Ontmoeting. Jaargang 17
(1963-1964)– [tijdschrift] Ontmoeting– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 237]
| |
Fem Rutke
| |
[pagina 238]
| |
DEZELFDE STEM
- (nu overspannen en in de ruimte van een besneeuwde haven)
Een ongelukje? Dìt... is óók een ongelukje!
Hierop volgt een jongensschreeuw en gekraak van ijs: iemand die erdoor zakt. Vervolgens haar eigen schrik, enkele seconden stilte, en DEZELFDE STEM
- (radeloos)
Help!!
Pauze.
MEISJESSTEM (DEZELFDE)
- (weer vertellend als tevoren)
Ja. Ja, het werd al licht. De haven was spierwit. Ik stond er en kon niet denken dat het echt was. (Korte pauze) Nee, er kwam niemand. Ik ging op wel twintig bellen bellen. (Korte pauze) Pas na ongeveer tien minuten.
Pauze.
Dat heb ik mijn advokaat ook al gezegd. (Korte pauze) Ik kende hem immers nauwelijks. Ik vond hem een sympatieke jongen, ik had zéker geen hekel aan hem. (Korte pauze) Ik weet het niet. (Korte pauze) Jáá, ik wou proberen me in zijn standpunt in te denken. Ik wou het los zien van mezelf. Nee, ik wou hem juist niks kwalijk nemen. Ik hield me in, ik zei niet zo veel. Ik was trouwens in een slecht humeur. (ze lacht kort, bitter) Dat hij het nou ook net aan míj vertellen moest... (oplevend, scherper) Even dacht ik dat hij het wist. Van mij. Maar bij nader inzien geloof ik dat beslist niet. (lacht nogmaals bitter) Nee. En hij kon niet weten dat zijn verhaal zo in me uitwerken zou. Door dat ene woord: een ongelukje. Na die rokerige sfeer en dat weerzinwekkende in die kamer.
Pauze.
(weer opschrikkend)
Neemt u me niet kwalijk. Steeds beleef ik het opnieuw. Ik wil het begrijpen.
Pauze.
Droevig, het maakt me droevig. Het begint me pas nu zó aan te spreken, deze dagen. En nog niet eens | |
[pagina 239]
| |
wezenlijk, moet ik zeggen. Het doet me pijn. Ik kan nog niet goed geloven dat zoiets door mij kan gebeuren.
Pauze.
(enigszins doorslaand)
Ja, ja zó was het. En ik kan het niet met elkaar in verband brengen. Het zijn twee werelden, en er is geen overgang. Er is geen brug. En toch moet er een verband zijn... tussen wat ik in de ene wereld deed die avond, hoe ik me voelde, hoe ik me gedroeg... en wat ik deed in die andere. Die donker is, donker en verwarrend. Zoals dromen, de eerste dromen waaruit je als een bang kind ontwaakt. Waarbij het plafond op je dreigt neer te komen en je schreeuwt, en je bijna tegelijkertijd schrikt van wat je schreeuwde, en hoe.
In de verte: herhaling van het te ma in de haven. (rustiger)
Hoe zou híj schuldig kunnen zijn? Nee. Nee, hij kon niet weten dat het woord een obsessie voor me geweest was. Ik wist het zelf nauwelijks meer, zo lang is het al geleden. Ik had geen idee... dat het in deze zin zó'n bijklank voor me had gekregen: een geluid als een verwijt, een appèl aan onmacht in me, opstandigheid, drift. Het was altijd rommel bij mijn moeder, altijd rommel en ruzie; dat weet ik nu weer. En dat er vaak vreemden waren. En dat ze als ze dat woord uitsprak altijd naar mij keek. En de ander dan ook. En dat ze soms huilde als ze alleen was. (ze haalt even diep adem)
Ik herinner me dat ik omstreeks mijn vijfde jaar in een tehuis met witte zusters ben opgenomen. Alles was er wit, verschrikkelijk wit. (lacht kort) Ik moet toen indrukken opgedaan hebben die me zijn bijgebleven, waardoor al dat witte een overdreven afschuw in me heeft opgewekt. Ik herinner me dat ik die ook voelde opkomen daar in die haven. Die spierwit was en te helder... na de benauwdheid van die kamer, en die rook en die alkohollucht!
(Korte pauze)
Maar ik zit maar te praten. U zult wel denken. (Korte pauze)
Dat geloof ik ook wel. Als iets je | |
[pagina 240]
| |
dwars zit, kan praten soms helpen. Maar denkt u dat dat ook in dìt geval opgaat?... Uiteindelijk is hij dood. Dat is een absolute gebeurtenis, daar is niks meer aan goed te maken. En is het nou moord? Of is het inderdaad een ongeluk? Want dat vraag ik me af. Daar gaat het om. KRANTENLEZER
- Er wordt gewezen op het belang van een tijdige voorlichting van het buitenechtelijk kind omtrent zijn status. Voorts op het feit, dat gestichtsopvoeding onder de zes jaar de kinderen brengt in een affektieve noodtoestand. MEISJESSTEM
- (in analogie met het voorgaande, meer voor zichzelf)
Ongewenst geboren. Duizenden met mij. Tot mijn vijfde jaar omringd door verwijten, steeds op één tema. (Korte pauze; een beetje verdwaasd)
Ik was een ongelukje, zei ze. Een ongelukje...
Intermezzo.
(sterker, nuchterder)
U weet het. Ik was dus een ongelukje. En hij zei het. Dat woord. Met díé betekenis.
Pauze.
Inderdaad. (Korte pauze) Nee, dat zie ik nu ook in. (Korte pauze) Het verhaal? Ik heb het al acht keer verteld.
Terwijl ze het volgende opsomt, wordt haar stem zachter en anders van toon weer harder:
Aan de mensen in dat huis bij de haven, aan agenten, de kommissaris van politie, mijn advokaat, aan een dominee en een dokter en nog iemand, en aan een dame die zangerig sprak en zei dat ze me helpen wou. We waren eigenlijk een ommetje aan het maken. We waren de enigen die er weinig plezier hadden. Hij had me al van alles verteld. Over zijn studie, zijn | |
[pagina 241]
| |
zusje dat zo goed viool kon spelen, dat het erg moeilijk zou krijgen met zijn ‘ouwelui’, zei hij; over de huur van zijn kamer die hij veel te hoog vond, en toen begon hij over zijn schampere kijk op de konventionele begrippen, zei hij, van... hij noemde het ‘love-making’.
Andere akoestiek: ruimte-effekt, de jongen en het meisje wandelen in de sneeuw langs de haven: HIJ
- Tot zijn achttiende jaar gelooft bijna iedere jongen nog wel in ‘ergens een meisje’ voor wie hij als het moest zijn leven zou kunnen geven. Des te ouder je wordt des te reëler ga je het bekijken. En tenslotte geef je voor de mooiste vrouw niet eens je studie meer op. ZIJ
- Waarvoor zou je dat moeten doen? Er is toch geen vrouw die je dàt zou vragen. HIJ
- Toch wel. (Korte pauze) De vrouw die een kind van je krijgt.
KRANTENLEZER
- Op de duizend kinderen die er in Frankrijk geboren worden, zijn er eenenzestig natuurlijke - niet onechte -, dat wil zeggen: vierennegentig van de honderd zijn buitenechtelijke kinderen.
En hiermee neemt dit land in Europa de achtste plaats in, na West-Duitsland, Oost-Duitsland, Oostenrijk, Portugal, Zweden, Joegoslavië en Denemarken. In Nederland bedroeg het aantal buitenechtelijke geboorten in 1961: 3518. ZIJ
- (verward)
Hoe kom je opeens aan dàt idee! (herstelt zich) Je zegt het nou net alsof je spreekt uit een zekere ervaring.
HIJ
- Dat doe ik ook. (Korte pauze) Ik zat er middenin. Verleden jaar. Omstreeks deze tijd begon het. Die Ingrid, die je er zag vanavond...
| |
[pagina 242]
| |
ZIJ
- (een ogenblik ontzet)
Nee. (Korte pauze) En jullie spraken geen woord met elkaar.
HIJ
- Ze is trots. ZIJ
- Hield ze van je? HIJ
- Nee, we zijn alleen maar een keer met z'n zessen op vakantie geweest. In een auto van haar. Ze liet me vragen of ik ervoor voelde. Metz, Nancy, Mülhouse, Basel, Olten, Luzern. Toen we terug kwamen, waren we doodmoe van elkaar. ZIJ
- Kende je haar niet eerder? HIJ
- Jawel. Ze ging zo ongeveer een half jaar om met de jongen die vanavond bij haar was. En dat is een vriend van me, met wie ik op kamers woon. Het was even uit. En nu is het weer aan. Ze wou eigenlijk alleen haar vakantie niet laten verknoeien. En híj zei toen ik het hem vroeg: ‘Dóén. Gáán.’ Meer niet. Ik kreeg de indruk dat hij volkomen op haar was afgeknapt. En... dat was niet zo. Maar je begrijpt wel dat hij zo een-twee-drie ook niet met haar zal trouwen, nu ze nota bene een kind van me heeft. Maar hij houdt van d'r. Ik niet. (Korte pauze) En natuurlijk, nou neemt hij het mij het meeste kwalijk. Nog steeds. Tja... hij heeft het er moeilijk aan. Hij komt dagelijks bij haar. Hij ziet de baby elke dag.
ZIJ
- (enigszins wantrouwend)
Waarom vertel je míj dit allemaal? HIJ
- Onder andere, omdat ik... een beetje verliefd op je ben.
Pauze.
ZIJ
- En waarom nog meer? HIJ
- Hoezo? O, omdat ik ‘onder andere’ zei. Dat zei ik eigenlijk zomaar. (Korte pauze) Zal ik zeggen wat me
| |
[pagina 243]
| |
zo aantrekt in je? (Korte pauze) Je hebt iets, dat verinnerlijkt is. Iets oosters.
Je uit je moeilijk, je gezicht heeft iets van het schuwe en tegelijk heel mooie van een ree. Een schuwheid die inneemt. Je bent wat Ingrid nou precies niet was. Je bent... een beetje onbeholpen. ZIJ
- Dat heb je gauw gezien. Hoelang ken je me? HIJ
- Iemand als jij ken ik in één oogopslag. Omdat ik op een meisje als jij... ben afgestemd. Ik weet niet waarom, maar ik weet het des te méér nu. (snel) Ik kan je precies zeggen wat je karaktereigenschappen zijn, waaraan je het moeilijk hebt, waarbij je je fijn voelt, waarmee je gelukkig wordt -
ZIJ
- (interrumpeert, met een lachje)
Je weet inderdaad... waarmee je de méésten voor je winnen kan. (Korte pauze) Waaraan heb ik het moeilijk?
HIJ
- Bijvoorbeeld híéraan.
Enkele bewegingen: hij omarmt haar, zij maakt zich los: ZIJ
- Niet doen. HIJ
- (onverstoord, alsof hij dit verwachtte)
Dat je dit net zo graag zou willen doen als ik. Maar dat je zegt: ‘niet doen’. ZIJ
- Het is beter dat ik nu naar huis ga. (weg lopend) Nee, ik ga niet meer terug. En ik loop liever alleen.
HIJ
- Geen sprake van. (gaat haar na; naast haar weer) Ik breng je thuis. En ik beloof je dat ik geen stap zal zetten over de drempel van de buitendeur. Als dàt je angst bepaalt... want wat bèn je geremd. Je trok je al terug voordat ik met mijn hand je schouder aanraakte.
ZIJ
- (stug)
Díé kant op. Pauze: hun ademhaling en hun voetstappen in de sneeuw. | |
[pagina 244]
| |
HIJ
- (zucht)
Hè! Wat een nacht! Vlekkeloos! Alles wat er was, is weg. Een flink uurtje sneeuw en de hele stad is ineens zonder een smetje. (Korte pauze) Als ik nu een wens mocht doen, weet je wat ik dan zou wensen? Een dik pak sneeuw op mijn verleden van de laatste twee jaar. (hij lacht kort) Maar je làcht niet eens! Je vertrekt geen spiertje.
ZIJ
- (afwezig al)
Zou je ook wensen... dat dat kind er niet meer was? HIJ
- (luchthartig)
Allicht. Dat wil zeggen, nee, dat niet, ik bedoel het anders. Ik zou wensen dat het nooit was geboren. Dat is toch logisch? Ik heb niet gewild... dat het geboren werd. Het was een ongelukje. En een ongelukje wil je altijd ongedaan maken. ZIJ
- (nog vreemder van toon)
Wàt... zei je dat het was? FLUISTERSTEM
- (hamerend, haar herinnering opstokend)
Een ongelukje. Dat zei ze. Dat zegt hij. Rook / rommel / ruzie... weet je nog? Gelàch / verwijt / vreemden / witte zalen / verschrikkelijk witte zalen / veel te schoon hier / ze raken me aan / ze làchen / ze pakken me beet / zacht beet... HIJ
- Je verstond het best. FLUISTERSTEM
- Je verstond het best. Je bent het zelf immers ook... ZIJ
- Een ongelukje? Dìt... is óók een ongelukje! Herhaling van het tema: een jongensschreeuw, gekraak van ijs: iemand die erdoor zakt. Vervolgens haar eigen schrik, enkele seconden stilte, en... ZIJ
- (radeloos)
Help!!
Pauze.
MEISJESSTEM
- (weer vertellend als tevoren)
En toen gaf ik hem dus een duw. En toen viel hij. En ik denk wel eens: Als er | |
[pagina 245]
| |
nou géén ijs in de haven had gelegen. (Korte pauze) Ja, ik geloof dat ik hem dan... geholpen zou hebben. Maar hij was weg, spoorloos, ineens nergens meer... Ik keek, ik zag het gat.
Pauze.
Nee, verder weet ik geen enkele finesse. En de rest heb ik u al verteld. Wat denkt u. Waarom antwoordt u niet!? Vindt u dat ik - Vóór u het woord uitspreekt, wil ik u ook een vraag stellen. Hebt u wel eens gedroomd dat u een moord beging? (Korte pauze) Stelt u zich voor dat u toen niet in bed, maar op de plaats van het misdrijf was wakker geworden.
Wat doe je dan? Ik rende weg, zegt men. Ik weet niet waarom, want ik kwam weer netzo hard terug, en liet me gewillig meenemen, een huis in. Herhaaldelijk, zeggen ze, kneep ik in mijn armen, mijn gezicht. Ik wou, denk ik, niet geloven dat ik wakker was. Ik wou geloven dat ik nog wakker moest worden. En nog soms: hier, in deze cel. Dat maakt me gek als ik niet oppas. |
|