de betekenis van het gehoor. Relativeren betekent in betrekking zetten tot het andere. Daaruit groeit de mens. Horen én zien zal hem eenmaal vergaan. En het geloof gaat over in aanschouwen. Er is dan geen puur beeld - de Heer beware ons - evenmin als de pure klank. De term puur bewaar ik liever voor chocola.
Dat degene die de bal aftrapte, de heer Van Dulst, me dat niet kwalijk neme. Het is hem waarschijnlijk niet om die terminologie begonnen. Daarom had ik van hem een verduidelijking, een rectificatie, op dit punt verwacht. Zijn paladijn Barnard maakt het alleen maar erger.
Nog een punt van belang. Ik heb er bezwaar tegen om het hoorspel te zoeken bij ik weet niet hoeveel primitieven, evengoed als ik er bezwaar tegen heb gemaakt om de kitsch te laten beginnen bij de Grieken en Romeinen of nog eerder. Ik kan er niet anders dan projectie en zelfoverschatting in zien als men op grond van een bepaald procédé dat overeenkomsten vertoont met wat wij tegenwoordig hoorspel noemen, het hoorspel terugvindt in oude culturen. Met het zelfde gemak hebben wij beweerd dat reeds de Chinezen gevlogen hebben. - Vrij naar Annie Schmidt zeg ik: en wat dan nog. Wij moesten wat voorzichtiger zijn in het goochelen met het verleden.
Die voorzichtigheid mis ik pijnlijk in mijn opponent Will Barnard. Hij ziet onze gedrukte cultuur al over een hele of halve eeuw vervangen door een plaat- en bandcultuur. Dat zou wel een enorme vertraging in de communicatie betekenen. Ironisch is het ook dat de heer Barnard dat via drukinkt aan ons meedeelt. Hij is voor mij als een communist die in het parlement zit. Vanzelfsprekend krachtens de verdraagzaamheid van dat parlement. Die verdraagzaamheid heeft overigens ook nuttige achtergronden. Nog steeds vind ik de informatie in de eerste bladzijden bijzonder nuttig. Ach, ga daar nog eens op door.
Tenslotte nog één punt waarop ik me blijkbaar wat onnauwkeurig en slordig heb uitgedrukt. Dat is in de aanhef van mijn commentaar over het hoorspel voor eenvoudige mensen. Inderdaad, het staat er: Te prijzen vind ik de liefde van de heer Van Dulst voor een literair genre dat, ondanks gebrek aan erkenning, in een grote behoefte van eenvoudige mensen voorziet.
Dat is niet best. De eenvoudigen zal God, volgens een bekende psalmregel, steeds gadeslaan, maar wij hebben ze niet zo hoog zitten. Ik heb mij afgevraagd waar ik mij die eenvoudigen gedacht had en heb eerlijk moeten bekennen: in mijn broekzak. Daar zitten overigens veel intimiteiten in die betrekking hebben op de schaduwzijde van mijn bestaan. Mijzelf heb ik ook wel eens in die broekzak, zonder gekheid. De Familie Doorsnee en De Jeugd vliegt uit, ik heb er toch meer dan eens aan geroken, pardon, naar geluisterd. Niet zonder plezier. Doorsnee was toch wel gezellig en Jan de Vries gaf een pracht portret van het meelevende christelijke gezin, compleet met lach en traan, dat ik wel eens met het zelfde gezin à la Jan Wolkers vergeleken heb. Voor mijn besef houdt de literatuur wel ergens op, maar juist daar begint het