Onze Eeuw. Jaargang 6(1906)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 122] [p. 122] Verzen Door Edward B. Koster. Nacht. Ik hoor het zachte ruischen van de zee, Mijn zinnen gaan in eev'ne vloeiïng meê. De vuurbaak werpt zijn wiss'lend reddingssein, De regen sijpelt hoorloos-stil en fijn. Een boerenhoeve schemerlicht van ver, Kalm-brandend als ter kim een rosse ster. De boomen met hun spichtig aêrgetwijg Staan droef en hulploos in het groot gezwijg. Alleen het plechtig ruischen van de zee, Mijn zinnen gaan in rust'ge vloeiïng meê. [pagina 123] [p. 123] Muze. Rarely, rarely comest thou, Spirit of delight! Shelley. Stil-heil'ge Muze, die mijn brandend hoofd Bedauwt met heerlijk-rustige gedachten, Mijn zinnen opent voor het diepste smachten Naar schoonheid, die mij hooger heil belooft; Gij, die mij aan het aldagszijn ontrooft, En liefd'rijk wekt de diep-verborg'ne krachten Die in mij sliepen, dagen lang en nachten, Mijn hevige onrust voor een wijle dooft; - Wees mij gegroet, nu gij komt aangetreden In hooge, blanke pracht, met plecht'ge schreden, Op 't stroomend haar een blanke bloemenkroon. Dank, dank, voor 't stil aanschouwen van uw schoon, Gij wekt in mij het lang-ontbeerd verlangen, Gij doet ontbloeien lang-verborg'ne zangen! Vorige Volgende