Onze Eeuw. Jaargang 8
(1908)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 254]
| |||||||
De pacifieke blokkadeGa naar voetnoot1)
| |||||||
[pagina 255]
| |||||||
zijn. Daar zijn in de eerste plaats zij, die in hunne vaan het woord ‘Vrede’ hebben geschreven en tot elken prijs den vrede gehandhaafd willen zien; vervolgens zijn er velen, die genoegdoening voor ons land eischen en niet terugdeinzen, voor het geval, dat het onmogelijk bleek te zijn op andere wijze voldoening te verkrijgen, den oorlog als ultimum remedium aan te prijzen; daar zijn ten slotte zij, die wenschen, dat onmiddellijk de krijgstrompet gestoken worde. Onder de middelen, welke aangeraden worden door hen, die verlangen, dat het conflict, indien mogelijk, langs vreedzamen weg zal worden opgelost, doch, zoo noodig, niet tegen een oorlog opzien, behoort de zgn. pacifieke blokkade. In navolging van vele Engelsche en Fransche schrijvers meen ik mij van deze terminologie te mogen bedienen, ofschoon sommigen in deze uitdrukking eene contradictio in adjecto zien en wel voornamelijk zij, die de blokkade beschouwen als behoorende tot het oorlogsrecht en haar buiten den oorlog niet toelaten; zoo doet o.a. Gressner. Doch ook onder hen, die zich niet verzetten tegen de blokkade in vredestijd, zijn er, die bezwaar hebben tegen dien naam. Zoo acht F. de Martens het verkieselijk te spreken van représailles. Ik moet hier echter opmerken, dat de bedoelde blokkade een bijzondere vorm van représailles is en dat daarom een speciale naam ook gerechtvaardigd is. Onder pacifieke blokkade moet verstaan worden de afsluiting van een of meer havens of van de kust van een Staat door de oorlogsmarine van een anderen Staat, terwijl de oorlogstoestand tusschen die Staten niet bestaat. Het doel, dat de blokkeerende Staat zich hierbij voor oogen stelt, is dan, door aldus het handelsverkeer van den anderen Staat over zee geheel of gedeeltelijk te verhinderen, dezen te dwingen aan zijne eischen gehoor te geven. Daar er nu van verschillende kanten op wordt aangedrongen, dat Nederland moge overgaan tot het blokkeeren van eenige Venezolaansche havens, komt het mij gewenscht voor de pacifieke blokkade van een juridisch standpunt eens nader te beschouwen. Mijne bedoeling is het te onderzoeken, in hoeverre eene dergelijke blokkade in overeen- | |||||||
[pagina 256]
| |||||||
stemming is met de volkenrechtelijke beginselen. Ik zal mijne beschouwingen echter abstraheeren van het bijzondere geval, dat de aanleiding is tot dit onderzoek. Het eerste voorbeeld, dat de geschiedenis ons geeft van eene blokkade buiten oorlogstijd, dateert uit het tweede kwartaal van de negentiende eeuw. In 1827 gedurende den Griekschen opstand blokkeerden Engeland, Frankrijk en Rusland een deel van de Grieksche kust, dat door Turksche troepen was bezet. Deze blokkade werd den Turken noodlottig, daar zij leidde tot den slag bij Navarino, waar de geheele Turksch-Egyptische vloot door de marine der blokkeerende mogendheden werd vernietigd. Waar de mogendheden zich ten doel hadden gesteld den vrede op het Balkan-schiereiland te herstellen, wilden zij door deze blokkade, aangezien de Porte van die inmenging niets wilde weten, den Turken beletten hunne vloot te doen uitloopen, terwijl zij tevens wenschten te verhinderen, dat versterkingen de Turksche troepen bereikten. Belemmering van het handelsverkeer werd in dit geval dus niet zoo zeer beoogd. Hier zij er reeds dadelijk op gewezen, dat de pacifieke blokkade niet altijd hetzelfde karakter heeft. Somtijds toch heeft zij het karakter van représailles, in andere gevallen het karakter van interventie. Onder représailles versta men onrechtmatige daden, welke een Staat tegenover een anderen Staat verricht, welke daden slechts bij uitzondering geoorloofd zijn en hare rechtvaardiging vinden in de weigering van den tweeden Staat voldoening te geven aan den eersten voor een onrecht, dezen aangedaan. Onder interventie is te verstaan de eigenmachtige inmenging van een Staat in de binnenlandsche aangelegenheden van een anderen Staat, of in een geschil tusschen twee andere Staten. De aanleiding tot représailles is dus steeds te vinden in een vermeend onrecht, den eenen Staat door den anderen aangedaan en het is het doel van den Staat, die représailles neemt, zich genoegdoening te verschaffen. Deze Staat is dus partij in een geschil. De Staat, die intervenieert, daarentegen niet. Deze wordt tot zijn optreden gedreven door | |||||||
[pagina 257]
| |||||||
eene inwendige aangelegenheid in een anderen Staat of door een conflict tusschen derde Staten. De intervenient is echter wel belanghebbende en zijn doel is te bewerken, dat die inwendige aangelegenheid of dat volkenrechtelijk geschil in de door hem gewenschte richting wordt geregeld. Ook de interventie is slechts bij uitzondering geoorloofd, daar zij immers de fundamenteele rechten, die den Staat toekomen, aantast. De meeste schrijvers vestigen er de aandacht op, dat de pacifieke blokkade zich soms vertoont in den vorm van représailles, dan weder in den vorm van interventie. Geffcken doet dit niet en vereenzelvigt de représailles met de interventie, zeggende, dat de intervenient steeds zal beweren, dat de Staat, tegen wien hij intervenieert, hem een onrecht heeft aangedaan, dat de feitelijkheden rechtvaardigt.Ga naar voetnoot1) Het moge waar zijn, dat een handig diplomaat eene dergelijke bewering aannemelijk kan doen schijnen, m.i. mag de wetenschap toch zeer zeker niet het door mij aangegeven onderscheid uit 't oog verliezen. De Engelsche hoogleeraar Oppenheim doet dan ook het onderscheid uitkomen, wanneer hij eene opsomming geeft van de gevallen van pacifieke blokkade, welke zich hebben voorgedaan. Ik wil hier zijne opgave overnemen, waaruit dan zal blijken, dat de voorbeelden van eene dergelijke blokkade inderdaad niet schaarsch zijn. Als gevallen van interventie noemt Oppenheim, behalve de door mij reeds genoemde blokkade van 1827, de blokkade van de Nederlandsche kust in 1833 door Engeland en Frankrijk, waardoor deze mogendheden Noord-Nederland wilden dwingen tot de erkenning van de onafhankelijkheid van België; de blokkade in 1860 door Sardinië ingesteld tegen Gaëta, waar Frans II zich bevond, en Messina; in 1886 de blokkade van de Grieksche kust door Engeland, Oostenrijk-Hongarije, Duitschland, Italië en Rusland, waarmede beoogd werd Griekenland te weerhouden van een oorlog met Turkije; de blokkade van Creta door de groote mogendheden in 1897. | |||||||
[pagina 258]
| |||||||
Bij denzelfden schrijver vind ik als gevallen van représailles vermeld de blokkade van den mond van den Taag door Frankrijk in 1831; in 1838 de blokkade van Mexicaansche havens door Frankrijk; in hetzelfde jaar de blokkade van havens van Argentinië door Frankrijk; in 1845 de blokkade van Argentijnsche havens door Frankrijk en Engeland; in 1850 naar aanleiding van het Pacifico-incident de blokkade van Grieksche havens door Engeland; in 1862 de blokkade van Rio de Janeiro door Engeland; in 1884 de blokkade van Formosa (destijds nog Chineesch grondgebied) door Frankrijk; in 1893 werd door denzelfden Staat de Siameesche haven Menam geblokkeerd; ten slotte blokkeerden in 1902 Engeland, Duitschland en Italië eenige havens op de Venezolaansche kust. Zooals men ziet, maakt Oppenheim wel degelijk onderscheid tusschen de blokkade, welke het karakter heeft van représailles en de blokkade, welke het karakter van interventie draagt. Toch houdt hij bij zijne verdere beschouwingen met deze onderscheiding geen rekening. Haast alle schrijvers veronachtzamen dit verschil, o.a. Calvo en Westlake, die bij de bespreking van dit onderwerp door elkaar spreken over représailles en interventie. Evenwel schijnt het mij toe, dat dit verkeerd is, aangezien de rechtsgrond van deze rechtsinstellingen niet dezelfde is; maar dan moet er ook onderscheid gemaakt worden tusschen deze twee soorten van pacifieke blokkade. Ik zal hier mijn aandacht alleen schenken aan blokkade als représailles, daar het bijzondere geval, dat mij bewoog tot de bestudeering van dit onderwerp, n.l. het conflict tusschen Nederland en Venezuela, wel geen aanleiding zal geven tot interventie van onzen kant. Dat de Nederlandsche Regeering het voornemen zou hebben, (dat Amerikaansche couranten haar toedichtten) eene revolutie in Venezuela daadwerkelijk te ondersteunen, wat interventie zou zijn, - ik laat daar de vraag, of deze geoorloofd zou zijn, - schijnt mij te onwaarschijnlijk toe, dan dat daarbij zou moeten worden stilgestaan. Herhaaldelijk is dus, zooals boven bleek, de blokkade | |||||||
[pagina 259]
| |||||||
buiten oorlogstijd voorgekomen. Waar deze volkenrechtelijke instelling van betrekkelijk jongen oorsprong is, is het niet gemakkelijk zoo dadelijk aan te wijzen, hoe ver de rechten van den blokkeerenden Staat in zulk een geval reiken. Gebrek aan tractaten, waarin de grenzen van dit instituut getrokken worden, veroorzaakt hier wel moeilijkheden. Het feit dat er omtrent deze stof geen tractaten bestaan, mag er echter niet toe leiden het bestaan van de pacifieke blokkade in het positief volkenrecht te ontkennen. Wanneer alleen hetgeen in tractaten geregeld is, geacht moest worden tot het positief volkenrecht te behooren, dan zou hiervan betrekkelijk weinig overblijven. De tegenstelling, welke door den Luitenant-Generaal den Beer Poortugael in het Voorwoord van zijn jongste werk wordt gemaakt tusschen gewoonterecht en ‘hetgeen Conventioneel, dus positief recht is geworden’, lijkt mij niet te verdedigen. In de allereerste plaats moet rekening gehouden worden met hetgeen de usus ons leert. Ten onrechte concludeert Geffcken ook uit het stilzwijgen van de bekende Declaratie van Parijs (16 April 1856) over de pacifieke blokkade tot het niet bestaan hiervan in het positief recht. Immers deze Declaratie, welke als voorwaarde voor de oorlogsblokkade stelt, dat deze effectief zij, sprak zich alleen uit over de beginselen van het zeerecht in oorlogstijd. Dit blijkt ten duidelijkste uit den eersten en den tweeden considerans, welke luiden:
Que l'incertitude du droit et des devoirs en pareille matière, donne lieu, entre les neutres et les belligérants, à des divergences d'opinion qui peuvent faire naître des difficultés sérieuses et même des conflits;’.... Eene uitspraak over de toepassing van dwangmiddelen buiten den oorlog kon dus in deze Declaratie niet worden verwacht. Al meen ik te mogen beweren, dat het positief volkenrecht de pacifieke blokkade als représailles erkent, toch | |||||||
[pagina 260]
| |||||||
kan ik niet ontkennen, dat in de practijk bleek, dat de verschillende Staten volstrekt niet dezelfde opvatting huldigden omtrent de rechten, welke den blokkeerenden Staat toekomen. Hier zij er nadrukkelijk op gewezen, dat de oorlogsblokkade en de vredesblokkade niet geheel van denzelfden aard zijn; de algemeen erkende rechten van den blokkeerenden Staat in oorlogstijd zijn veel uitgebreider dan die van den Staat, welke eene vredesblokkade instelt. In oorlogstijd tracht de blokkeerende Staat een of meer punten van de kust of de geheele kustlijn van zijn vijand van het verkeer af te sluiten. Mits hij eenige vastgestelde voorwaarden in acht neme, heeft hij het recht ieder schip, hetzij onder vijandelijke vlag, hetzij onder neutrale vlag, dat tracht de blokkade te verbreken, in beslag te nemen, terwijl dan een prijsgerecht van den nemer hierover een vonnis zal uitspreken, dat confiscatie van schip en lading kan behelzen. Zoo ver nu gaat het recht van den blokkeerenden Staat in tijd van vrede niet. Hieruit de gevolgtrekking te maken, dat er dus onmogelijk sprake kan zijn van het bestaan van eene pacifieke blokkade, zooals Geffcken doet, lijkt mij onjuist. Het voornaamste verschilpunt betreft het recht van den blokkeerenden Staat tegenover de schepen, varende onder de vlag van derde StatenGa naar voetnoot1). Ten aanzien van de vraag, hoe ver dit recht reikt, heeft de practijk nog geen vasten vorm aangenomen. De pretenties, welke de blokkeerende Staten te dien opzichte doen gelden, waren niet altijd gelijk, terwijl ook de houding hier tegenover van derde Staten niet steeds dezelfde was. Eenige voorbeelden uit de geschiedenis mogen dit aantoonen. Toen in 1884-'85 Frankrijk in een conflict gewikkeld was met China en tegen zijn tegenstander dwangmiddelen | |||||||
[pagina 261]
| |||||||
wilde toepassen, was er Frankrijk veel aan gelegen niet als belligerent beschouwd te worden. Immers, indien aangenomen werd, dat de oorlogstoestand tusschen beide Staten bestond, dan zouden dientengevolge de neutrale Staten verplicht zijn in hunne havens aan de Fransche oorlogsschepen minder faciliteiten te verleenen. 23 October 1884 stelde Frankrijk dus eene pacifieke blokkade in tegen het eiland Formosa en wilde deze blokkade ook van kracht doen zijn tegenover schepen van derde Staten. Hiertegen verzette Engeland zich. De quaestie werd 28 October in het Lagerhuis te berde gebracht en namens de Regeering antwoordde Lord Edmond Fitzmaurice het volgende: ‘France has undoubtedly the right to blockade those ports, and the notification of blockade might be taken by neutral Powers as a notification of a state of war. France has, in the circumstances, all the rights of war including the right to prevent acces to the blockaded ports, incident to a belligerent blockade if she desired to exercise them; but in the absence of a formal declaration of war, either by France or China, Her Majesty's Government have thought it necessary to communicate with the French Government on the subject, in order to remove all doubt as to the position of neutrals' shipping’...Ga naar voetnoot1) Hierin staat nog niet met zooveel woorden, dat Engeland te eenen male weigerde er in toe te stemmen, dat de pacifieke blokkade tegen zijne schepen van kracht was. Toch was dit de Engelsche opvatting, welke beter aan het licht kwam, toen 23 Februari 1885 de Regeering bij monde van Earl Granville in het Hoogerhuis verklaarde, dat zij zich niet had kunnen vereenigen met de zienswijze der Fransche Regeering, volgens welke de blokkade van Formosa eene pacifieke was, maar toch van kracht was tegen schepen van vreemde Staten; dat zij dan ook aan Frankrijk had medegedeeld, dat volgens haar de oorlogstoestand bestond tusschen dien Staat en China en dat zij de blokkade van Formosa wel erkende, doch | |||||||
[pagina 262]
| |||||||
alleen als eene oorlogsblokkadeGa naar voetnoot1). Toen Engeland er dan ook toe overging Frankrijk als belligerent te behandelen ten aanzien van de kolenleveringen in Engelsche havens aan Fransche oorlogsschepen, besloot Frankrijk zich hierbij neer te leggen en eischte toen ook alle rechten van belligerenten voor zich op. Wel is waar had Engeland in 1850 tijdens de blokkade van Grieksche havens den vreemden schepen den toegang tot deze niet belet, doch de blokkade, welke Engeland van 1845 tot 1847 met Frankrijk tegen Argentinië handhaafde, werd wel toegepast tegen vreemde schepen, evenals de blokkade van Frankrijk tegen denzelfden Staat in 1838. In den laatsten tijd schijnt er echter eene neiging te bestaan de schepen van derde Staten vrij uit te laten gaan. Zoo geschiedde althans, toen bij wijze van interventie in 1886 Griekenland, en in 1897 Creta, door de groote mogendheden werd geblokkeerd. Bij de blokkade tegen Venezuela in 1902 werden ook vreemde schepen genomen, doch later teruggegeven. Omtrent deze laatste blokkade valt nog iets op te merken. Het staat nl. niet vast, als hoedanig deze beschouwd moet worden, als oorlogsblokkade dan wel als pacifieke blokkade. Zooals bekend is, had Engeland vele grieven tegen Venezuela, dat tal van malen de rechten van Engelsche onderdanen miskend had. Duitschland, wiens onderdanen door de Regeering van Castro eveneens onrechtmatig behandeld werden, drong evenals Engeland te vergeefs op genoegdoening aan. Ten slotte besloten beide Staten eene maritieme demonstratie voor de Venezolaansche kust te houden, terwijl Italië te kennen gaf zich hierbij te willen aansluiten. Nadat 10 December 1902 in de haven van La Guayra door de Engelschen en de Duitschers drie Venezolaansche kanonneerbooten in beslag waren genomen en één onbruikbaar was gemaakt, zonder dat tegenstand geboden werd, bombardeerden de Engelschen 16 December twee forten bij Puerto Cabello. Eindelijk werd 20 December de blokkade van eenige havens | |||||||
[pagina 263]
| |||||||
bekend gemaakt. Kort daarop trachtte de President der Vereenigde Staten de beslechting van het geschil te bespoedigen. Het gevolg hiervan was, dat 14 Februari 1903 de blokkade weder werd opgeheven, nadat eene voorloopige schikking tusschen de tegenstanders getroffen was. In het protocol, dat hieromtrent door Engeland en Venezuela 13 Februari 1903 geteekend werd, komt eene merkwaardige zinsnede voor, die ik hier wil mededeelen. Art. VII luidt nl.:
| |||||||
[pagina 264]
| |||||||
keerende Staten was. Noch eene kennisgeving aan de overige Staten, inhoudende, dat de oorlog was uitgebroken, noch eenige neutraliteitsverklaring heb ik kunnen vinden. In de beide Blauwboeken, door de Engelsche Regeering uitgegeven, bevattende de correspondentie betreffende het conflict, tijdens de blokkade en gedurende den laatsten tijd daarvoor gevoerd, staat geen enkele toespeling op oorlog, behalve dan in het protocol, waarop ik zoo even doelde. Ik heb een paar maal opgemerkt, dat de Engelsche ambassadeur te Washington in zijne missives, aan Lord Lansdowne gericht, sprak van neutral powers, doch dit was dan in tegenstelling met de blokkeerende mogendheden, niet met de oorlogvoerende mogendheden. In de gepubliceerde stukken wordt wel telkens gesproken van de naval demonstration,Ga naar voetnoot1) welke uitdrukking, naar ik meen, alleen gebruikelijk is voor handelingen van eene vloot buiten oorlogstijd; in den oorlog toch pleegt men niet te betoogen. Uit het bovenstaande meen ik te mogen besluiten, dat de blokkade van 1902 werkelijk eene pacifieke was, welke echter door de blokkeerende Staten ook op de schepen van derde Staten werd toegepast. Is mijne zienswijze juist, dan deed Engeland bij die gelegenheid juist datgene, wat het vroeger van Frankrijk niet duldde. Dit behoeft echter geen verwondering te wekken, daar Engeland door de eeuwen heen steeds zijne opvattingen van het volkenrecht in overeenstemming wist te brengen met hetgeen door zijne oogenblikkelijke belangen werd voorgeschreven. Er zijn nog meer verschilpunten waar te nemen in de praktijk, door de verschillende Staten ingevoerd. Even wil ik deze aanstippen. De vraag, welke gevolgen verbonden zijn aan de neming van een schip, dat eene poging deed de blokkade te verbreken, wordt door Frankrijk en Engeland verschillend beantwoord. Naar Calvo, F. de Martens en Barès mededeelen, werden door Engeland verbeurdverklaard zoowel de blokkadebrekers onder vreemde vlag, als die, welke voeren onder de vlag van den Staat, | |||||||
[pagina 265]
| |||||||
wiens kust geblokkeerd werd. Ik voeg echter hierbij, dat Westlake beweert, dat nooit een quasi-neutraal schip, zooals hij zich uitdrukt, geconfisqueerd werd. Frankrijk sequestreert de schepen van den tegenstander, om ze na de opheffing van de blokkade terug te geven, doch confisqueert de schepen onder vreemde vlag. Ik wil hierop niet verder ingaan, doch alleen opmerken, dat het mij volkomen onverdedigbaar voorkomt de schepen, behoorende tot Staten, die geheel buiten het conflict staan, strenger te behandelen dan de schepen van den tegenstander, hoewel het clement optreden tegen deze zeer zeker toejuiching verdient. Zooals ik reeds schreef, schijnt de ontwikkeling van het instituut der pacifieke blokkade te gaan in de richting van geheele vrijstelling van vreemde schepen. Bestaat er dus in de practijk verschil bij de toepassing van de pacifieke blokkade, nog grooter verscheidenheid treft men aan onder de uitingen van de beoefenaars van het volkenrecht over dit onderwerp. Niet alleen blijken hunne denkbeelden uiteen te loopen bij de bespreking van de vraag, welke rechten den blokkeerenden Staat toekomen, maar men vindt ook - en niet slechts bij uitzondering - de meening verkondigd, dat de pacifieke blokkade in het volkenrecht onbestaanbaar is. Een van de eersten, die aan dit vraagstuk zijne aandacht heeft geschonken, is Hautefeuille geweest. Het nieuwe verschijnsel, dat zich sinds een twintigtal jaren in de practijk der Staten voordeed, besprekende, verwerpt hij dit te eenen male, als zijnde in strijd met de beginselen van het volkenrecht. Ik geloof echter, dat de praemissen, welke ten grondslag liggen aan het betoog van Hautefeuille verkeerd zijn en dat dientengevolge aan zijn afkeurend oordeel geen groote waarde behoeft te worden toegekend. De schrijver begint met te vermelden eenige gevallen van zgn. pacifieke blokkade, die zich hadden voorgedaan en zegt dan, dat het hem onmogelijk is met elkaar te verzoenen ‘l'idée de paix et d'amitié avec celle de blocus’ en voegt hieraan toe, dat de resultaten van de operaties, welke hadden plaats gehad, niet geschikt waren, om zijne opinie te veranderen. Hij wijst hierbij op | |||||||
[pagina 266]
| |||||||
den slag van Navarino, - welke volgens Barès geheel te wijten is aan het optreden der Turken - op de gewelddadige inbezitneming van Saint-Jean d'Ulloa tijdens de blokkade van de Mexicaansche kust en op de haudelingen der Franschen en Engelschen bij het blokkeeren van Buenos-Ayres. Ik kan in dit alles, aangenomen, dat deze daden buiten oorlog ongeoorloofd zijn, geen reden zien, om de mogelijkheid van het bestaan van eene pacifieke blokkade in abstracto te ontkennen. De oorlog is jure constituto een rechtmatig dwangmiddel; nu gebeuren er in den oorlog vaak feiten, welke strijdig zijn met de voorschriften van het positief volkenrecht. Hierin kan men toch ook geen argument vinden, om het bestaan van dat rechtsinstituut te loochenen? Doch ook de verdere argumentatie van Hautefeuille komt mij voor zwak te zijn. Volgens hem is de blokkade niets anders dan een verbod van doortocht, uitgesproken door den souverein over een deel van het territoir, dat aan zijne jurisdictie is onderworpen. De eene Staat nu kan geen jurisdictie uitoefenen over het territoir van een anderen Staat, dan indien hij dit veroverd heeft en verovering laat zich niet denken zonder oorlog, ‘car c'est la guerre seule qui donne le droit à un peuple, de s'emparer d'une partie de ce qu'il possède, de le dépouiller de son territoire, et de le priver du commerce..... du droit de conquête exercé sur la mer territoriale naît le droit de blocus’. Hautefeuille voorziet de tegenwerping, dat de blokkeerende scheepsmacht zich dikwijls buiten de territoriale zee ophoudt, dus in de open zee, welke niet voor inbezitneming vatbaar is. In het deel van zijn werk, dat hij aan de oorlogsblokkade wijdt, wijst hij dit argument terug. Al bevindt de blokkeerende vloot zich buiten de territoriale zee, zoo redeneert Hautefeuille, toch kan zij deze beheerschen door haar artillerie. Dit is m.i. zeer betwistbaar; wanneer men uitgaat van de veronderstelling, dat de blokkeerende vloot zich buiten de territoriale zee bevindt, dan zal deze wel gedeeltelijk door haar vuur bestreken, maar niet beheerscht worden, want blijkbaar is de kuststrook dan nog in handen van den vijand. | |||||||
[pagina 267]
| |||||||
Maar dan moet men ook aannemen, dat deze de territoriale zee niet alleen jure maar ook facto nog beheerscht met zijn kustgeschut, waarvan de draagkracht toch in allen geval even groot kan zijn als die van het scheepsgeschut. Is dit waar, dan kan men bezwaarlijk volhouden, dat de blokkeerende Staat de territoriale zee veroverd heeft en er dientengevolge verkeersbelemmeringen mag instellen. En toch ziet men dikwerf, zooals Hautefeuille zelf schrijft, dat de blokkeerende macht buiten de territoriale zee blijft en dat eene dergelijke blokkade wordt erkend. Hieruit kan de gevolgtrekking gemaakt worden, dat voor het vestigen van eene blokkade geen verovering noodig is. Het geheele betoog van Hautefeuille, dat samen te vatten is in de woorden: ‘geen blokkade zonder verovering, geen verovering zonder oorlog, dus geen blokkade zonder oorlog’, vervalt nu. Hoewel er nog meer tegen de theorieën, door Hautefeuille ontwikkeld, is aan te voeren, zal ik het bij deze bestrijding laten; op sommige argumenten, door dien schrijver verder gebezigd, kom ik toch nog terug, aangezien zij ook door andere schrijvers over dit onderwerp op den voorgrond worden gesteld. Sommigen hunner gaan bij de behandeling van deze quaestie uit van een petitio principii, zoo o.a. Gessner en de Pistoye en Duverdy. Zij zeggen, dat de blokkade nu eenmaal eene daad is, welke in den oorlog thuis behoort, dat zij niet buiten den oorlog kan worden toegepast. ‘La guerre existe lorsqu'un blocus réel et effectif est établi contre une nation’, zoo schrijven de Pistoye en Duverdy. Zij hadden waargenomen, dat de blokkade meestal en oorspronkelijk alleen in den oorlog voorkwam en nemen zonder meer nu aan, dat zij buiten den oorlog onmogelijk kan plaats hebben, wat zij juist moesten bewijzen. Zij beschouwen de blokkade als eene daad van geweld van den eenen Staat tegen den anderen, welke den oorlog impliceert. Maar hiermede veroordeelen zij, zooals Pere1s terecht opmerkt in zijn rapport, uitgebracht aan het Institut de droit international,Ga naar voetnoot1) - hierop kom ik nog nader terug - alle | |||||||
[pagina 268]
| |||||||
représailles buiten den oorlog. Toch worden deze door het positief volkenrecht erkend, bijv. het embargo, waaraan men moeilijk het karakter van gewelddaad kan ontzeggen. Ja, zelfs het bezetten van een deel van het territoir van den tegenstander wordt tot de geoorloofde représailles gerekend. Eenige jaren geleden heeft Frankrijk hiervan nog gebruik gemaakt. Naar den Beer Poortugael mededeelt, ontscheepte een Fransch eskader onder bevel van den Admiraal Caillard 5 November 1901 troepen te Mitylene, ten einde de Porte te dwingen gehoor te geven aan de eischen van Frankrijk, dat zich door Turkije onrechtmatig behandeld achtte. Een bezwaar, dat door de bestrijders van de pacifieke blokkade veelal naar voren wordt gebracht, is, dat het den machtigen Staten zoo gemakkelijk wordt gemaakt de kleine Staten te dwingen zich naar hunne wenschen te schikken, zonder dat zij daardoor zich de lasten op de schouders laden, die de oorlog met zich brengt voor de belligerenten. Inderdaad schijnt dit een ernstig bezwaar. De geschiedenis heeft helaas bewezen, dat er Staten zijn, die er niet tegen opzien op schandelijke wijze misbruik te maken van de bevoegdheid, welke hun toekomt. Ik behoef hier slechts te wijzen op de bekende Pacifico-zaak, waardoor Engeland zich liet verleiden tot een optreden tegen Griekenland, dat de verontwaardiging opwekte van de geheele beschaafde wereld, terwijl de Russische Regeering het zelfs noodig achtte bij Lord Palmerston te protesteeren; of zij hiertoe gedreven werd door het beleedigde rechtsbewustzijn dan wel door politieke motieven, laat ik hier buiten beschouwing. Dit voorbeeld van misbruik wordt gaarne tegen de pacifieke blokkade uitgespeeld. Waar alle Staten gelijk zijn, zoo betoogt Geffcken, moet het niet toegelaten worden, dat tegen een zwakken Staat daden worden verricht, welke een sterke Staat niet zou toelaten. Gesteld, dat Engeland eene blokkade wilde instellen voor eene Fransche of eene Russische haven, zou de Fransche of de Russische Regeering daarop niet antwoorden met eene oorlogsverklaring? En Greffcken vervolgt: ‘Mais c'est un principe essen- | |||||||
[pagina 269]
| |||||||
tiel du droit des gens que les Etats sont égaux et ont des droits égaux et qu'il n'est par permis de traiter des Etats secondaires comme on n'oserait pas traiter des puissances de premier ordre.’ Ik geloof met den genoemden schrijver, dat Frankrijk of Rusland zich eene pacifieke blokkade zijner havens niet zou laten welgevallen, maar er zijn ook wel eens zwakke Staten geweest, die den oorlog verklaarden aan den sterken tegenstander, die représailles aanwendde. Immers Mexico deed Frankrijk den oorlog aan, nadat de Fransche zeemacht Saint-Jean d'Ulloa had gebombardeerd en ingenomen. Doch er is eene opmerking van meer belang te maken naar aanleiding van de geciteerde woorden. Geffcken doet het voorkomen, alsof niet alle Staten het recht zouden hebben eene pacifieke blokkade in te stellen, wat toch de gelijkheid der Staten zou eischen. Maar alle Staten hebben dat recht, ofschoon de materieele mogelijkheid van dat recht gebruik te maken voor hen niet gelijk is. Dit is echter niets bijzonders. Een Staat heeft bijv. het recht, voor zoover hij niet door tractaten gebonden is, vast te stellen, welke invoerrechten hij zal heffen. Toch zal het een Staat soms onmogelijk zijn die invoerrechten zoo hoog op te voeren, als hij wel zou willen, want hij weet, dat de andere Staten daarop het antwoord niet schuldig zouden blijven en hij ten slotte zich zelf misschien zou benadeelen. Feitelijk verkeert hij dus ook in de onmogelijkheid van zijn recht gebruik te maken. Nemen wij nog een ander voorbeeld. De oorlog is ook een rechtsmiddel, dat de Staten gelijkelijk gerechtigd zijn toe te passen. Evenwel bestaat voor de Staten niet gelijkelijk de mogelijkheid van dat recht gebruik te maken. Valt het niet te ontkennen, dat er gevaar is dat een sterke Staat misbruik maakt van zijn recht van pacifieke blokkade, aan welk gevaar niet is te ontkomen, daar iedere Staat voor zich te beslissen heeft, of hij dat recht zal uitoefenen, toch moet men niet uit 't oog verliezen, dat daar tegenover de kans bestaat, dat door het toepassen van eene pacifieke blokkade een oorlog wordt voorkomen. Het feit, dat zulk eene blokkade niet altijd met dit succes bekroond | |||||||
[pagina 270]
| |||||||
is, doen wel eens de naaste aanleiding tot een oorlog was, is niet voldoende, om daarop dat rechtsinstituut te veroordeelen. Al moet ook den tegenstanders van die instelling worden toegegeven, dat een Staat nu misschien tot eene pacifieke blokkade zal overgaan wegens een incident, dat hij nooit als een casus belli zou beschouwen, men vergete niet, dat Somtijds de oorzaak van de blokkade ernstig genoeg is, om des noods een oorlog te motiveeren. Werd nu den Staat het recht ontnomen zich door eene blokkade rechtsherstel te verschaffen, dan zou in zulk een geval een oorlog volgen. Het kan dus zeer wel gebeuren, dat door de pacifieke blokkade een oorlog wordt voorkomen en dan wordt daardoor wel degelijk de humaniteit gebaat, al zullen misschien niet humanitaire overwegingen den Staat tot zijn optreden hebben gedreven. Zoo vervalt dan ook het bezwaar dat de pacifieke blokkade alleen voor den blokkeerenden Staat voordeelig is; als ten slotte de eene Staat toch door den anderen gedwongen moet worden, zal het voor den eersten immers van belang zijn, dat dit geschiedt door eene blokkade en niet door een oorlog. Dit schijnt aan de aandacht van Hautefeuille, Gressner, e.a. ontsnapt te zijn. Nog is een ernstig bezwaar tegen de pacifieke blokkade te noemen, dat voor velen onoverkomelijk is. Het bezwaar, dat ik hier bedoel, is echter te ondervangen en geldt alleen, als men aan de pacifieke blokkade dezelfde kracht wil toekennen als aan de oorlogsblokkade. In tijd van oorlog houdt de blokkeerende Staat geen rekening met de vlag, waaronder het schip vaart, dat de geblokkeerde kust tracht te naderen. Alle verkeer wordt verhinderd behoudens speciale uitzonderingen. Vat men zoo ook de pacifieke blokkade op, - ik wees er reeds op, dat dit in de practijk somtijds gebeurd is, - dan schaar ik mij onder de bestrijders ervan. Dat eene pacifieke blokkade ook toegepast zou worden tegen schepen van derde Staten, acht ik, mij aansluitende bij Bluntschli, Hall en Oppenheim, ongeoorloofd. Immers aan zijne souvereiniteit ontleent een Staat het recht voor zich zelfstandig te beslissen, of en in hoeverre het zijnen onderdanen zal worden toegestaan handel te drijven | |||||||
[pagina 271]
| |||||||
met die van een anderen Staat, mits deze van zijn kant dien handel ook goedkeure. Voordat er handelsverkeer tot stand komt tusschen twee Staten, is de vergunning van deze beide noodig, maar ook van deze alleen. Geen andere Staat heeft het recht zich hiermede te bemoeien, tenzij er een oorlog uitbreekt. Is dit het geval, dan wordt de handel, daargelaten de mogelijkheid van occupatie van vijandelijk territoir, op twee wijzen beperkt. De belligerent heeft dan het recht de vijandelijke kust te blokkeeren en het recht den aanvoer van oorlogscontrabande naar zijne tegenpartij te verhinderen. Tot de plichten van den neutralen Staat behoort het, zich te onderwerpen aan deze beperkingen op 't stuk van vrijheid van handel. Zoo luiden, naar men meestal aanneemt, de beginselen, welke aan oorlogs- en neutraliteitsrecht ten grondslag liggen. Wenscht men nu het denkbeeld ingang te doen vinden, dat er nog meer gevallen zijn, waarin een Staat den handel tusschen twee andere Staten mag beletten, dan zal men den rechtsgrond hebben aan te toonen, waarop eene dergelijke verhindering berust. Heffter en Perels, die beiden van oordeel zijn, dat de pacifieke blokkade ook tegen schepen van derde Staten van kracht is, blijven in gebreke dit te doen. Perels wendt hiertoe nog eene poging aan door in zijn reeds genoemd rapport te schrijven: ‘Il est de la nature des relations internationales qu'un conflit entre deux Etats, quand même on ne serait pas encore arrivé à des actes de violence, lèse toujours plus ou moins, directement ou indirectement les intérêts d'autres nations et de leurs sujets.’ Dat de belangen der overige Staten en van hunne onderdanen door zulk een conflict indirect geschaad worden, zal wel onvermijdelijk zijn, doch de bewering, dat een Staat, ten einde zijn tegenstander tot 't een of ander te dwingen, direct de belangen van derde Staten mag aantasten, behoeft juist nader bewijs, alvorens mag worden aangenomen, dat zij gegrond is. Zoolang die bewering niet door degelijke argumenten gestaafd wordt, onderschrijf ik het oordeel van F. de Martens, volgens wien représailles niet direct andere Staten of de onderdanen van deze mogen treffen. Nergens kan ik een rechtsbeginsel ontdekken, | |||||||
[pagina 272]
| |||||||
volgens hetwelk op derde Staten de plicht zou rusten, zich te laten welgevallen, dat aan hunne schepen buiten oorlogstijd door eene blokkade het verkeer wordt belet. In 1887 heeft het Institut de droit international te Heidelberg zich uitgesproken over de pacifieke blokkade. Zooals ik boven reeds schreef, was Perels rapporteur over dit onderwerp. Nieuwe toestanden vereischen nieuwe rechtsmiddelen, zoo zegt hij. Waar de wereldhandel zich steeds meer ontwikkelt, biedt deze eene uitstekende gelegenheid voor de toepassing van représailles aan. Den handel van een Staat onmogelijk maken is een goed dwangmiddel, waartegen volgens hem geen bezwaren bestaan. Na de argumenten van de tegenstanders van de pacifieke blokkade weersproken te hebben, concludeert Perels tot het toelaten van deze blokkade ook ten aanzien van schepen onder vreemde vlag. Aan deze zou de toegang eenvoudig belet moeten worden; inbeslagneming en confiscatie zou hier verder gaan dan het doel, dat beoogd wordt. Tegen dit rapport en de conclusies, daarin vervat, werd door Geffcken eene nota ingediend, waarvan de slotsom was de absolute veroordeeling van de pacifieke blokkade. Dit contra-rapport steunde op de argumenten, welke ik boven meerendeels heb weergegeven. Het mondeling debat leverde, voor zoover het in het Annuaire van het Instituut wordt medegedeeld, niet veel belangrijks op. Toch heeft mij één verklaring getroffen en wel die van Brusa. Volgens hem zijn de Staten van Europa gerechtigd van hunnen invloed op de kleine Staten gebruik te maken, deze dwingende, bijv. om geen oorlog te voeren, zooals bij gelegenheid van de blokkade van de Grieksche kust (in 1886). Dit recht moet dan echter erkend worden door het concert der groote mogendheden. De meerderheid der groote mogendheden zou noodig zijn, om tot zulk eene blokkade te besluiten. Is eenmaal tot de blokkade besloten, dan zouden zelfs de vreemde schepen met contrabande aan boord niet in de geblokkeerde havens mogen binnendringen. Het proces-verbaal der vergadering laat hierop volgen: ‘M. Brusa ne formule pas d'amendement.’ Gelukkig! Een | |||||||
[pagina 273]
| |||||||
amendement in den geest van de verklaring van Brusa, welke herinneringen aan de Heilige Alliantie oproept, zou m.i. niet thuis behooren in eene declaratie van het Instituut, dat zich, zooals zijn naam aangeeft, met rechtsquaesties bezig houdt en streeft naar de ontwikkeling van het recht, terwijl de denkbeelden, door den Italiaanschen staatsman en geleerde geuit, meer op politiek terrein hunne plaats vindenGa naar voetnoot1). Het zou, dunkt mij, geen kwaad kunnen, indien Brusa eens kennis nam van hetgeen Ruy Barbosa, de eerste gedelegeerde van Brazilië, op de tweede Vredesconferentie heeft gezegd over de verhouding van kleine Staten tot groote Staten. Ten slotte heeft het Instituut de volgende declaratie aangenomen:
Het Instituut erkent dus, dat de blokkade buiten den oorlogstoestand niet in strijd is met volkenrechtelijke beginselen, doch spreekt zich daarbij uitdrukkelijk uit ten gunste van het vrije verkeer van schepen onder vreemde vlag. Met de beslissing van het Instituut te dezen aanzien kan ik mij volkomen vereenigen. De pacifieke blokkade moet m.i. als een species der | |||||||
[pagina 274]
| |||||||
représailles beschouwd worden. Men moet zich dan ook niet afvragen bij de behandeling van dit onderwerp, welke de rechtsgrond van de blokkade in het algemeen is, wat Hautefeuille en Barès doen, maar men heeft den rechtsgrond van de représailles op te sporen. Welnu, de représailles worden gerechtvaardigd door het feit, dat de eene Staat den anderen onrecht heeft aangedaan en rechtsherstel weigert. Bestaan er nu juridische bezwaren tegen, de blokkade als représailles toe te passen? Zooals boven gebleken is, meen ik deze vraag ontkennend te moeten beantwoorden. Is de Staat, die gerechtigd is représailles toe te passen van oordeel, dat hij zijn recht kan verkrijgen door de instelling van eene blokkade, dan mag hij dit doen; hij mag dan zijn tegenstander treffen door den handel van diens onderdanen stop te zetten, doch den handel onder de vlag van derde Staten moet hij vrij laten. In ieder geval zal een Staat, die zich over onrecht heeft te beklagen, hebben te beslissen, of zulk een maatregel doeltreffend geacht moet worden. Dat het beoogde doel altijd op deze wijze bereikt zal worden, zal ik niet zeggen, maar iedere keer dat er hierdoor een oorlog wordt voorkomen is er reden tot juichen. Waar er echter, zooals ik reeds opmerkte, gevaar voor misbruik bestaat, wil ik den wensch uiten, dat in het volkenrecht het voorschrift worde opgenomen, dat geen Staat eene pacifieke blokkade mag instellen, dan nadat hij te vergeefs aan de andere partij heeft voorgesteld het geschil aan arbitrage te onderwerpen. |
|