Mijn gastheer staat op, excuseert zich en verlaat de lounge.
‘Is uw man om dergelijke redenen ook bij de voorgaande ondernemingen weggegaan?’
‘Ja’, zegt ze. ‘In Amsterdam was het wel iets anders. Hij werd overgeplaatst naar een research-afdeling, die er uit zag als een bunker. Hij nam onmiddellijk ontslag.’
Ik knik. ‘Het is afschuwelijk dat we om zulk een reden uw man moeten missen.’ Ik leeg mijn glas als hij terugkeert.
Achter de stoel van zijn vrouw langs legt hij zijn hand even langs haar wang. Ze ziet naar hem op.
‘Je lastpost, hè’, zegt hij.
Ongevraagd bestelt hij een tweede rondje.
‘Toch geloof ik dat u de stand van de spijlen verkeerd interpreteert’, zeg ik zachtjes als hij weer zit. Ik staar voor me uit alsof ik in gedachten spreek.
‘Ik vraag me af of u, gesteld dat u over de afrastering zou willen klimmen, geen nut van deze naar binnen gebogen vingers, dat zei u toch, hebt. Waar zult u houvast kunnen vinden als de punten naar buiten, naar de vrijheid, wijzen?’ We nemen afscheid. Van der Ploeg brengt mij naar de hal. Hij pakt de jas uit handen van de kelner en hijst me er in.
‘U gaat morgen weer terug? Mag ik u dan nog even bellen?’
‘Als onze vrienden in B. thuis zijn, blijven we nog een of twee dagen.’
‘Dat zou prettig zijn, want ik wilde nog wel een gesprek met u hebben. Tenslotte telt onze onderneming meer fabrieken, ook zonder hekken. Zijn het vrienden uit Indië?’
‘Ja, een kampgenoot, Duping, Ir. Duping.’
Met een ruk keer ik mij om.
‘Duping?’
‘Hoezo? Jean Duping, ja, ingenieur werktuigbouwkunde.’
‘O, maar die zal zeker thuis zijn, die werkt bij ons in de mechanische research,’ zeg ik.
‘Wel allemachtig’, roept hij, ‘daar had ik zelf op kunnen komen, stom...’
Zijn voorhoofd staat ineens weer vol zweetdruppels. Hij veegt razend met de grote zakdoek over zijn gezicht.
‘Nu moet ik zéker terugbellen’, zeg ik. ‘Is morgenochtend tien uur goed?’
‘Ja, ja, dat is best.’
Het is de volgende morgen nog geen tien uur als plotseling de deur van mijn kamer na een zacht geklop opengaat.
Twee terreinwakers flankeren een verlegen lachende Van der Ploeg.
‘Ik ben gearresteerd’, zegt hij.
‘Deze heer...’, begint de oudste bewaker.
‘Ik heb het geprobeerd,’ zegt Van der Ploeg en slaat zich op de dij.
‘Kijk, mijn handen. Verdraaid, ik was er zo over heen.’
Er stonden geen zweetdruppels op zijn voorhoofd.