Onze Eeuw. Jaargang 9(1909)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 452] [p. 452] Verzen Door Joha. Snellen. Lente in stad. Nu weven als in teere toekomstdroomen vóór de dof purpren staat'ge huizenrij een roodend gouden sluier de iepeboomen, tooiend de gracht in lichte feestkleedij. Nu is de Lentë eindelijk gekomen! Der kindren blonde haren wappren blij in wind en zonneglans; en fijne aromen vervullen djle lucht in dit getij. Maar met een blauwen nevel is omtogen - een waas, alsof een waan ons heeft bedrogen - het Rijksmuseum, als in schemering. Wij kunnen nauw gelooven 't schoone heden: Tot weemoed is getemperd in de steden wat buiten is een blijde jubeling. April 1909. [pagina 453] [p. 453] Vox poësis. Ik heb gehoord een stemme, klaar en diep uit verre verte en toch heel dichtebij. Toen ik haar eenmaal hoorde, was het mij, of ze altijd meer en altijd luider riep; alsof ik lang in donkre droomen sliep en was gewekt door wondre melodij; of 'k uit bang kamerduister, eindlijk vrij in zonnig land, vol zomerblijheid liep. Ik luisterdë - als naar een sprookje 't kind. Daarna gemoettk haar op al mijn wegen: Zij klonk mit woud en zee en hemel tegen, uit klagend loof en 't weenen van den wind. ‘Volg mij, die gveral - of nergens vindt,’ zoo sprak die Stem. Allndre stemmen zwegen. Vorige Volgende