dat steeds is gekleurd geweest door deze militante inzet, deze gespannen verhouding tot de werkelijkheid, als hierboven aangeduid.
De vraag is interessant: mag men dit Calvinisme noemen? En hoe verhoudt zich dan dat Calvinisme tot het dichterschap?
De moeilijkheid, de onmogelijkheid, zit natuurlijk in de ijzeren, de tenslotte houten staart van het isme. Calvinisme is zo'n staart. Het adjectief calvinistisch is al wat steviger, d.w.z. laat paradoxalerwijs meer mogelijkheid tot vrije interpretatie, geeft meer ruimte. Ruimte die vanzelfsprekend buiten de traditionele perken valt.
Zodra J.B. Charles' calvinistische werkelijkheidszin - zie hierboven - buiten de overeengekomen perken treedt, zich b.v. aan een politiek ethos te buiten gaat dat niet in de lijn van Kuyper of Lohman ligt, of zich in de hemel opstelt daar waar men verdronken kinderen ziet voorbijkomen, zich niet afvragende waar en hoe deze kinderen zijn gedoopt, d.w.z. door het water gegaan onder de naam van de Eeuwige, wanneer J.B. Charles zich alleen gegrepen voelt door een theologisch irrelevant detail als een pop die zo'n kind in de armen houdt, zodra dat gebeurt - en het gebeurt keer op keer - heeft J.B. Charles als calvinistisch dichter bij de zogeheten spraakmakende gemeenten afgedaan. Er zijn grenzen en J.B. Charles zakt bij heel wat calvinisten juist op zijn grenzeloosheid. Dat aan de ene kant.
Aan de andere kant - luctor et emergo - komt hij als Calvinist boven aan de details. Er liggen heel oude kernen juist in die details. Maar het eruptieve verrassende element ontbreekt nooit. De souvereiniteit Gods ligt verborgen in dat kleine gedicht dat de Heer tekent als grandseigneur. Hij zou het althans kunnen zijn, maar Hij doet het niet, want Hij alleen is God. De onvoorwaardelijke inzet voor de gerechtigheid, niet als systeem; de droom die alleen waarde heeft in betrekking tot de realiteit; de afkeer van het gladde, mooie, van het opgepoetste.
Men vindt hier bijeen in een verzameling die ongezuiverd, ongeraffineerd is, poëzie van de doorbraak, van een nu eens letterlijke doorbraak, die nu eens letterlijk ruimten, nieuwe ruimten, verovert, dat is de positieve keerzijde van wat hierboven even als grenzeloosheid gesignaleerd werd.
Deze bundel in zijn ongezuiverde vorm, met slakken en al, is een goudmijn voor allen die naar het andere ‘calvinisme’ zoeken, of er niet naar zoeken maar het op hun weg vinden en erdoor getroffen worden.
Soms, in een depressie die past in deze tijd van overgang, denken wij wel eens aan het einde te zijn en gebruiken dan, als we met het tijdsjargon vertrouwd zijn, het woord post. Het mocht wat, we staan pas aan het begin. Charles' verzen bewijzen het.
Paradoxalerwijs telt dan de historie weer mee. Zo zijn er elementen in zijn poëzie van een zeker rederijkersschap. Poëzie gaat bij hem niet op de tenen, wat zo'n beetje tot de bon ton lijkt te behoren, maar op de volle voet. Men hoort J.B. Charles duidelijk gaan. Een beetje onregelmatig, al was het alleen