Onze Eeuw. Jaargang 1(1901)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 547] [p. 547] Verzen Van Dr. J.D. Bierens De Haan. Lauda. Ziele die het lijf ontstierf Door serene luchten zwierf - - Uit een hemel-kathedraal Zong een stem mysterietaal: ‘Als de wereld vlamt in brand, d'Aarde haren god verbant, Als de zon in bloedgestalt Van den gouden troon afvalt, Als het Wee is voorbereid - - Gode lof in eeuwigheid.’ Tweede stem zong uit en riep Uit weer blauwer hemeldiep d'Eerste stem toe wederwoord, Als van 't strakste harpekoord Klinkend met zoo teeren toon: ‘Eeuwge God is eeuwig Schoon.’ En de ziel zag door 't Heelal Rinkelen den klankenval Dezer woorden; rythmisch ging Heel de wereld; en de kring Van 't al-Leven deinde in dans In den klaren hemelglans. In het verst kristal van 't Zijn Aller dingen zong klankrein Meenge ziel op nieuwen toon: ‘Eeuwge God is eeuwig Schoon.’ [pagina 548] [p. 548] Natuurleven. I. Zweedsche Wilg. Aan een spiegelklaren vijverigen stroom Uit een kleine weide rijst een wilgeboom. Nagloed van den hemel glanst in d'atmosfeer IJle dampen hangen van de luchten neer. Wazig-teere loover, weenend-stil gerucht; Wilg-verrijzing maakt een vers in d'avondlucht. Een menscheziel, die wandelt, vraagt: Leven dit of droom? De weide, waterspiegel, de lucht en wilgeboom? II. Voorjaarsdag. De boomen zongen, en de voorjaarszon Straalde van wereldlust. De dag verzon Vroolijk te feesten om het blij seizoen. Ik hulde mijn ziel in weelde van lentegroen. 't Berkloover in lust-trillende extasen stond; Mei-doren stortte geur-witte wasem rond En appelbloesems rose en gouden spruit Van els en wilg verkwistte hun zaligheid... [pagina 549] [p. 549] De lent-zefier door mijn verbeelding woei En heel mijn denken praalde in voorjaarsbloei, En mijn ziel-wezen en mijn lichaam-zijn Dronken genoot den jongen lentewijn. En dartele beken in verliefde luimen Kusten en koosden met lischbloem en pluimen: In heel de wereld blonk Albroederfeest Van boom en bloemen en beek en mensch en beest. III. Oneindigheid. Over velden trilt de middaglucht In woudbladeren ritselt gerucht. Het bewegen van licht en geluid Eindt uitdeinend in d'Oneindigheid. Vorige Volgende