van de bevolking vormen. Wil niet een geheel volk zich van den godsdienst afwenden, dan heeft het, tijden van groote spanning en groot gebeuren uitgesloten, een allen omvattende kerk noodig, in de eeuwen geworteld, saamgeworden met den volksaard, de religieuze traditie van het land vertegenwoordigend. Gelukkig het land dat zulk een Kerk bezit - dwaas het volk dat de waarde ervan voor zijn diepere geestelijk leven miskent. Het was een goede en moedige daad van de Christelijk Historische Jaarvergadering, de poging van Dr. Kuyper en de zijnen om ook op dat gebied de belangen van het volk in zijn geheel te offeren aan die van een stuk daaruit (moge dat stuk zich dan het beste en meest uitverkoren achten) te noemen een revolutionnair ondernemen.
Zeker is het opkomend zelfverweer van de Ned. Herv. Kerk een van de meest dreigende gevaren voor het uit de kracht gegroeide anti-revolutionnairisme. Het andere gevaar is de toenemende invloed van het Roomsch- Katholicisme. Het is reeds meermalen gezegd: tusschen wat ik met een enkel woord, als levensbeschouwing, als staatkundig en economisch beginsel, wil noemen het liberalisme aan de eene zijde en Rome aan den anderen kant is geen blijvende ruimte mogelijk. Het is niet mogelijk aan het vrije
| |
| |
onderzoek, aan den denkensdurf grenzen te stellen, zonder te komen tot Rome's Index en Rome's bewaken van de geesten. Het is niet mogelijk den mensch het geloof in de onveranderlijkheid van het dogma te doen behouden, zonder de verantwoordelijkheid voor de juistheid ervan geheel van hem weg te nemen. Wie mijden wil de rechtsgemeenschap en rechtseenheid van den liberalen staat, het recht vastgesteld onder voortdurende beïnvloeding van de geheele natie, zóó in wisselwerking blijvend met den volksgeest, volgend de richtlijn der historie - die moet komen tot Rome's afzonderlijk en zelfstandig recht voor den eigen kring en den afzonderlijken stand, tot Rome's ontkenning van het primaire der nationale eenheid, tot Rome's eisch van onderworpenheid der naast elkander staande, tegen elkaar botsende zelfstandige kringen aan een daarbovenstaand gezag, dat is aan zijn regel en zijn leiding.
De benoeming van Jhr. van Nispen tot Kamervoorzitter lijkt mij niet geheel en al toeval. Rome alléén neemt in de coalitie een blijvende en zich niet wijzigende positie in. Iedere dag dat het rechtsche samenzijn langer duurt, moet aan het protestantsche gedeelte brengen een nieuwe erkenning van de juistheid der liberale inzichten, of een verder zich terugtrekken op Rome's grondvlak. Iedere dag moet dus òf de coalitie nader tot een breuk brengen, of wel de gestadige leiding er van meer in Rome's handen doen overgaan.
Is het reeds te onderkennen in welke richting andere krachten in ons volks- en staatkundig leven in 1913 zullen stuwen? De Roode Dinsdag leek bijna een klucht. Wat had het revolutionnair en dapper geklonken, vooraf, van zoovelen, van een voorzitter der Amsterdamsche S.D.A.P.-federatie: Wij komen tòch! En wat vluchtten ze haastig en ver, hij en de zijnen, voor ieder marechaussee-paard dat in beweging werd gebracht. Wat leek het klein, een staatsman als Mr. Troelstra, geen ander doel vindend voor zijn dertig duizend betoogers dan in groepjes rond te trekken, al maar rond, om het kwartier langs dezelfde lijn, die niemand dorst te overschrijden, een beetje zingend en een beetje roepend, niet héél ernstig en niet héél indrukwekkend, zelfs voor den niet vijandig gezinden toeschouwer.
Zullen de drie linksche groepen door haar nu van alle kanten aangekondigde samenwerking de leiding geven die van zoovele zijden gevraagd wordt? Voorwaarde daarvoor is wel dat voor geen van de drie partijen die samenwerking een nederlaag aan de andere twee beteekent. Voorwaarde ook dat de grondslag er van de uitdrukking is van de hoop en de vrees die in alle kringen
| |
| |
van het volk leven. Gaf misschien de tijdelijke voorzitter der Kamer, de heer Lieftinck, er vorm aan in zijn vermaning aan de Kamer: ‘Ik behoef het u niet te herinneren, dat de waarde van onzen arbeid niet zoozeer ligt in het afdoen van vele wetsontwerpen, als wel in het tot stand brengen van wetten, die op den duur werkelijk blijken te zijn in het belang van ons land. Een eerste eisch voor dusdanige wetten komt mij voor te zijn, dat zij overeenkomen met den Nederlandschen volksaard, dat zij gegrond zijn op den vasten grondslag, waarop Nederland, God zij lof, lang heeft gestaan: op den bodem der vrijheid. Als die wetten eenigszins in zullen slaan, nuttig zullen zijn voor de ontwikkeling en veredeling van ons volk, dan moeten zij met die vrijheid niet in strijd komen, maar moeten zij daarop zijn gebouwd.’
Als dat het parool mocht worden in 1913 zal het een goed parool zijn. En een parool, waarop bij de ontwikkeling in de geesten zich in onze dagen alle vrijzinnigen kunnen samenvoegen. Er is menige uitlating in vrijzinnig-democratischen en unie-liberalen kring, die er op wijst dat men ook daar met steeds grooter aarzeling dwang oplegt, en zich steeds nadrukkelijk afvraagt of het goede dat menige dwingende wet brengt niet door het kwade wordt verslonden. Aan de andere zijde: ook de meest doctrinaire vrije liberaal ontveinst zich niet meer dat de vrijheid waarnaar te streven goed en mooi is, niet is de negatieve vrijheid, de vrijheid die in afwezigheid van wettelijke banden bestaat, maar de vrijheid van den krachtige, het vermogen om te streven en te winnen. Terwijl, eenerzijds, ook de vrijzinnig-democraat bezig is in te zien, dat de dwang om het goede te doen niet al te veel vermag tot het vormen van goede menschen, dat het niet het meest noodig is hinderpalen weg te ruimen, maar den menschen de kracht te geven ze te overwinnen - begrijpt ook de vurige vrij-liberaal dat de staat niet kan volstaan met te zeggen tot allen, tot de sterken en de zwakken: ga, ge hebt de vrijheid om uit den weg te werpen wat U voor de voeten komt, maar dat het mede zijn taak is, en een heilige taak, den zwakke den weg te wijzen en hem de hand te reiken tot het verwerven van de kracht, die voor hindernissen niet meer uitwijkt.
Er was nooit beter tijd dan nu om voor een ideaal als de heer Lieftinck aangaf te strijden, en nooit beter tijd om er warmte voor te wekken - nu zelfs van zulke woorden, als hij sprak, gezegd kon worden en gezegd werd dat zij een politieken bijsmaak hebben!
F.J.W. Drion. |
|