| |
| |
| |
Nieuwe machtsverhoudingen in het Midden-Oosten
Door Peregrinator.
Sedert ik in April 1904 in dit tijdschrift de aandacht mocht vestigen op de machtsverhouding tusschen Engeland en Rusland in het Midden-Oosten, is er zooveel belangrijks voorgevallen, is er zooveel veranderd, ontwricht, dat het wellicht de moeite zal loonen, de nieuwe toestanden opnieuw aan eene nauwkeurige beschouwing te onderwerpen.
Mijne vrees dat Engeland alléén niet in staat zou zijn, dit gedeelte van Azië voor de Russische duisternis te behoeden, is in zooverre gegrond gebleken dat niets minder dan een verbond van Japan met Engeland noodig is gebleken, om het gevaar te bezweren, en, het zij met voldoening gezegd, te bezweren op afdoende wijze. Knappe diplomaten als ze zijn, doen de Engelschen het thans voorkomen, alsof nu de tijd voor hen gekomen is, met Rusland tot eene ‘entente’ te geraken, waardoor de positie van beide landen in West-Azië voor langen tijd geregeld zoude worden. Zij, die aan eene dergelijke gezindheid gelooven, zien over het hoofd, dat Rusland is geworden, hetgeen een Russisch diplomaat eens met misschien minder recht van Perzië zeide: ‘un mur, dans lequel vous ne pouvez pas mettre des clous’. Maar wat eene entente nog onwaarschijnlijker, immers minder
| |
| |
noodzakelijk, schijnt te maken, is het feit dat Rusland binnen korten tijd zijne veroveringspolitiek in Azië geheel zal moeten staken. De treurige, om niet te zeggen wanhopige toestand der Russische Financiën, die meer en meer aan den dag treedt; de gebiedende noodzakelijkheid van concentratie van wat er van 's lands krachten over is, op verbetering van den binnenlandschen toestand; de overtuiging, die zich in Rusland gaat vestigen, dat van industrie voor Rusland voorloopig weinig, van landbouw alles te wachten is; dat verdere machtsuitbreiding eene verdere versnippering der nationale krachten ten gevolge moet hebben; en ten slotte de waarschijnlijkheid dat de Westersche geldschieters, zoodra Rusland in gebreke blijft, den interest op zijne staatsleeningen te voldoen, beslag zullen leggen op zooveel van de staatsinkomsten als mogelijk zal blijken, vermoedelijk eenigszins op dezelfde wijze als in Turkije; dit alles zal waarschijnlijk Rusland maken tot een quantité négligeable; een land waarmede men niet behoeft te onderhandelen, en dat men ter zijde schuift, waar het in den weg staat. Mocht er dus iets wat op eene ‘entente’ gelijkt, tusschen de twee mogendheden tot stand komen, dan zal daarbij voor Rusland in Azië zeker niets te winnen zijn.
Niets bewijst duidelijker dat Rusland reeds ter zijde wordt geschoven dan Duitschlands optreden in Midden-Azië. Met de onweerstaanbaarheid van eene natuurkracht neemt dat land daar gaandeweg Ruslands plaats in. De laatste stap in die richting is de oprichting van eene geregelde stoomvaartverbinding door de Hamburg-Amerikalijn, tusschen Hamburg en de Perzische Golf, in scherpe concurrentie met de Engelsche vrachtvaart, en met de Russische, door de Regeering te St. Petersburg gesubsidieerde lijn. Het zijn die gebeurtenisschen in verafgelegen landen, die veelal aan de opmerkzaamheid van het groote publiek ontsnappen, maar die toch groote waarde hebben omdat zij de richting aangeven in welke de groote mogendheden elkanders zwakste zijden vinden. Evenmin als in Marocco, zal er voortaan iets van belang in Perzië of Mesopotamië geschieden zonder Duitschlands goedkeuring; daarvan hebben
| |
| |
Rusland zoowel als Engeland nota te nemen. Trouwens Duitschlands plannen ten opzichte van het winnen van invloed in Perzië ten koste van Rusland waren reeds lang duidelijk. In geen land ter wereld was men in regeeringskringen beter op de hoogte van wat er in Rusland omging dan in Duitschland. Men wist dat de ‘Krach’ in het Tsarenrijk onvermijdelijk was, doch daar die evengoed tien of twintig jaren vroeger of later kon komen dan de beste zaakkundigen der regeering te Berlijn konden voorrekenen, bleef deze volharden bij hare afwachtende houding, en bij hare traditioneele politiek van inschikkelijkheid tegenover Rusland. Toen in 1898 de Berlijnsche firma Koppel van den Shah concessie had verkregen voor den aanleg van een electrischen spoorweg van ongeveer 20 Kilometer lengte in den omtrek van Teheran, een plan waarvoor de Duitsche gezant te Teheran en zijn geheele personeel - allen beu van het afwachten en stilzitten - zich bijzonder interesseerden, werd den Duitschen gezant door zijn chef te Berlijn te kennen gegeven, dat hij er voor had te zorgen dat er niets van dien spoorweg kwam, want dat men daar te St. Petersburg iets tegen had. Men had er daar natuurlijk nadruk op gelegd dat Ruslands invloed in Noord-Perzië overwegend was, en Duitsche ondernemingen daar achterwege moesten blijven. En zoo geschiedde het. Ook nog gedurende den Japanschen oorlog bleef men Rusland ter wille; men kon toch maar niet weten, of de Japanners ten slotte niet zouden moeten zwichten. Een deel van de groote Russische leening van 1905 werd dus te Berlijn geplaatst (weliswaar grootendeels voor Parijsche rekening) en de Duitsche politie was een getrouwe handlangster der Russische in het over de grenzen zetten van Russische politieke misdadigers, die gehoopt hadden, in Duitschland veilig te zijn. Men herinnert zich de scherpe uitvallen van socialistische zijde op de Duitsche regeering, naar aanleiding van deze
‘Henkersdiensten’.
Maar sedert het begin van dit jaar heeft men te Berlijn de bakens verzet. Men gevoelt dat de ‘Krach’ er is en dat Rusland niet meer die égards verdient waarmede
| |
| |
men vroeger zoo kwistig was. De leening van 1906 werd niet te Berlijn toegelaten. Er verschenen geschriften van Duitsche regeeringsambtenaren, waarin de Russische Financiën op de scherpst mogelijke wijze gecritiseerd werden. Die geschriften werden van regeeringswege niet gewraakt, zooals een jaar te voren zeker geschied zou zijn. Enkele bladen brachten het bericht, dat de Duitsche gezant te Teheran trachtte, voor zijn land zekere douane-voordeelen te verkrijgen, een bericht, dat weliswaar meer dan voorbarig was, maar dat toch bewees in welke richting de gedachten gingen. En zeer kort geleden werd de Duitsche stoomvaartlijn op de Perzische Golf geopend, waarvan boven melding is gemaakt. Het is duidelijker dan ooit, dat Duitschland voor het eindpunt van den Bagdad-spoorweg een haven op Perzisch grondgebied wenscht. Maar hier komt het in conflict met Engeland, tenzij aan dat land minstens evenveel medezeggingschap over den Bagdadspoorweg worde toegekend als aan Duitschland zelf. Want men vergete niet dat Engelands politiek in de Perzische Golf nog steeds wordt beheerscht door het principe, dat geen enkele groote mogendheid daar naast Engeland vasten voet mag krijgen. Daarom juist is het van de Duitsche regeering uitgegane initiatief, is het verleenen van een subsidie aan de nieuw-opgerichte lijn zoo belangrijk. Wel wordt verzekerd dat de Duitsche export naar de Perzische Golf gediend wordt, door haar te ontslaan van de voogdij der Engelsche vrachtvaart, en dat Duitsche waren, in plaats van via London of Manchester, voortaan via Hamburg of Antwerpen zullen kunnen worden verladen, waardoor eene vrachtbesparing zal worden verkregen. Maar de Duitsche export naar de Perzische Golf is uiterst gering, vergeleken met den Engelschen, en zal nog, zelfs onder de gunstigste omstandigheden, tientallen van jaren behoeven, om voor de laatste eene ernstige mededinger te worden. Het zijn dus stellig geene commercieele maar zuiver politieke belangen, die hier gediend
worden. En nu houde men voor oogen, dat de enkele Engelsche reederijen, die de vrachtvaart tusschen Europa en de Perzische Golf onderhouden,
| |
| |
geenerlei subsidie van hare regeering genieten, en als particulieren zullen moeten concurreeren tegen de reusachtige Trust: het Duitsche Rijk.
Waarom stelt Duitschland een zoo bijzonder groot belang in het Midden-Oosten? En in den Bagdad-spoorweg? Het antwoord is eenvoudig. Vroeg of laat zullen er in het Midden-Oosten ettelijke nalatenschappen te verdeelen vallen. De Turksche, en dan ook de Russische. En men houde er zich verzekerd van, dat Duitschland er voor wenscht te zorgen, tot de executeuren te behooren. Want hier zijn markten voor Duitsche nijverheidsproducten, markten die voor de toekomst veel beloven. En reeds nu heeft men er te Berlijn voor te zorgen dat zij voor de Duitsche nijverheid, als de tijd daar is, behouden blijven. Men weet te Berlijn maar al te goed - mocht men het ten onzent ook beseffen! - dat de sluiting van de meeste Britsche markten over zee: Australië, Zuid-Afrika, Canada, Indië, trots de overwinning der liberale partij in Engeland, slechts een quaestie van tijd is, en dat vroeger of later het grootste deel der fabrikaten die Duitschland thans voor een waarde van ongeveer 600 millioen Mark per jaar naar Engeland en de Britsche koloniën exporteert, elders geplaatst zal moeten worden. Met of zonder Chamberlain, Engeland zal te eeniger tijd, en wie weet, hoe spoedig, het vrijhandelstelsel laten varen. Het is niet mogelijk, de beteekenis van die verandering te overschatten. Dat de vrijhandel bij de laatste verkiezingen in Engeland heeft getriomfeerd, beteekent niet veel; niet veel meer dan dat het Engelsche volk de quaestie van Vrijhandel of geen Vrijhandel nog een jaar of vijf in overweging wil nemen. Het probleem is te verbijsterend van veelzijdigheid, neemt in het Britsche reuzenrijk verhoudingen aan die te overweldigend zijn, dan dat het mogelijk zou wezen, in enkele jaren zuiver te zien. Temeer, omdat in onzen tijd de economische evolutie zoo snel gaat. Wat in het eind der negentiende eeuw nog landbouwstaat is, wordt in het begin der twintigste wellicht industriestaat. Tot nog toe hadden de Britsche koloniën aan het Moederland
weinig meer aan
| |
| |
te bieden dan de producten van landbouw en veeteelt, voedsel dus. Chamberlain en de zijnen wenschten dan ook invoerrechten op voedingsmiddelen, ten einde aan de koloniën preferentie te kunnen toekennen. Duurder brood dus, en daarop stuit alles af. Maar zoodra preferentieele rechten tot stand kunnen komen ten voordeele der koloniën, zonder het brood duurder te maken, zoodra m.a.w. de koloniën zuivere nijverheidsproducten zullen hebben aan te bieden, zullen de leden van het Britsche Rijk onderling en aan het Moederland preferentie toekennen. Voor enkele weken nog heeft men kunnen lezen, dat Australië 10% minder invoerrecht zal heffen van Engelsche producten die in Engelsche schepen worden aangevoerd, dan van die welke in vreemde bodems aangebracht worden. Hier en daar in het Britsche Rijk worden dus de eerste schreden op den weg der onderlinge preferentie reeds gezet.
Van dat alles geeft men zich te Berlijn ruimschoots rekenschap. Men tracht daar alle staten die nog onafhankelijk zijn, en wier markten nog débouchés voor Duitsche waren aanbieden, zooveel mogelijk te internationaliseeren, opdat die neutrale gebieden, die men zonder een oorlog toch niet voor zichzelf kan krijgen, zoo lang mogelijk neutraal blijven; markten vanwaar Duitschland nimmer verdreven kan worden. Perzië, Marocco, China, de Nederlandsch-Indische Bezittingen, zijn zulke markten.
En nu had men in Engeland gehoopt, met het ontredderde Rusland een allervoordeeligst arrangement aangaande Perzië te zullen maken. Engeland wilde nu den Perzischen appel wel met Rusland alleen schillen. Maar nu komt, tot onuitsprekelijke verontwaardiging van de ‘Times’, (Zie de ‘Times’ van 6 October 11.) Duitschland dat prettige ‘tête a tête’ verstoren. De Duitschers hebben reeds eene Duitsche school te Teheran opgericht.
En dit juist op het moment dat het Britsche prestige in Perzië een bijna ongekende hoogte had bereikt; nu de weerbarstige onderdanen van den Shah bij tienduizenden de bescherming van het Britsche gezantschap verzocht en verkregen hebben; en dat niettegenstaande de Russische
| |
| |
gezant tevergeefs 5 Roebels per hoofd bood aan ieder die onder de vleugelen van den Russischen Adelaar de wijk wilde nemen! Inmiddels is de Shah met zijne onderdanen tot een vergelijk gekomen; een Parlament is ingesteld, en ook het Perzische absolutisme behoort tot de geschiedenis. Maar de Perzische Regeering heeft zich gehaast, het wassend prestige van Engeland, dat tegenover Rusland-alleen niet meer in toom te houden was, door het aanmoedigen van Duitschen invloed te bedwingen; zij deed dus niets anders dan de traditie volgen, die verlangt dat nimmer eene enkele Europeesche mogendheid in Perzië den toon aangeeft. En Duitschland, zooals te verwachten was, laat zich niet onbetuigd; immers de rol die het in Perzië gaat spelen, ligt geheel in de lijn der Duitsche politiek.
Kon tot voor korten tijd veilig beweerd worden dat bij de ontwikkeling der gebeurtenissen in het Midden-Oosten het Perzische volk vermoedelijk geen factor zou zijn, waarmede men ernstig rekening zou hebben te houden, de gebeurtenissen te Teheran in den afgeloopen zomer geven een eenigszins anderen kijk op den toestand. De Perzen hebben politieke rechten weten te verkrijgen, een Perzisch Parlament zal bijeen komen. Wij leven in een zonderlingen tijd. Het onwrikbare Oosten zelfs is niet onwrikbaar meer. Indien de Perzen zich de verkregen rechten ten nutte maken, en den ernstigen wil toonen, in den rij der volkeren weder een eervolle plaats in te nemen zooals weleer; den Augiasstal van een onbekwaam en bedorven bestuur te reinigen, zich het goede der Europeesche beschaving eigen te maken, zonder in hare grove fouten te vervallen; dan mag van de scherpzinnigheid, de onbetwistbaar groote werkkracht, den aangeboren goeden smaak van dit begaafde Oostersche volk veel verwacht worden. Dan opent zich een verschiet van Oostersche distinctie, van eene nieuwe opluikende Oostersche kunst en beschaving, ontdaan van wat er tot nog toe van fanatisme, van barbaarscheid aan kleefde; het Oosten kan weer zichzelf worden, krijgt ook zijne renaissance. Dat de Perzen hunne politieke rechten hebben weten te verkrijgen zonder geweldpleging,
| |
| |
en zonder bloedvergieten, geeft een' hoogen dunk van hunnen volksaard; geeft hoop op eene betere toekomst voor de ontwikkeling eener belangwekkende nationaliteit, die, men mag het vertrouwen, gered is voor het gevaar, in het troostelooze ‘Einerlei’ van Moscovië op te gaan.
De vragen, wat de Perzen met hunne politieke rechten zullen doen, en hoe zich de verhouding tusschen Engeland, Rusland en Duitschland in het Midden-Oosten zullen ontwikkelen, zullen in de naaste toekomst onze volle belangstelling verdienen. |
|