Onze Eeuw. Jaargang 6(1906)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 206] [p. 206] Verzen Door U.E.V. Lichtgeflikker. De zon vroeg voor haar gouden schijn Doortocht door 't grauwe wolkgordijn Om de aarde te gaan kleuren: De daken rood, groen het geboomt.... O 't licht, dat over de aarde stroomt Door de open wolkedeuren! Ik wou, dat ik die weelde kon Verklanken, of verbeelden kon In verzen of in verven, De zilvren vreugd van 't watervlak, Waar 't zonlicht nederviel en brak In duizend vlammenscherven. Ai ziet, hoe langs den waterbaan De vlammetjes te branden staan, Door 't zonnevuur getroffen! Hoe 't spettert, spuit en openspat, Hoe overal op 't waterpad De lichtjes staan te ploffen! [pagina 207] [p. 207] Hoe zegge ik dat? Hoe zoude ik U Mijn vreugde, immer woordenschuw, In woorden wedergeven? Hoe ook, met felle spikkeling Van verf, die kleurenflikkering Op hout of doek doen leven? Ga, waar de zon op 't water breekt En 't wondre vreugdevuur ontsteekt, Dat koel is in zijn blaken, Dat brandt, waar 't zich in 't water stort.... Indien ge dan niet blijde wordt, Kan ik het u niet maken. [pagina 208] [p. 208] Acaciaboschje. Klein, frisch plekje Groen gras in bronzen heide, Teergroen boschje Van lichte acacia's, Omringd door donker dennenhout, Hoe slaat mijn hart zoo blijde! Hoe slaat mijn hart zoo lustigjes, Zoo jolig en zoo dwaas! Bén ik een kind? Mijn jeugd moest lang voorbij zijn, Mat ik mijn ouderdom Naar mijner jaren tal. Bij grijzend haar, Hoe kan het hart zoo blij zijn Met zulk een kleinigheid, Een niets, een niemendal? Lief, klein boschje Van jong acacialoover, Lief, blij weitje, Omringd door sombre hei! Hoe wordt mijn hart zoo stil, zoo blij, Zoo dwaas-gelukkig over Een boschje groene acacia's Een kleine, groene wei! Vorige Volgende