Onze Eeuw. Jaargang 11
(1911)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 242]
| |
Vlaamsche indrukken en beschouwingen
| |
[pagina 243]
| |
het Vlaamsche land, de Gentsche, voor het Vlaamsch te veroveren. De commissie, aangewezen door de groep België van het Alg. Ned. Verbond, dat de leiding in handen had genomen, werkte een plan uit, volgens hetwelk het denkbeeld zou worden ten uitvoer gelegd, dat uiteen werd gezet in een voortreffelijk gesteld en gedocumenteerd verslag van de hand van prof. Mac. Leod. Dit ‘stelsel-Mac Leod’ eischte de vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool met afschaffing van de Fransche leergangen; de aanwezige hoogleeraren zouden, indien zij dit wenschten, gemachtigd worden hun lessen in het Fransch te blijven geven, nieuw benoemde echter verplicht zijn in het Nederlandsch te doceeren. Maar de zaak maakte geen voortgang. Onder de voorstanders ontstond verschil van meening. De hardnekkige en verbitterde tegenstand der machtige Franskiljons maakte velen bevreesd, dat men met het radicale stelsel-Mac Leod niet verder zou komen. De plannen om de Gentsche Hoogeschool ongerept te laten, en elders, bv. te Antwerpen, een geheel nieuwe Vlaamsche van staatswege te doen oprichten, zijn nooit zeer gevaarlijk geweest. Hun onuitvoerbaarheid was te duidelijk. Bedenkelijker was een bemiddelingsvoorstel, door enkele geziene Flaminganten (o.a. prof. Paul Fredericq) verdedigd: voorloopig zouden de Fransche leergangen te Gent onaangetast blijven, maar er naast zou een min of meer volledig stel Vlaamsche worden ingericht. Het lot der voorstellers was dat van tusschenmannen in een heftigen tijd. Hun bedoelingen werden verdacht gemaakt, hun namen gehoond en beschimpt. Toch was hun aanhang sterk genoeg om den onverkwikkelijken strijd over de stelsels jarenlang te doen duren. Teleurgesteld over dit onvruchtbaar geharrewar trok zich prof. Mac Leod uit de beweging terug. De studenten, op wie hij grooten invloed had geoefend, gevoelden zich stuurloos en vermoeid. De reeks der congressen, sinds 1899 jaarlijks te Gent door hen belegd, eindigde in 1906. Het doel leek verder weg dan ooit tevoren. Maar intusschen kwamen nieuwe gedachten tot rijpheid. In hetzelfde jaar 1906 verscheen een boek, geschreven | |
[pagina 244]
| |
door een ingenieur, Lod. de Raet, ‘Over Vlaamsche volkskracht’. Dit werk bracht een geweldig materiaal bijeen, waarmee de behoefte van het Vlaamsche volk aan hooger onderwijs in eigen taal werd aangetoond, en het bewees, dat de Technische School te Gent, waaraan zelfs prof. Mac Leod niet had willen raken, juist in de eerste plaats vervlaamscht diende te worden. Het Alg. Ned. Verbond wees een nieuwe commissie aan, waarvan ook de heer de Raet lid was; en in 1908 verscheen het verslag, door hem opgesteld. De partij der gematigdheid bleek geslagen: zij was niet in staat verzet van beteekenis uit te lokken tegen het stelsel-de Raet, dat nog heel wat verder ging dan dat van prof. Mac Leod. Niet alleen dat het ook de Technische School in de vervlaamsching betrok, de wijze van vervlaamsching zelve was radicaler: er werd voorgesteld, dat te beginnen met zeker jaar elk aankomend studentenjaar het onderwijs geheel in het Vlaamsch zou kunnen ontvangen. Door de noodzakelijkheid om de reeds aangestelde Vlaamschonkundige professoren te blijven onderhouden, zou dit stelsel kosten meebrengen, zij het tijdelijke en minder aanzienlijke dan het stelsel der tweetaligheid. Bereikt was nu: eensgezindheid over het programma. Het verslag van de Raet was het wapen geworden, dat, als de tijd drong, ter beschikking stond. Vooreerst was het oogenblik niet gekomen; in de eindelooze Vlaamsche Beweging was nog een ander stadium niet afgesloten. Dat was het stadium van het wetsvoorstel Coremans strekkende tot de gedeeltelijke vervlaamsching van het vrij Middelbaar Onderwijs, op gelijke wijze als reeds in 1883 het Middelbaar Onderwijs van den Staat gedeeltelijk vervlaamscht was. In 1910 eindelijk ging er dit wetsvoorstel (nu Franck - Segers) door, een zeer belangrijke zegepraal. Onmiddellijk daarop schoven de Flaminganten hun eisch van de vervlaamsching van de Hoogeschool te Gent op den voorgrond. De strijd zette in met een allerbelangrijkste gebeurtenis. België is een land, waar de politieke partijen zeer scherp tegenover elkander staan. De scheiding in Katholiek | |
[pagina 245]
| |
en Liberaal heeft er heel het maatschappelijk leven doorwoekerd. De Vlaamsche Beweging heeft dat tot haar schade ondervonden. Onder de Vlaamschgezinden toch zijn altijd zoowel Liberalen als Katholieken geweest. Of beter: in beide groote staatspartijen bevonden zich Vlaamschgezinden. Want de partij ging altijd voor. Wel steunden in het parlement de katholieke Flaminganten vaak voorstellen door liberale ingediend, en omgekeerd, maar zóóver konden de Vlaamsche leiders hun politieke overtuiging nooit vergeten, dat zij altijd en overal hun politieke tegenstanders als eerlijke bondgenooten in den Vlaamschen strijd hadden durven beschouwen. Angst voor verraad bleef hen beheerschen. Zij luisterden naar de smeekbeden van hun Waalsche en Franskiljonsche partijgenooten om toch het belang der partij niet uit het oog te verliezen en te spelen in de kaart van den politieken vijand. Zij misgunden de Vlamingen van andere staatkundige overtuiging de eer van Vlaamsche wetten en deden hun werk mislukken of schreven zichzelf de verdienste toeGa naar voetnoot1). Een eindeloos wantrouwen, een onvermoeid gekibbel heeft steeds het leger der Vlaamsche strijders verzwakt. De tegenstanders lachten in hun vuistje en hielden het spelletje gaande. Welnu, op een meeting te Antwerpen in December van het vorige jaar traden als sprekers op drie Kamerleden van de drie partijen, Liberalen, Katholieken en Sociaal-Democraten (Franck, van Cauwelaert en Huysmans) en onder groote geestdrift bezegelden die drie het Vlaamsch bondgenootschap met hechten handslag. Zij maakten hun voornemen kenbaar om gezamenlijk een wetsvoorstel in te dienen ter vervlaamsching van de Hooge- | |
[pagina 246]
| |
school van Gent (volgens het stelsel-de Raet natuurlijk)Ga naar voetnoot1). Sindsdien bestaat de zoo onmisbare samenwerking over de geheele linie. Vergaderingen met sprekers van verschillende politieke kleur zijn aan de orde van den dag en het Studentencongres van 4 en 5 Februari (het was het eerste na 1906) was vooral ook hierom zoo belangrijk, dat er de eendracht van het katholieke Leuven en Gent proefhoudend is gebleken. Het tot stand komen van deze zoo vaak vergeefs gewenschte eendracht is niet toevallig. Het is mee een bewijs en een gevolg van het toenemen in innerlijke kracht van de Vlaamsche Beweging. Eindelijk blijkt haar stuwkracht groot genoeg om een eigen bedding te vormen en niet meer door liberale of katholieke stroomingen van het doel te worden afgeleid. Het volk begint zich bewust te worden: meer dan vroeger zou het aan de stembus straffen, wie het waagde de verwezenlijking der Vlaamsche eischen in den weg te staan. En helderder dan vroeger is in alle Vlaamsche leiders, om het even van welk politiek geloof, het besef geworden, dat het herstellen van de taalmisstanden een algemeen volksbelang is van eerste orde. In Holland wordt dit laatste, naar het mij voorkomt, nog niet voldoende begrepen. Te vaak nog beschouwt men de beweging als een kunstmatig aanwakkeren van taalpatriotisme en te vaak nog gelooft men, dat het Vlaamsche volk eigenlijk zichzelf een slechten dienst bewijst door het Fransch - de wereldtaal! - te ‘verbannen’. De oppervlakkige argumenten der Franskiljons, waartegen de Flaminganten hun taaien strijd voeren, hoort men in Holland telkens en telkens weer. De Hollander is een zeer verlicht persoon: hij laat zich door geen partijhartstocht verblinden. In een strijd, die de zijne is, kiest hij, en met een onbevangenheid als ware het geen zeldzame edelmoedigheid, | |
[pagina 247]
| |
regelmatig partij voor zijn vijand. Zou mogelijk de omstandigheid, dat hij niet inziet, dat inderdaad zijn eigen belang op het spel staat, hem tot een dergelijke zelfverloochening bekwaam maken? Behalve over het belang van de Vlaamsche Beweging voor de Vlamingen wil ik dus nog spreken over het belang, dat zij heeft voor ons.
Om te begrijpen wat de Vlaamsche Beweging voor het Vlaamsche volk beteekent, is het noodig de gevolgen der gedeeltelijke verfransching te beseffen. Men vergete niet, dat het Fransch, hoevele eeuwen het reeds in Vlaamsch België zij doorgedrongen, nooit de onderste lagen van het volk heeft bereikt: ja, de gansche middenstand is Vlaamsch blijven spreken en heeft van het Fransch slechts een zeer oppervlakkige kennis. De taal van het volk is onuitroeibaar; dat de tweetaligheid van Vlaanderland ooit zou verdwijnen, doordat het Fransch tot op de boerendorpen zou worden ingevoerd, is een hersenschim. Het voorbeeld der Vlamingen op Fransch gebied (Dép. du Nord) is leerzaam: meer dan twee eeuwen zijn zij reeds blootgesteld aan de stelselmatige en waarlijk niet zachthandige pogingen tot verfransching, die de steeds naar strenge eenheid strevende Fransche Staat zich verplicht meent te zijn; inderdaad spreken de hoogere standen er thans uitsluitend Fransch, maar onder de lagere volksklassen neemt het gebruik van het Nederlandsch volstrekt niet afGa naar voetnoot1). Een klein hoopje maar is het, de menschen, voor wie het Fransch de moedertaal is in Vlaamsch België. Maar het zijn zij, die er den toon aangeven, het zijn zij, die er de macht hebben, door geld en door ontwikkeling. Naar hun behoeften heeft zich heel dat land misvormd. Tot hun gemak beijveren zich de winkeliers, de dienstboden, de afhangelingen van elke soort om althans een mondjevol Fransch aan te leeren. Te hunnen gerieve heeft de staat van ouds van al zijn ambtenaren - postbeambten, trein- | |
[pagina 248]
| |
personeel, veldwachters, politieagenten - de kennis van het Fransch vereischt. Voor hen heeft hij gezorgd, dat op de lagere school de kinderen uit het volk (tot schade voor hun overige ontwikkeling) geplaagd worden met Fransch, en voor hun eigen zoons heeft hij het middelbaar en het hooger onderwijs in het Fransch doen geven. Om hen te ontzien heeft de staat er lang in toegestemd, dat het, te midden van een Franschonkundige bevolking, den rechters zou vrijstaan geen Vlaamsch te kennen; nog steeds laat hij toe, dat de officieren in het Fransch bevelen aan Vlaamsche lotelingen. Op die wijze is in Vlaamsch België de schijn gewekt, alsof slechts in het Fransch cultuur bestaanbaar zijn zou; nagenoeg alleen in het Fransch bestaat zij er, daardoor reeds onbereikbaar voor het volk, dat niet dan Vlaamsch kent. De taak, die op de ontwikkelden rust van leiders van hun volk te zijn, is voor de verfranschte aanzienlijken van Vlaanderland onuitvoerbaar. Zij spreken de taal van het volk niet; of al, dan is het hun meest nog onmogelijk over hoogere dan de zeer alledaagsche onderwerpen er een gesprek in te voeren: heel die ontwikkeling, waarmee zij het volk konden dienen, hebben zij tot zich genomen in het Fransch en kunnen zij slechts in het Fransch uitenGa naar voetnoot1). Die toestand is er schuld aan, dat het Vlaamsche volk zoo onontwikkeld en zoo verachterd is. De man uit het volk vindt de poorten der wetenschap voor zich gesloten. De gestudeerden hebben niet kunnen zorgen voor een populair-wetenschappelijke literatuur in de volkstaal, waarmee zich de werkman of de kleine burger | |
[pagina 249]
| |
zou kunnen versterken in den strijd om het bestaan. Hollandsche boeken schijnen meer en meer ingang te vinden; maar ook hier zou leiding van de wetenschappelijk-ontwikkelden noodig zijn, een leiding die bijna geheel ontbreekt, daar zij slechts van de Fransche vakliteratuur op de hoogte zijnGa naar voetnoot1). Te Brussel, de stad waar de verfransching het diepst is doorgedrongen, maar waar niettemin de arbeidersklasse in groote meerderheid geen Fransch verstaat, wordt ambachtsonderwijs alleen in het Fransch gegeven. Het zou onmogelijk zijn (en dit blijkt in andere plaatsen, waar Vlaamsche vakscholen bestaan), een voldoend aantal leeraren te vinden, in staat, niet om Vlaamsch te spreken, maar om in het Vlaamsch technische kwesties uiteen te zetten. Het gevolg is, dat te Brussel bijna geen einddiploma's worden uitgereikt. De Vlaamsche werkman blijft een onkundige, die tegen zijn Waalsche landgenooten de concurrentie niet kan volhouden. Er bestaat in België een inrichting voor landbouwonderwijs, te Gembloux. Alle lessen worden er in het Fransch gegeven. De nieuwere landbouwmethoden dringen dus door in het Walenland, maar de Vlaamsche boer blijft in onkunde en daardoor in armoede. Dit is een enkel voorbeeld. Het is zoo in alles. Het volk lijdt onder het gemis van een nationale beschaving. De merkwaardig ongezonde toestanden in België zijn in menig opzicht leerzaam. Aan de droeve werkelijkheid worden ons daar waarheden gedemonstreerd, die we in den rustigen gang van zaken in ons eigen land wel eens geneigd zijn te vergeten. Zoo deze, dat inderdaad de wetenschap meer is dan een liefhebberij, gedreven door een klein getal verkorenen, dat zij een taak heeft te vervullen tegenover het volk, in welks midden zij ontstaat. En meer dan dat. Slechts door die taak te vervullen kan de wetenschap, kan de beschaving bloeien. Wat toch is de cultuur van Vlaamsch België? Ze is er nauwelijks. Ze is een onecht | |
[pagina 250]
| |
en laf namaaksel naar Fransch model. Het blijkt, dat de cultuur, hoezeer zij in het bezit der hoogere standen schijnt, den vasten grondslag in den volksaard niet ontberen kan. Het blijkt, dat de cultuur niet is een sieraad, waarmee de aanzienlijken naar vrije keus zich tooien, maar één der manifestaties van een maatschappij, van een volk. De cultuur, - de wetenschap zoo goed als de kunst - moet kracht putten uit de gestadige aanraking met het volk. Zij kan niet op eigen krachten alleen steeds hooger rijzen; nooit kan zij haar oorsprong verloochenen dan tot haar onberekenbare schade. Maar de beschaving kan slechts nemen van een volk, wanneer zij aldoor gevende is. Er bestaat hier een onverbrekelijke wisselwerking. De Vlaamsche Hoogeschool - het spreekt vanzelf - zal het groote middel zijn om den verbroken samenhang te heelen. Door haar zal eigen beschaving in Vlaamsch België kunnen ontbloeien. De honderden jonge Vlamingen, die het volk jaarlijks aan de wetenschap oplevert, zullen niet langer door hun opleiding vervreemd worden van hun oorsprong. Want zóó gewrongen is de toestand, dat de Fransche Hoogeschool meer dan reeds bestaande verwijdering te bestendigen, telkenmale verwijdering kunstmatig in het leven roept. Het overgroote deel der studenten te Gent en zelfs te Leuven heeft, uit den middenstand gesproten, Vlaamsch tot moedertaalGa naar voetnoot1). De hervorming zal allerminst | |
[pagina 251]
| |
indruischen tegen den maatschappelijken toestand. Slechts een betrekkelijk zeer gering getal jongelui uit de aanzienlijke familiën in het Vlaamsche land zal de Vlaamsche Hoogeschool mijden. Veelal tot eigen schade. Want ook voor de ontwikkelden kan de huidige toestand onaangenaam zijn. Van juristen, Flamingant of niet, hoort men vaak de klacht, dat jonge advokaten, pas door de Academie afgeleverd, niet in staat zijn in het Vlaamsch te pleiten en eerst na heel wat moeite en studie zoover komen, dat zij belangrijke zaken niet meer behoeven af te slaan uit vrees een dwaas figuur te maken. Onmiddellijk zal dus de nieuwe Hoogeschool een talrijke en dankbare schare van discipelen trekken. En het Vlaamsche volk zal medici krijgen, in staat den patiënten duidelijk in hun eigen taal de noodige voorschriften te geven; ingenieurs, die moeilijke en ingewikkelde gevallen in de eigen taal aan het werkvolk kunnen uiteenzetten; advokaten en rechters, die de zaken behoorlijk in de taal der beschuldigden of der rechtzoekenden kunnen behandelen. En er zal een middelpunt van beschaving zijn, van waaruit kennis en ontwikkeling door heel Vlaanderland zal kunnen uitstralen. Deze inzichten zijn tegenwoordig eigen aan elken Flamingant. De tijd van het ‘romantisme’ der beweging is voorbij. Geen fantastisch gezwaai met ‘goedendags’ en geen schimmen van Breydel, de Coninc of Artevelde meerGa naar voetnoot1). De strijders voor de Vlaamsche Hoogeschool weten, dat zij strijden voor het geestelijk en stoffelijk welzijn van hun volk. En dat bewustzijn geeft aan hun overtuiging en aan hun willen een innerlijke kracht, die door geen belemmering van het doel zal worden teruggehouden. Dat bewustzijn heeft het hun als plicht doen voelen de politieke verschillen op zij te schuiven, om gezamenlijk te streven naar wat het volk in de eerste plaats behoeft. Het samen- | |
[pagina 252]
| |
gaan van Katholiek en Liberaal en Socialist is geen politiek opportunisme, het is het hechte bondgenootschap, dat slechts innig en hartstochtelijk hetzelfde-willen tot stand brengt. En door dit bewustzijn ook is het den Flaminganten mogelijk met de zaak der Hoogeschool voor het volk te treden. Zij weten, dat zij niet voor zichzelf vragen, maar dat zij het volk leeren zijn eigen belang te zien. Zoo heerscht dan allerwege in het Vlaamsche land een hoopvolle bedrijvigheid. Gemeenteraad op gemeenteraad stemt moties ten gunste van de vervlaamsching der Gentsche Universiteit. Tot in de kleinste plaatsjes worden meetings belegd, waar sprekers van verschillende politieke kleur spreken over het groote onderwerp. De Gentsche studenten geven er hun vrije Zondagen aan en gaan ‘op den buiten’ om de boeren van de Vlaamsche Hoogeschool te overtuigen. De kleine Vlaamsche centenblaadjes, die in massa's onder het volk verspreid worden (dagelijks 400000 exemplaren!) zijn in den laatsten tijd Flamingant als de beste en oefenen een onschatbaren invloed. Meer dan ooit is de Vlaamsche Beweging een volksbeweging geworden en het is treffend en ontroerend, dat juist de vervlaamsching van het hooger onderwijs in staat is gebleken daartoe den stoot te geven. Met het volste recht herinneren de Vlamingen telkens en telkens weer aan de beteekenis, die de Berlijnsche Universiteit gehad heeft voor de opheffing van het Duitsche volk. Reeds vóór haar oprichting verheft de Vlaamsche Hoogeschool de Vlamingen. Deze beschouwingen heb ik beleefd. Beter dan alle verstandelijke redeneeringen hebben de toewijding, de overtuigdheid en de geestdrift, die ik gevoeld heb bij de enkelingen en bij de menigte mij dit alles doen verstaan. Wat ik in Gent heb meegemaakt, zal een schoone herinnering voor mijn leven blijven. Het is een heerlijk gezicht een volk tot nieuw leven zich te zien wakker schudden. Men glimlacht in ons bezadigd Holland gaarne om Vlaamsche betoogingsgeestdrift. De geestdrift, die ik heb bijgewoond en die zich aan me heeft meegedeeld, liegt niet. Zij bleek me in elk bizonder gesprek gegrondvest op stevig gedocumenteerde overtuiging. | |
[pagina 253]
| |
Nog steeds zijn er Flaminganten - en het zijn de minsten niet - die ontevreden blijven en mopperen over de luidruchtigheid en over de verspilling van zooveel kracht op volksvergadering of bij betooging. Zij zijn het, schoon de beweging hen thans vergeet en zij voor de beweging de schouders ophalen, die haar gemaakt hebben, tot wat zij is. Hun nuchtere kritiek, hun spotlach voor hol geschetter, hun eeuwig aandringen op persoonlijke wilskracht en persoonlijke verdieping, hebben misschien meer goed gedaan dan wie weet hoevele meetings. En nog is hun taak niet afgeloopen. Het is nuttig, wanneer door het groot geraas der beweging niet verzuimd wordt in kleinen kring te werken, b.v. door het verspreiden van Nederlandsche lectuur. Het is nuttig vurige Flaminganten als den student in natuurwetenschappen, dien ik gedacht, te blijven vermanen, dat hij goed zou doen te beginnen met zichzelf, en Nederlandsche vakboeken door te werken. Maar vergeten wij ten slotte niet, dat slechts door deelneming van de massa de Vlaamsche Hoogeschool er komen kan en de wijze, waarop de massa deelneemt, kan eenmaal niet aan het ideaal beantwoorden. De massa blijft steeds in zekeren zin oppervlakkig in haar overtuigingen. Minder oppervlakkig dan zij zich in den huidigen strijd in België toont, kan zich, dunkt mij, slechts een verstokt idealist haar wenschen. De beweging, zooals ik die in den korten tijd, dat ik te Gent vertoefde, heb waargenomen, en zooals ze me verscheen in de verhalen van menschen, die mee stuwen en leiden, is kerngezond en onweerstaanbaar. De Hoogeschool te Gent zal vervlaamscht worden. Dat was aller oordeel. De Franskiljons sporrelen wanhopig tegen. Alle drogreden, die vijftien jaar geleden reeds weerlegd zijn, doen dienst. ‘Houdt vast aan het Fransch, de wereldtaal: ge zijt er door in contact met de Europeesche beschaving. Past op, dat ge door uw Vlaamsch niet een Chineeschen muur om uw land trekt!’ De Flaminganten antwoorden, dat het contact met het volk vóor gaat: ‘Wij willen Vlamingen zijn om Europeërs te worden’ (Aug. Vermeylen). En spottend wijzen zij op den wereldroem van de Noord- | |
[pagina 254]
| |
Nederlandsche wetenschap, die toch ook in het Nederlandsch aan de Hoogescholen bloeitGa naar voetnoot1). De leugens, die vijftien jaar lang zijn tegengesproken, worden in den laatsten tijd met frissche kracht herhaald. ‘Er bestaat geen Nederlandsche wetenschappelijke literatuur’. De bekende Paul Janson heeft in 1910 zelfs in de Kamer durven zeggen, dat er in het Nederlandsch Latijnsche spraakkunsten noch woordenboeken bestaan. De uitvluchten, die vijftien jaar geleden de voorstanders van het Vlaamsch hooger onderwijs in verdeeldheid brachten, worden door de tegenstanders in den treure aangepreekt; maar zij blijken thans onmachtig: in het leger der Flaminganten waagt zich geen stem te verheffen voor een tweetalige Universiteit of voor het inrichten eener nieuwe buiten GentGa naar voetnoot2). De bangmakerij van den Gentschen middenstand met een ‘ontvolking’ der Hoogeschool als gevolg der vervlaamsching zal na den indrukwekkenden optocht van bijna duizend Vlaamschgezinde studenten op 5 Febr. 1.1. wel weinig succes meer hebben. De Hoogeschool te Gent zal vervlaamscht worden. Dat beteekent de herleving van Vlaamsch België. Wat kan die zijn voor ons? De Vlamingen zijn een ander volk dan wij. Daaraan valt niet te twijfelen. Aanleg en geschiedenis hebben ons vèr gescheiden. Veel sterker dan wij, gelijk vanzelf spreekt, | |
[pagina 255]
| |
hebben de Vlamingen den Franschen invloed ondervonden. Tot diep in de zeden heeft hij doorgewerkt. Het Katholicisme heeft het volkskarakter in het Zuiden evenzeer gevormd, als ten onzent naar zoo gansch ander model het Calvinisme. Maar geen verschil tusschen hier en ginds heeft mij zoozeer getroffen, als de jeugd en de frissche kracht van dat volk. Het is de ongunst der tijden - de rampzalige toestand van het land gedurende de 17de en 18de eeuw, de taalmisstanden in de 19de - die er schuld aan heeft, dat de Vlaamsche volksgeest zoo lang gedommeld heeft. Maar ook dat heeft zijn goede zijde. Juist die eeuwen zijn het, die de meeste Europeesche volken zoo hebben vermoeid. De Vlamingen zijn frisch en jong gebleven en bruisen van levenslust. En vooral: die eigenschappen zijn niet beperkt tot de onontwikkelden. Juist onder de studenten heb ik ze zoo hevig gevoeld. Die Vlaamsche studenten zijn éen met hun volk; het zijn er in vollen zin de leiders van: zij staan in het volk, zooals de Hollandsche erbuiten. Uit een heel oude, vergeestelijkte, verfijnde wereld voelde ik me als in den natuurstaat teruggeworpen, die dagen dat ik in de Gentsche studentenmaatschappij meeleefde. De prettige, goedmoedige ongebondenheid, de eenvoud van leven en denken, de vervuldheid met een groot denkbeeld en een doel, het was.... verjongend, ik weet geen beter woord. Hoe heb ik, onbezorgd om de blikken van eerzame Gentsche burgers en burgeressen, mijn keel rauw geschreeuwd, ‘eischende’ ‘een Vlaamsche Hoogeschool’, of latende ‘de leeuwen dansen’! Hoe heb ik uren achtereen, nu aan die dan aan andere ‘makker’-armen hangend, achter den bundel kleurige vaandels aangeloopen, zingend en juichend, alsof er geen deftigheid en geen bezadigdheid bestond! Hoe bewonder ik nòg den kinderlijken, decoratieven schoonheidszin, die ons dat in al zijn naieve opzettelijkheid aangrijpend tooneel bereidde, toen heel die optocht van misschien duizend Vlaamsche studenten jubelend en schreeuwend stand hield voor het Academiegebouw: op de trappen waren de vaandels geklommen en | |
[pagina 256]
| |
daar midden tusschen stond de voorzitter van het congres: ‘Broeders!....’; ik hoor nog de doodsche stilte, vóor hij de kernachtige toespraak begon, en het donderend geraas, waarmee het eentonig lied werd ingezet: ‘Dit wordt de Vlaamsche Hoogeschool!’....Ga naar voetnoot1)
Inderdaad, de Vlamingen zijn ànders dan wij. Zal dat misschien een inwerken van Vlaamschen op Hollandschen geest of omgekeerd beletten? Integendeel! Er zijn zooveel oorzaken, die uit eigen kracht tot nauwe geestelijke verbinding en tot beïnvloeding over en weer zullen leiden, dat de verscheidenheid de wording van een hoogere cultuureenheid niet in den weg zal staan. En welk een zegen kan juist die verscheidenheid dan blijken! De Vlamingen zouden zich wellicht uit hun toestand opheffen, ook al bestond er geen Koninkrijk der Nederlanden aan de overzijde van hun Noordgrens. Maar hoeveel gemakkelijker valt hun de overwinning, nu zij den steun van een levende, zelfstandige beschaving in hunne taal kunnen inroepen. Meer en meer beseffen zij zelf, dat nauwe aansluiting aan de Noord-Nederlandsche cultuur hen sterken moet. De tijd, dat het taalparticularisme tierde, is voorbij. Niemand droomt meer van een zuiver-gehouden West-Vlaamsch, gelijk Guido Gezelle deed, noch schimpt langer op het ‘Hollandsch’ als een vreemde taal. Het algemeen streven der Vlamingen is tegenwoordig Nederlandsch te spreken, en de vorderingen, die de algemeene cultuurtaal in de laatste jaren maakt, moeten zeer belangrijk zijn. Uit eigen waarneming kan ik slechts meedeelen, dat bijna alle studenten die ik gesproken heb, alle volksredenaars die ik heb gehoord, en zelfs verschillende winkeliers, kellners enz. te Gent en elders een ongetwijfeld Vlaamschgetinte, maar voor een Hollander zonder eenige moeite verstaanbare taal gebruikten; maar men verhaalde mij van Hollanders, die verscheidene jaren geleden Gent hadden bezocht en die van de redevoeringen, waarop hen | |
[pagina 257]
| |
de studenten van ‘'t Zal wel gaan’ (de liberale, Vlaamschgezinde studentenvereeniging te Gent) onthaalden, geen woord verstondenGa naar voetnoot1). Ongetwijfeld zal het geestelijk verkeer tusschen Noord en Zuid levendiger worden, zoodra de Hoogeschool van Gent vervlaamscht is, en daardoor. Zooals ik tevoren betoogde, een Vlaamsche cultuur, een Vlaamsche wetenschap vooral, bestaat ternauwernood. De baanbrekers, die de Vlaamsche Hoogeschool zullen inwijden, zullen veel van Noord-Nederland te leeren hebben. Heel onze wetenschappelijke literatuur zal den Vlamingen als springplank moeten dienen. Zoo zal dat verkeer aanvankelijk zeker vrij eenzijdig zijn: Vlaanderen zal heel wat nemen, vóor het geven kan. Maar toch, ook dàt zal gaan geschieden. De jeugdige kracht en de ongereptheid van den Vlaamschen geest, zooals ik die aanwees, zijn er een waarborg voor. Terwijl de overige volken vermoeid en oud aan de eindpalen eener loopbaan geraken, verheffen zich de Vlamingen, sterk en jong, om met frisschen moed den tijd, die voor hen ligt, te doorschrijden. In de inspanning van alle vermogens, waartoe de trotsche vreugde van de zegepraal in den taalstrijd en het nieuw geluk van aan eigen cultuur te arbeiden hen zullen aanzetten, zullen zij grootsche dingen verrichten. Een levende cultuur in heel het Vlaanderland, men denke zich het droombeeld! Een eigen, | |
[pagina 258]
| |
een Vlaamsch-Nederlandsch geestesleven in dat land met vier millioen inwoners, met groote steden als Gent en Antwerpen, als Brussel misschien (want de Vlamingen rekenen er vast op, dat zij Brussel zullen heroveren). Zulk een volk zal geen aanhangsel van Holland kunnen blijven. Juist door zijn verscheidenheid en door zijn innerlijke gezondheid zal het zelf scheppen en meedeelen van zijn eigen geest. Er zullen buiten Leiden, Den Haag, Amsterdam àndere middelpunten van Nederlandsche beschaving ontstaan. De Nederlandsche beschaving zal verdubbeld worden. Hoe krachtig dit alles zal inwerken op Holland, kan men slechts hopend droomen. Zou de jeugd van dat nieuwe Nederlandsche volk niet deugd doen aan het oude? Zal na enkele tientallen van jaren, waarin België een stroom van nieuwe denkbeelden en nieuwe gevoelens noordwaarts heeft gezonden, de Hollandsche beschaving zich niet ‘verjongd’ gevoelen, gelijk een paar Hollandsche studenten na een kort verblijf te Gent? Zeker zal de Nederlandsche cultuur, door meer menschen gedragen, en rijker door verscheidenheid, steviger haar zelfstandigheid kunnen handhaven tegenover de overmacht aan onze Oostgrens. Na de kunst, die al zooveel aan de Zuid-Nederlanders dankt, zal de beurt aan de wetenschap zijn. Niet alleen zullen meer boeken door Nederlanders geschreven worden, er zullen meer Nederlandsche lezers zijn en heel wat werk, dat nu in het Duitsch wordt geschreven, zal dan voor Nederlandschen tekst een uitgever vinden. Wat zal er niet méer geschieden! Grootsche en schoone mogelijkheden bewaart ons de toekomst. De herleving van Vlaanderen stelt ons een wijder gezichtseinder. Andere en jonge idealen zijn ook voor òns leefbaar. Een volk, dat heel een helft herwinnen gaat en droomen kan van een nieuwe en breedere beschaving, behoeft nog zijn toevlucht niet te nemen tot het zoeken van een min of meer kunstmatige ‘roeping’ om den naam van ‘een duf land en een gebluschte natie’ te ontgaan. Dàt, onder meer, beteekent voor ons de Vlaamsche Beweging. |
|