| |
| |
| |
Vredes-recepten voor Zuid-Afrika.
Door Dr. F.V. Engelenburg.
Er is onlangs heel wat te doen geweest om het feit dat de oorlog in Zuid-Afrika twee volle jaren van duur was geworden. Die opspraak is verklaarbaar, en kan blijken nuttig geweest te zijn. Het groote publiek houdt ervan aan data te worden herinnerd; data zijn gemakkelijk verteerbaar voedsel voor het hoofd en voor het hart der menigte. Daarom wensch ik in herinnering te brengen dat de vijandelijkheden daarginds, goed beschouwd, niet al twee, maar al zestig jaren aan den gang zijn; en nadat ik deze voor menigeen misschien verrassende mededeeling met bewijzen zal hebben gestaafd, hoop ik er eenige wellicht bruikbare conclusies aan te verbinden.
Het ving aan kort na den Grooten Trek; en wel daar, waar nu de havenstad Durban gelegen is. De Vóortrekkers hadden bij verdrag bezuiden de Tugela-rivier, ver weg van de Kaapkolonie, land verworven van den oppersten onafhankelijken inboorlingen-potentaat; en na eene zeldzaam heldhaftige worsteling met Dingaan's Zoeloe-kaffers hadden ze, op eigen gebied, hunne Republiek gesticht, met Pieter Maritsburg tot hoofdstad. Joh. Jacobus Burger, grootvader van den tegenwoordigen Vice-president der Z.A.
| |
| |
Republiek, was er Staatssecretaris. Toen dit alles te Kaapstad, den zetel van het Britsch bestuur, bekend werd, haastte men zich daar om Natal onder de Engelsche sfeer van invloed te plaatsen, een administratieve maatregel, waartegen door den Volksraad der Emigranten-Boeren in het najaar van 1839 protest werd aangeteekend. Niet lang daarna werd over zee eene kleine krijgsafdeeling uit Kaapstad naar Port Natal gezonden met bevel om voor de Britsche kroon bezit te nemen van het Boeren-land. Maar Andries Pretorius snelde ter plaatse, omsingelde de vreemde krijgsmacht en eischte overgave der wapenen. Daarop volgde het eerste gewapend konflikt tusschen Boer en Brit. Dit was in het jaar 1842. De zestig-jarige Zuid-Afrikaansche oorlog had een' aanvang genomen. De tijdige aankomst van een Engelsch oorlogsvaartuig met versterkingen bespaarde aan het in 't nauw gebrachte garnizoen eene overigens eervolle kapitulatie. De Boeren, die gebrek aan ammunitie hadden, zagen zich door overmacht gedrongen Natal op te geven. De meesten hunner trokken, met droefheid in het hart, onder Pretorius over de Drakensbergen weêr de wildernis in - waar thans Transvaal ligt. En op 31 Mei 1844 werd Natal het voorwerp van de eerste Britsche annexeerings-proklamatie der eerste Boeren-republiek in Zuid-Afrika. Annexaties en her-annexaties zijn eene telkens terugkomende gebeurtenis geworden in den tegenwoordigen oorlog van reeds 60 jaren duur.
De uit Natal verdreven Boeren vormden zich, versterkt door nieuwe, uit de Kaapkolonie geweken clans, tot verscheidene zelfstandige groepen, verspreid over het uitgestrekte territoir, waar ten slotte de Oranje Vrijstaat en de Z.A. Republiek ontstonden. Wat met Natal gebeurd was, herhaalde zich met het gebied benoorden Oranje-rivier. Namens de Engelsche regeering werd in 1848 door den Kaapstadschen Gouverneur de Vrijstaat tot Britsch gewest geproklameerd; wederom leidde dit tot een gevecht tusschen Boeren en Britten. Het treffen bij Boomplaats had de uitwijking van vele Afrikaners naar de Transvaal tengevolge. De achtergeblevenen verlangden volledige bescher- | |
| |
ming tegen de krijgslustige inboorlingen, die den zich opdringenden Engelschen Boeren-beschermers veel last veroorzaakten. Natuurlijk werd nu het land benoorden Vaalrivier ook door den Kaapstadschen Gouverneur onder het mes genomen, ten einde de gebruikelijke bewerking van het ‘rood verven’ te ondergaan. Maar dit ultima Thule bleek toen reeds eene harde noot om te kraken. Men werd plotseling te Londen de vrij kostbare en erg onvoordeelige inmenging in Zuid-Afrika's binnenlandsche verwikkelingen moede; het besluit werd genomen om die wildernis-Afrikaners maar in hun eigen sop te laten gaarkoken. Dit was een wijs besluit. De nieuwe politiek van onthouding openbaarde zich in 1852 bij de Zandrivier-konventie, welke de volledige souvereiniteit der Transvaal vaststelde; en ook in 1854, toen de Vrijstaat door het Engelsche Gouvernement verlaten werd; nog wel op een tijdstip, dat de blanke bevolking er op leven en dood tegen de inboorlingen had te vechten. Het bestand, dat op deze twee kapitale gebeurtenissen volgde, bevorderde echter geen wederzijdsche toenadering tusschen Brit en Boer. De vrije republieken waren officieel door Engeland als vreemde mogendheden erkend, en werden, vreemdelingen verklaard zijnde, als vijanden behandeld. De Britsche
autoriteiten en zendelingen bleven met de inboorlingen koketteren en vertraagden daardoor de pacificatie der toch reeds zwakke baby-Staten. Het is bewezen dat de befaamde Livingstone gedurende zijn oponthoud onder de Bechuanakaffers, ten westen der Z.-A.R., dezen aan vuurwapenen tegen de Boeren heeft geholpen. Bovendien werd de materieele welvaart der republieken voortdurend zieltogend gehouden door middel van een drukkend stelsel van douanerechten, welke aan de, toen nog uitsluitend Engelsche, kusthavens geheven werden op de goederen, naar de Boeren-Staten bestemd. Een ‘fair chance’ werd aan deze nooit gegeven; integendeel, men liet ze, van Britsche zijde, zoo duur mogelijk betalen voor hunne, enkel onder den drang der omstandigheden gedulde, politieke zelfstandigheid. Was het wonder dat de Boeren, de fiskale exploitatie door hunne
| |
| |
Engelsche naburen moede, snakten naar een' eigen uitweg op den Oceaan, en dat in 1868 President Pretorius ertoe overging om eene landstrook ten zuiden der Delagoabaai tot Transvaalsch territoir te verklaren? Dadelijk werd te Kaapstad alarm geblazen; en niet alleen haastte de Britsche Regeering zich om de aanspraken van Pres. Pretorius krachtig te betwisten, doch tevens vond men te Londen de gelegenheid gunstig om te pogen langs administratieven weg de Delagoabaai bij het Britsche Rijk te annexeeren. Portugal protesteerde en stelde na eenige jaren van diplomatiek gehaspel President Mac Mahon als scheidsrechter voor; deze gaf vonnis tegen Engeland; maar de Transvaalsche aanspraken op den Maputo-oever werden ter snippermand verwezen en geen fiskale verlichtingen werden toegestaan. De O. Vrijstaat voer niet veel beter in zijne aanrakingen met den Britschen faktor. In 1867, namelijk, werd de eerste diamant in Griqualand West, Vrijstaatsch gebied, gevonden; en weldra bleek dat gewest rijke diamant-mijnen te bevatten. Het duurde niet lang, of van uit Kaapstad werd betoogd dat het mijn-bekken van Griqualand-West onder Engelschen invloed behoorde te staan krachtens zekere overéenkomst met een plaatselijk kaffer-kapteintje. De Vrijstaat protesteerde; er ontstond bedenkelijke gisting onder zijne burgers. Doch het eind was dat in 1871 de diamant-mijnen ‘rood geverfd’ werden en dat de Vrijstaat met eene luttele geldsom werd schadeloos gesteld. Op dit incident volgden de reis van President Burgers naar Europa, zijn Delagoabaaisch spoorwegtraktaat met de regeering te Lissabon en zijn spoorwegleeninkje, in Amsterdam tot stand gekomen. Alweêr werd te Kaapstad alarm geblazen; Burgers had de maat van John Bull's geduld doen overloopen. Men besloot tot de annexatie der Transvaal, die in 1877 plaats vond en tot hernieuwde militaire
vijandelijkheden leidde, bekend als de Vrijheids-oorlog. Nauwelijks was, in 1881, een compromis verkregen, of aan de Westergrens ontstonden nieuwe verwikkelingen; en wederom stonden Boer en Brit gewapend tegenover elkaar. Het was in deze Stellaland-kwestie dat
| |
| |
Rhodes voor het eerst op den vóorgrond trad in het anti-Boerenkamp. Tot vechten kwam het ditmaal intusschen niet. De ontdekking der Witwatersrand-goudvelden in 1886 gaf een akuut karakter aan den reeds chronisch geworden toestand van wederzijdsche vijandigheid. In 1890, tijdens een bezoek van President Kruger aan Johannesburg, werd de Vierkleur, die voor het gouvernements-gebouw was geheschen, door eenige beschonken uitlanders nêergehaald. Bij duizenden defileerden de Transvaalsche burgers, gedurende de paar weken na het geval, in krijgsuitrusting voór hun staatshoofd, en het kostte President Kruger heel wat toespraken om de anders zoo rustige lieden tot bedaren te brengen. Omstreeks dezen tijd ook zond Rhodes aan de kafferpotentaten van Matabeleland, ten noorden, en van Gazaland, ten oosten der Z.A. Republiek, aanzienlijke geschenken van vuurwapenen, hetgeen om begrijpelijke redenen algemeene verontwaardiging in Zuid Afrika te weeg bracht. Wederom dreigden er, in 1893, militaire vijandelijkheden tusschen Boer en Brit naar aanleiding der Swaziland-aangelegenheden, die al geruimen tijd opzettelijk sleepende waren gehouden. Het bezoek van Jan Hofmeyr, den leider der Afrikaner-partij in de Kaapkolonie, aan Pretoria was noodig om eene openlijke breuk te voorkomen. En toen, in het volgend jaar, Sir Henry Loch, Harer Britsche Majesteits Hooge Kommissaris, een officieel bezoek aan de hoofdstad der Z.A. Republiek bracht, vond hij het oirbaar om, ofschoon gast der Transvaalsche Regeering, in een heimelijk onderhoud de Engelsche vóormannen der Witwatersrandsche goudnijverheid tot gewapend optreden tegen diezelfde Transvaaalsche Regeering aan te moedigen. Op oudejaars-avond van 1895 barstte met den Jameson-inval het beruchte komplot los, welks verloop overbekend is, doch waarvan de intieme
geschiedenis nog slechts gedeeltelijk aan de oppervlakte is komen bovendrijven. Er is echter geen twijfel meer aan, dat hooggeplaatste Britsche bewindsmannen in de anti-Boeren-samenzwering de hand hebben gehad. Wederom hadden Boer en Brit in militaire vijandelijkheid tegenover elkander gestaan. In 1896 werd
| |
| |
- onmiddellijk resultaat van het bij Doornkop in bloed geeindigde komplot - tusschen den O. Vrijstaat en de Z.-A. Republiek een openbaar defensief verbond gesloten. Vervolgens ontwikkelde zich de uitlander-beweging, die tot motief had eene verzameling van ‘grieven’, welke over het gansche Zuid-Afrikaansche vasteland in klimmende mate onrust en maatschappelijke opgewondenheid kweekten. Johannesburg was tot hoofd-krater geworden voor de snel op elkaar volgende waarschuwende uitbarstingen, welke elders, in voor het groote publiek onzichtbaar blijvende politieke laboratoria, zorgvuldig werden vóorbereid. De schrijver dezer regelen heeft, als Transvaalsch journalist, de laatste periode van den hierboven geteekenden 60 jarigen oorlog door en door meêgemaakt; het is moeilijk voor de buitenwereld, zich een denkbeeld te vormen van de uiterst gespannen stemming, die bijna zonder ophouden in Zuid-Afrika's regeerings-zetels geheerscht heeft gedurende die jaren van eindelooze diplomatieke verwikkelingen, vinnig aangewakkerd door de welbekende moderne machinerie van pers-campagnes, meetings, liga's, petities en wat onze democratische samenlevingen nog meer aan agitatie-middelen opleveren. Heel Zuid-Afrika was als een vulkaan geworden; doch niet gelijk aan den bekenden vulkaan, waarop men lustig pleegt te dansen. In aangrijpenden ernst en met koele hoofden heeft men te Bloemfontein en te Pretoria de finale kalamiteit voelen naderen en vervolgens aanvaard. Nooit hebben noch Kruger noch Steyn zich gewaagd aan het somtijds ook in de diplomatie gebruikte ‘bluff’-middel. Zou van Lord Milner en diens lastgevers hetzelfde gezegd kunnen worden?
In October 1899 namen de vijandelijkheden tusschen Boer en Brit wederom haar militair karakter aan, dat ze helaas tot op heden hebben behouden.
En niet alleen op het gebied van internationale politiek dreef een steeds sterker wordend antagonisme Zuid-Afrika's blanke bevolking in vijandige splitsing uitéen. Dit antagonisme openbaarde zich ook in kerk en school, in de maatschappelijke verhoudingen, ja, in het familie-leven; het
| |
| |
vormde den nooit meer falenden en droevig éentonigen achtergrond tot iedere openbaring van publiek bedrijf, veroorzaakte eindelooze wrijving, verwekte over en wêer plotselinge uitbarstingen van lang opgehoopten hartstocht na typische perioden van inspannende zelfbeheersching.
De vasthoudendheid, waarmêe de elkaar in snelle opvolging afwisselende Britsche ministers, proconsuls, administrateurs en andere gezaghebbenden blindelings volhard hebben in hunne traditioneel geworden Boeren-vreterij, is niet minder treffend en merkwaardig dan de taaiheid, waarmeê de Afrikaners, toen ze éenmaal van den boom der politieke onafhankelijkheid hadden gegeten, zich verzetten tegen de bijna overweldigende absorptieve krachten hunner Britsche omgeving. Het loont de moeite eens een oogenblik stil te staan bij het zoeken naar de faktoren, die eene schijnbaar onverzoenlijke vijandschap hebben kunnen mogelijk maken tusschen twee groepen van menschen, schoon beide, met al hare uitéenloopende eigenschappen, toch veel punten van overéenkomst en verwantschap aanboden en bovendien - wegens het in Zuid-Afrika zoo intens overwegende inboorlingengevaar - aangewezen waren tot geleidelijke amalgamatie, of, indien deze om welke redenen dan ook moest uitblijven, dan toch tot innige samenwerking in de verwezelijking van gemeenschappelijke aspiraties. Welnu, er behoeft niet ver gezocht te worden. De zoo krachtig te voorschijn tredende defensieve geaardheid der Boeren is hun niet plotseling aangewaaid, maar was reeds hun erfdeel, toen zij in 1842, een nietig handjevol hulpbehoevende ‘trekkers’, te Port Natal in het krijt traden tegen de Britsche landings-divisie. De Hollandsche Oost-Indische Kompagnie, anders nog al hardhandig, heeft reeds gedurende de 18e eeuw zich de knokkels zeêr gestooten tegen de ongezeglijkheid der moeilijk bereikbare kolonisten, die vrij en vrank zich bewogen over het onmetelijke achter-gebied van het Kaapsche schiereiland. De geparuikte regenten in ‘het Kasteel’ aan Tafelberg's voet beperkten hunne bemoeiingen met de conquistadores in het geheimzinnige en voor hen hoegenaamd niet interessante binnenland tot het hoogst onmisbare. De gezinnen,
| |
| |
die gedurende 1836-38 aan den Grooten Trek deelnamen en na rijp beraad in arren moede aan de Kaapkolonie en aan het Britsche staatsverband den rug toekeerden, waren uitsluitend gerekruteerd uit de Afrikaner-kringen, waar de separatistische neigingen het diepst hadden wortel geschoten. Deze malcontenten, éenmaal op eigen wieken ronddrijvende, werden een lastig volkje, dat zich niet uit het veld liet slaan door administratief, zelfs niet door militair machtsvertoon. De Boeren zijn, ook heden ten dage en onder hunne eigen wetten en vóormannen, een moeilijk te regeeren ras van stille, maar rustelooze mopperaars en onbarmhartige critici. Zij zijn zich daarenboven bewust van hunne Zuid-Afrikaansche roeping en beseffen dat geen Europeesche immigratie, op hoe omvangrijke schaal ook ondernomen, hen zal vermogen te verdringen als de onbetwiste blanke meesters van het platteland, met andere woorden: als de beheerschers van den toestand in Zuid-Afrika.
Met dit stoere element kwamen, in het begin der vorige eeuw, de Britsche koloniale autoriteiten in aanraking. De verwerving der Kaapkolonie was door Engeland enkel uit strategische berekening doorgezet; men wilde contrôle over de kust, ten einde den zee-weg naar het verre Oosten volkomen in zijne macht te hebben. Het bezit van Tafelbaai en Simonsbaai - de andere havens van Zuid-Afrika kwamen toen nog niet in aanmerking - gold te Londen veel; de contrôle over de rest gold er niets. Die rest nam men op den koop toe; en zij is sedert vrijwel veronachtzaamd geworden, voor zooveel het Britsche territoir betrof. Natuurlijk werd daarbij als van-zelf-sprekend aangenomen dat de overigens geenszins aangemoedigde expansie der Afrikaners over het binnenland aan het Britsche Imperium en aan niemand anders ten goede moest komen. Dat eene groep Britsche onderdanen de wildernis zou intrekken en daar, na zichzelf ont-Engelscht te hebben, eene zelfstandige souvereine staatsgemeenschap kon stichten, was een geval, dat nooit plaatsing zou vinden in eenig Britsch rechts-systeem. En de vraag is hier zelfs niet misplaatst: wat, onder soortgelijke omstandigheden, door de Hollandsche
| |
| |
Oost-Indische Kompagnie wel zou zijn geoordeeld geworden. Doch niet alleen paste de ontpopping der uitwijkende Afrikaners tot zelfstandige staats-gemeenschappen heelemaal niet in de Engelsche rechts-begrippen betreffende de universitas brittannica, maar zóo diep is den Angel-Saksen het gevoel van eigen meerderheid boven andere naties ingeplant, dat de gouverneurs te Kaapstad oorspronkelijk met volmaakte goede trouw en met de beste bedoelingen kunnen bezield geweest zijn, toen zij door hunne proklamaties en militaire expedities de Boeren, als afgedwaalde schapen, binnen de omheining van het Imperium trachtten terug te drijven. Ik ben gaarne bereid om gereedelijk aan te nemen dat, toen het nieuws van de oprichting der Natalsche Republiek in 1839 het Gouvernements-huis te Kaapstad bereikt had, de toenmalige vertegenwoordiger van Harer Majesteits gezag over Zuid-Afrika met goedhartig vaderlijk hoofdschudden de pen opnam om eventjes met eene annonce in de Government Gazette het pas-geboren republiekje Engelsch te doopen; en evenéens kost het mij geen de minste moeite om te gelooven dat, toen de Gouverneur kort daarna kennis kreeg van het protest van den Natalschen Volksraad, hij met niet minder goedaardig hoofdschudden zijn' militairen chef ontbood en hem aanbeval om zonder verwijl een' kaptein met wat manschappen op die balsturige Britsche onderdanen los te laten. De stichting in Zuid-Afrika's terra nullius van een' eigen Staat onder eigen regeeringsvorm was voor de Boeren-Emigranten staatsrechtelijk het natuurlijkste ding ter wereld en tevens de vervulling van een' harte-wensch; voor de Engelschen was het een juridisch monstrum en tevens eene dwaasheid. De Boeren vergeleken zichzelven gaarne bij de uit Egypte geweken Israëlieten, die onder Gods leiding een' eigen staat wisten te vormen; in de oogen van Albion waren zij ondankbare zondaren, die met dat al niet
konden ophouden Britsche onderdanen te blijven.
Na 1852-54 echter - toen, uit welke motieven dan ook, bij plechtig verdrag de souvereiniteits-rechten der Boeren-Staten door Engeland werden erkend - kreeg de
| |
| |
bemoeizucht der Kaapstadsche proconsuls een minder vaderlijk karakter; men had spijt gekregen van zijne onverschilligheid en inconsequentie en misgunde wrevelig den Boeren elke kans op lots-verbetering; wat meer is, men zocht naar schijngronden om het breken met de in 1852 aanvaarde politiek te wettigen. In plaats van, op de toenmaals gelegde basis voortbouwende, naar een' modus vivendi te streven, welke zoowel de Britsch-Imperiale belangen als de Afrikaner-aspiraties zou dienen en deze beide faktoren allengs met elkaar zou verzoenen, aanvaardden de Britsche politici jegens de Boeren eene gedragslijn, waarover zij, indien door hen ergens in Europa toegepast, zich van harte zouden hebben geschaamd. De Boeren zouden o zoo blij geweest zijn met eene billijke behandeling van den kant hunner meer ervaren, ontwikkelder en rijker naburen. Doch die naburen begingen de fout, de gunstige kans roekeloos te laten voorbijgaan, en dreven met fijne en met grove plagerijen de Republieken tot wantrouwen en bezorgdheid. De oudere broeder heeft alles gedaan om een verstandig samenwonen met zijne jongere broeders in het Zuid-Afrikaansche huis onmogelijk te maken. Er is heden niet één beoefenaar der geschiedenis van Zuid-Afrika - ook onder de Engelsche schrijvers -, die niet volmondig erkent dat de schuld der verwijdering bijna uitsluitend ligt bij de uniek taktlooze en lichtzinnige administratie, welke Harer Majesteits gouverneurs te Kaapstad haast zonder ophouden na 1852-54 gevoerd hebben, met den doorgaans onvoorwaardelijken bijval der Rijks-regeering te Londen.
Hoe dit te verklaren bij een volk, dat de reputatie bezit van in hooge mate begaafd te wezen met diplomatiek instinct en breede opvattingen? Ik kan geen ander antwoord geven dan dat gaandeweg het Britsch element in Zuid-Afrika beangstigd is geworden door een vóorgevoel, eerst vaag maar later schrijnend, hoe uit die kinderkamer-republiekjes éenmaal eene kolossale Zuid-Afrikaansche staatsgemeenschap zou groeien. Angst is eene slechte raadgeefster; hadden de Engelschen na 1852 verstandiger gewerkt, Zuid-Afrika zou
| |
| |
nu eene vreedzame Britsche kolonie kunnen wezen en de zegeningen der pax brittannica genieten.
Maar het wordt tijd om weêr den draad van ons betoog op te vatten, waar die was losgelaten, namelijk waar ik bewezen had dat de zestigjarige continuïteit van militaire en andere vijandelijkheden tusschen Zuid-Afrika's beide blanke stammen noodzakelijk tot éénzelfde geschiedkundig moment saamgevat behoorde te worden. De zoo sensatiewekkende strijd, die tegenwoordig woedt, is slechts eene korte, zij het dan ook bloedige, episode in het duel tusschen David en Goliath, dat zich sinds meer dan eene halve eeuw daarginds in Zuid-Afrika afwikkelt.
Nu denke men niet dat mijn ijver om aan den oorlog in Zuid-Afrika eene lengte te bezorgen van twee menschengeslachten in stede van twee jaren, ontstaan is uit de begeerte om het in Zuid-Afrika belangstellend publiek te streelen met een nieuwen datum, of wel uit eene soort van kroniekschrijvers-sport. Voor hen die, vurig naar het einde der vijandelijkheden verlangende, tasten naar een' vredesuitweg, heeft het praktische waarde: een juist denkbeeld te hebben, niet alleen van de taktieken, door elk der partijen gebezigd, of van de niet-militaire strijdmiddelen, welke aanvaller en verdediger plachten aan te wenden, maar ook van den duur, van de gerektheid van het tweegevecht. Deze oorlog is niet gelijk een van die talrijke, kortstondige gelegenheids-oorlogen, zooals nog altijd tusschen de meest beschaafde Staten plegen te ontbranden, wanneer de telkens wisselende internationale verhoudingen een konflikt onvermijdelijk hebben gemaakt. Op een' met spoed doorgezetten veldtocht haasten dan de partijen zich een vredes-verdrag te doen volgen, tot welks totstandkoming de van ouds bekende recepten-vóorraad der diplomaten-routine alleszins toereikend is. Doch voor de crisis, die onze Zuid-Afrikaansche patiënt op dit oogenblik doormaakt, biedt de voorhanden pharmacopoea geen afdoend geneesmiddel. Vandaar, dat tot buitengewone recepten toevlucht werd genomen; het Britsche Gouvernement erkent geen ander remedie dan onvoorwaar- | |
| |
delijke overgave en vernietiging van ook maar den geringsten zweem van 's vijands onafhankelijkheid; de Boeren eischen volledig herstel van den status quo ante met eerbiediging der door de Kaapkoloniesche stamgenooten betoonde symphatie, in den vorm van straffeloosheid der ‘rebellen’. De vondst dezer inderdaad hoogst simpele remedies heeft effekt gemaakt door hare verfrisschende nieuwheid. Een overwinnaar, die, zeker van zijn militair succes, eenvoudig-weg de overwonnen weêrpartij het leven
ontneemt en haar' grond per proklamatie annexeert, nadat het beweerde einde van het krijgs-geding officieel werd afgekondigd, is eene interessante ‘nouveauté’, die misschien wel opgang zal maken. Maar niet minder ‘épatant’ is het tegenvoorstel der Boeren, die, ofschoon afgemat door de formidabele opofferingen, welke hunne defensieve energie heeft gebracht, bij hun' overmachtigen tegenstander blijven aandringen op de van epische heldhaftigheid getuigende vóorwaarde: ‘laat ons hetgeen we, sints onze geboorte als volk, zestig jaren lang tegen uw aanslagen wisten te verdedigen, laat ons de onafhankelijkeid!’
Elk dezer recepten heeft zijne verdiensten en zijne fouten. Het Engelsche recept is het produkt eener bijna 60 jaren lang consequent doorgevoerde methode - het streven namelijk om geen andere dan Britsche souvereiniteit over Zuid-Afrika te dulden - en schijnt daarom, hoe ongewoon ook, in de oogen van de zich noemende overwinnaars het eenig bruikbare. Consequent is intusschen ook de hier weêr teruggekeerde onbekwaamheid der Britsche staatslieden om het Zuid-Afrikaansche probleem te doorgronden. Het recept van Lord Salisbury's Kabinet, hoe geniaal ongewoon dan ook, deugt niet om op den duur onzen patiënt tot een' normalen toestand te brengen en is daarenboven prohibitief kostbaar, zelfs voor eene rijke natie. Want voor het in-bedwang-houden van een ras, dat, naar het voorbeeld van den zuigeling Hercules, reeds in zijne wieg de grootste mogendheid ter aarde tot ongekende krachtsinspanning weet te dwingen, daarvoor zal een garnizoen noodig worden, veel talrijker en strijdvaardiger dan zelfs in het volkrijke Indische wingewest door Albion wordt
| |
| |
onderhouden. En dewijl Zuid-Afrika zelf doodarm is en reeds met moeite zijn pover huishouden in evenwicht hield, zal de Engelsche belastingbetaler over de brug moeten komen, tenzij men er te Londen de diamant- en goudindustrieën - de eenige belastbare faktoren in Zuid-Afrika - vóór wil spannen; iets, dat ik erg onwaarschijnlijk acht. Doch daargelaten nog de financieele kant van het remedie, schijnt het denkbeeld, dat ten grondslag ligt aan Lord Salisbury's recept, te éénen male valsch en verkeerd. Men denkt namelijk den overwonnene te kunnen ontwapenen en ontwapend houden - evenals in Ierland gebeurd is - en zoodoende in de toekomst elk verzet der Afrikaners te zullen fnuiken door middel van het, zij 't dan ook kostbare, stelsel van militaire intimidatie. Hoogstens zou dus Zuid-Afrika ‘een tweede Ierland’ worden, wat wel geen pleizierig vooruitzicht is, maar in elk geval het Britsche ‘prestige’ ongeschonden laat! Doch het ontwapenings-schema is eene pure illusie, een paskwil, omdat het geen rekening houdt met het nooit verflauwende Zuid-Afrikaansche inboorlingengevaar. Als ook het Engelsche element, tezamen met het Afrikaansche, niet op een' goeden dag in zee gedreven wil worden door de zwarte bevolking, door de Zoeloe's, de Basuto's, de Bechuana's, de Fingo's en hoe ze verder heeten mogen, dan moet de agrariër, d.w.z. de Boer - de kaffer-bedwinger bij uitnemendheid - gewapend gehouden worden. Na de annexatie van 1877 had men de Transvalers ontwapend; maar bij het minste gerucht over kafferoproer haastten zich de Engelsche autoriteiten om in angstige zelfbehouds-paniek hunne ammunitie-magazijnen voor de Boeren open te stellen. Maak den Afrikaner weerloos, en de kaffer-furie breekt los over Engelschman en Afrikaner tegelijk. Deze kleinigheid ziet Lord Salisbury over het hoofd. In het eigen Engeland heeft het ‘unconditional
surrender’-recept ernstige kritiek uitgelokt, gebaseerd op het ‘tweede-Ierland’ argument. In werkelijkheid echter is eene vergelijking met de Iersche ellende nog veel te mild, omdat ze geen rekening houdt met de maatschappelijke ondoenlijkheid om de Afrikaners ongewapend te
| |
| |
houden. Roei den Afrikaner uit, en de Engelschen zullen van Zuid-Afrika maken, zooals hunne mercantiele vóorgangers, de Phoeniciers, de Arabieren, de Portugeezen, het achterlieten: eene kaffer-wildernis. Laat men aan den anderen kant de Afrikaners in het bezit van hun geweer, doch in een' status van Heloten, dan zal het gansche continent gebracht worden in een' chronischen toestand van onrust, waarbij de drie bekende Transvaalsche annexatie-jaren (1877-1880) slechts kinderspel zullen zijn.
Als heilaanbrengend remedie schijnt dus het Britsche ultimatum beslist veroordeeld te moeten worden voor het Zuid-Afrikaansche werelddeel.
Of het recept, dat van Boeren-zijde wordt aangeboden, Zuid-Afrika meer zal baten? Ook hieraan moet getwijfeld worden zoolang over en weêr Boer en Brit niet vol vertrouwen hebben erlangd in de eerbiediging, wederzijds, van ieders rechten en territoir. Van Engelsche zijde is, na het uitbreken van den oorlog, nadruk gelegd op eene, overigens geheel onbewezen, samenzwering van Afrikaners om een eind te maken aan elk Britsch gezag in Zuid-Afrika; van Boeren-zijde heeft men, niet éénmaal maar vele malen, de goede trouw van Albion gewogen en erg licht bevonden. De weder-erkenning van de onafhankelijkheid der Boeren-Staten door Engeland - hetzij rondweg, zooals door de woordvoerders der Afrikaners gevraagd, hetzij in halfbakken home rule vorm, zooals door de liberaal-radikalen van het Vereenigde Koninkrijk aan de hand gedaan - zou Zuid-Afrika gros Jean comme devant laten en zou, in niet geringer mate dan het Salisbury-remedie, den oorlog tusschen Boer en Brit ad infinitum verlengen, wanneer aan de Kaapstadsche plaag-politiek niet voorgoed een graf in Albion's koloniaal archief gegraven werd en aan de vóorgewende vrees van sommige Engelsche politici voor uit de lucht gegrepen megalomanie der regeeringen te Bloemfontein en Pretoria niet een eind kwam. De Engelsche natie was bekend om haar' praktischen zin, ook in staatkundige aangelegenheden; we hebben aangetoond dat het Salisbury-recept niet deugt voor het gestel van den Zuid-Afrikaanschen patiënt; het
| |
| |
verdient in Engeland als onpraktisch te worden ter zijde geschoven. Maar evenzeer onpraktisch zou het wezen - welk deskundige kan het ontkennen? - om wel de nationale onafhankelijkheid der Boeren te aanvaarden, doch tevens de geniepige methoden van voorheen voort te zetten en daardoor het geluk van een gansch werelddeel op te offeren aan de idée fixe, waarnaar het Britsch-Imperiaal belang nu éenmaal gebiedend eischt dat de Boeren vervolgd worden.
Ik wensch volkomen oprecht te wezen. Wanneer ik de vóorgewende vrees voor Afrikaner megalomanie ongegrond genoemd heb, dan is daarmeê niet gezegd dat het Britsche deel van Zuid-Afrika en de Duitsche, Portugeesche, Vrijstaatsche en Transvaalsche deelen van genoemd continent te allen tijde in onveranderd politiek gewaad zullen blijven voortsukkelen. Nog minder dan eene eeuw geleden bestond de tegenwoordige Noord-Amerikaansche Republiek, behalve uit het Yankee-gemeenebest, uit Spaansche, Engelsche en Fransche koloniën en uit Indiaansche landen! Wie zal durven verzekeren hoe over honderd jaren Zuid-Afrika er zal uitzien? Het groote verwijt dat aan Engeland's politiek in Zuid-Afrika gemaakt moet worden, is dat men door te veel naar het bosch te zien, telkens tegen de boomen is aangeloopen. Men heeft getracht de verre toekomst van Zuid-Afrika als Britsch gewest zich nu reeds te doen crystalliseeren, en in het najagen en uitwerken dier vér-strekkende plannen werden de kleine details der alledaagsche buurmanspolitiek als nutteloos verwaarloosd en daardoor de verwijdering tusschen Boer en Brit geforceerd. Welnu, het eerste vóorschrift van gezonde staatsmans-wijsheid leert: te zorgen voor het welzijn der huidige en der eerstkomende generatiën; de verre toekomst dient aan het nageslacht te worden overgelaten. Daarom is de eerste plicht der oorlogvoerende partijen om, met terzijde-stelling van alle academische vraagstukken over de uiteindelijke politieke bestemming van Zuid-Afrika, voor een gemakkelijk te overzien tijdsverloop de rust en den voorspoed aldaar te verzekeren. Noch Lord Salisbury, noch Presidenten Kruger en Steyn, vermogen op blijvende manier in te grijpen in het voor
| |
| |
Zuid-Afrika weggelegde fatum; maar het is eene misdaad, niet een' afdoenden uitweg te helpen bereiken uit de beschamende agonie, waarin het beklagenswaardige werelddeel thans verkeert.
Zou, met dit alles voor oogen, het Engelsche volk niet nog eens de kans, de laatste kans aangrijpen, en de Boeren behandelen met de fairheid, die, hoewel made in England, zoo uiterst spaarzaam tot hen is doorgedrongen? De Afrikaner is waarlijk niet een Britten-hater van nature; integendeel, trots zeer ongunstige omstandigheden, heeft hij gedurende den Anglo-Boeren-oorlog (1842-1901) een respektabel volume Engelsche kultuur - den plumpudding incluis! - zich eigen gemaakt. De Boeren hebben bovendien volstrekt geen aanleiding om, indien vrij van Angel-Saksische verdrukking, zich onder eens anders juk te gaan plaatsen. Heeft de regeering van President Kruger indertijd niet met prijzenswaardige ingetogenheid gereageerd op een beroemd geworden vorstelijk telegram, dat den heelen Europeeschen Olymp weken-lang heeft doen daveren? Geef aan de Boeren-republieken onbeperkte vrijheid om, onbelemmerd door invloeden van buiten, - hoe goed bedoeld trouwens, - hun huis in orde te houden, en niet alleen onze Zuid-Afrikaansche patiënt zal genezen, maar het Britsche Imperium zal bij die genezing ruimschoots profiteeren. Met andere woorden: het Boeren-recept kan eerst dan onzen patiënt baten, wanneer ten langen leste van Engelschen kant van harte het bestaansrecht en de integriteit der Republieken worden erkend en aan dezer normale ontwikkeling niet langer hinderpalen zullen worden bereid. Indien aan de Boeren niet slechts eene kreupele zelfstandigheid gegund, doch eene komplete volkenrechtelijke emancipatie gewaarborgd wordt, zullen de Republieken hare inboorlingen-politiek, hare inwendige economie, hare spoorweg- en handels-relatiën, hare fiskale en douaneaangelegenheden en hare internationale betrekkingen inrichten op eene wijze, die ongetwijfeld beter Zuid-Afrika's heil zal bevorderen dan de via Kaapstad ingevoerde politiek heeft gedaan. En die bevordering zal zóo geschieden
dat zij
| |
| |
voor het Britsche Imperium niet de kleinste bedreiging zal opleveren. Het treurig gemodder met Swaziland en Basutoland, het stelselmatig tegenwerken van Delogoabaai's haven-ontwikkeling, de ongemotiveerde inmenging in Transvaalsche aangelegenheden hebben het diep bedroevend schouwspel vóorbereid, dat Zuid-Afrika thans aanbiedt. Het heeft geen nut, nu de schuld aan die misgrepen van de schouders van den éen op die van den ander over te caramboleeren. Maar ik mocht de mij aangeboden gelegenheid om mijn' Engelschen landgenooten - zijn wij, Transvalers en Vrijstaters, niet tengegevolge van Lord Roberts' annexatie-proklamaties jure anglico tot full blown Britten gepromoveerd geworden! - naar mijn beste weten het rechte pad uit Zuid-Afrika's doolhof te wijzen, niet ongebruikt laten. Aarzelt thans niet langer de Boeren-republieken volkomen sui juris te maken; daardoor zal Zuid-Afrika's welzijn gered en het leven van Boer en Brit er draaglijk, ja zelfs vreugdevol worden. Ik heb in dit mijn betoog opzettelijk de vóordeelen eener door en door afdoende Zuid-Afrikaansche pacificatie uit een Britsch-Imperiaal oogpunt onbeschouwd gelaten; mijne Engelsche landgenooten kunnen beter dan ik, nieuweling-onderdaan jure anglico van Koning Eduard VII, beoordeelen, in hoe ver eene spoedige businesslike likwidatie der South African collapse gunstig zal terugwerken op hunne elders vrij ernstig gekompromitteerde Rijks-belangen.
Er is een derde recept voorhanden dat voor eventueele toepassing in aanmerking komt. Van Britsche zijde wordt enkel heil gezocht in het ‘rood verven’ van de Boeren-Staten, d.w.z. in het Angliciseeren van heel Zuid-Afrika. De Boeren daarentegen verlangen eerlijke eerbiediging hunner onafhankelijkheid, m.a.w. bestendiging der verdeeling van het continent in een Britsch Imperiaal territoir naast een tweetal zelfstandige Afrikaner zuster-Staten. Het derde recept schrijft aan Zuid-Afrika vóor: in het vervolg orde rust, en welvaart te zoeken in de algeheele verwijdering van elken overzeeschen internationalen factor en in de verstandige samenwerking tusschen de thans bestaande, langs historischen
| |
| |
weg gevormde organisaties, te weten: de Kaapkolonie, Natal, Oranje-Vrijstaat en Transvaal. Op dit remedie past het etiket: ‘Afrika voor de Afrikaners’.
Er kan, vooral onder de hedendaagsche omstandigheden, niet genoeg nadruk gelegd worden op het feit, dat zoodanige verstandige en zelfstandige samenwerking reeds lang binnen het veld van praktische staatkunde gekomen is; elkeen die met ons werelddeel bekend is, weet, dat zoolang de Britsch Imperiale factor buiten spel gelaten werd en de regeling der Zuid-Afrikaansche aangelegenheden aan de eigen Zuid-Afrikaansche staatslieden overgelaten bleef, er nooit sprake is geweest van ernstige conflicten. Natal, de Engelsch-gezinde kolonie bij uitnemendheid, verheugde zich in de best mogelijke betrekkingen met Pretoria. De Vrijstaat was vriendschappelijk in Tol-unie vereenigd met de beide Britsche koloniën. Het internationale spoorwegverkeer was, dank zij de bezadigdheid van het Kruger-regime, op eene voor alle belanghebbende landen voordeelige wijze ingericht; hunne recente douanepolitiek was het tegendeel van krijgszuchtig; de internationale post- en telegraafdienst was in Zuid-Afrika voorbeeldig; men hielp elkander in de bestrijding der veepest; de invoering van een gemeenschappelijk muntstelsel, van een gezamenlijk hof van cassatie en van eene pan-Afrikaansche universiteit had reeds het stadium van kalme gedachten-wisseling bereikt en vond bij de Zuid-Afrikaansche Engelschen geen principieele tegenstanders. Had men ons werelddeel maar aan zichzelf overgelaten, een rassen-oorlog zou een ondenkbaar ding gebleven zijn. Natuurlijk hoopte de numerieke minderheid der Engelsche kolonisten dat de Boeren-Staten nog éenmaal in Albion's schoot zouden terugkomen; maar geen hunner zou die platonische hoop verwezenlijkt willen hebben met een' burger-oorlog. De Londensche music hall-kreet ‘Wreekt Amajuba’ is nooit in Zuid-Afrika gehoord. Er bestonden ongetwijfeld rivaliteiten en twistpunten in de kleine statenfamilie, zelfs tusschen de eigen Britsche kolonies; maar noch fiskale wrijving, noch
commercieele wedijver zou ooit de naburen tot een gewapend conflict geprikkeld hebben. Nog éens, in Zuid-Afrika zelf bestond voorwaar geen brandstof
| |
| |
genoeg om er een oorlogsvuur uit te maken. De Transvaalsche goudvelden gingen langzaam maar zeker vooruit; de handelsbeweging nam gestadig toe; de hulpbronnen des lands ontwikkelden zich zonder overhaasting; omvangrijke kapitalen stroomden binnen; er werd veel geld verdiend in de meest diverse beroepen; van sociale ontevredenheid geen spoor; de naturellen-bevolking gedijde onder de algemeene welvaart der blanken. Alleen de van elders ingevoerde afwisselende Engelsche administrateurs en de gezaghebbers over de direct van Engeland uit gecontroleerde landstreken, met name die over het gebied der Britsche Gecharterde Compagnie, maakten zich voortdurend druk met het zwaaien der Union Jack onder den neus der Boeren. De Zuid-Afrikaansche spellebrekers hebben allen denzelfden karaktertrek gemeen; zij zijn zonder uitzondering importaties van over zee. Sedert de Engelsche vlag in Zuid-Afrika heeft gewapperd, is directe tusschenkomst van het Imperiaal gezag heilloos geweest.
De Engelsche kolonisten gevoelen dit even goed als de anderen. Ook zij zijn den 60 jarigen oorlog tegen de Boeren-Staten moede. Want hunne stoffelijke belangen lijden daaronder, en zij beseffen dat een gezonde vredestoestand niet enkel vrij gemakkelijk bereikbaar, maar ook ten hoogste voordeelig zou wezen. Indien zij al lijdelijk hebben toegezien, hoe aan het Engelsche Gouvernement door eene kunstmatige agitatie in en buiten Zuid-Afrika het pad geëffend werd tot de bereiking van het pan-Britsche ideaal, dan is dit geschied omdat die Engelsche kolonisten vast vertrouwden op een spoedig en volledig welslagen der agressief-Imperiale taktieken. Zij snakten naar vrede, liefst in den vorm der pax brittannica; maar iedere andere vorm was hun evenzeer welkom.
Hoe moeten die Engelsche kolonisten nu te moede zijn, na het hopeloos bankroet van het Imperialisme? Tweemalen reeds hebben de Boeren om vrede gevraagd en derhalve eene be-eindiging van den oorlogs-toestand mogelijk gemaakt, maar telkens wordt te Londen het in Zuid-Afrika hoogst impopulaire ‘unconditional surrender’-remedie als eenig redmiddel aangekondigd. Het heeft er allen schijn van dat op dit oogenblik Zuid-Afrika als een hulpeloos
| |
| |
wrak ronddrijft in de stormen der partij-ruzies, daarginds in Engeland. Bijna gansch het werelddeel is een reusachtig krijgs-tooneel geworden; de Engelsche kolonisten ondervinden in gelijke mate de gevolgen der noodlottige Imperiale staatkunde als de Afrikaners; Engelands macht reikt minder ver dan zijn woord, althans wat Zuid-Afrika betreft. En hoe zou het voor het tegenwoordige met de blanke bevolking staan, indien werkelijk de kaffer-furie eens ging losbreken!
Heeft niet al Rhodes, in oogenblikken van Imperiale ontmoediging, of in vlagen van pan-Afrikaner-geestdrift, een enkele maal op het recept No. 3 - Afrika voor de Afrikaners! - gezinspeeld? En moet niet in de naaste toekomst elke doorsnede-Engelsche-kolonist, die van Zuid-Afrika zijn home gemaakt heeft, tot wanhoop gedreven worden, wanneer hij zal gadeslaan hoe, tengevolge van drijfveeren, vreemd aan zijn werelddeel, zijn home misvormd wordt tot een perpetueel pandemonium?
Recept No. 1 vindt enkel bijval buiten Zuid-Afrika, speciaal bij het Engelsche ministerie. De loop der krijgsbedrijven heeft niet bepaald tot de populariteit van dit vóorschrift meêgewerkt.
Recept No. 2 wordt vóorgestaan door de Boeren; maar zijn succes is afhankelijk van de blijvende toekomstige oprechtheid van Boer en Brit.
Recept No. 3 krijgt allengs een' belangrijken aanhang in het eigen Zuid-Afrika, voor welks genezing het bestemd is; het is ook voor de Boeren aannemelijk.
De bevolking van het Vereenigde Koninkrijk heeft vooralsnog een krachtig woord meê te praten in de keuze van het geneesmiddel. Misschien zal ze over genoeg staatsmansbeleid te beschikken krijgen om voor zichzelve uit het Zuid-Afrikaansch failliet eene bevredigende uitdeeling verzekerd te houden. Maar geen liquidatie zal heilzaam blijken, tenzij ze ten volle rekening houdt met de belangen en met de rechten, welke Zuid-Afrika bezit en bereid en bekwaam is te verdedigen.
Lissabon, November 1901. |
|