zien met een zegen te zijn voor meubilair en zingend theewater. Ik ben de vrouw die schrikt van onverwachte springtouwen’. ‘Dank U wel’, antwoordde Gloriant eerbiedig en schoof langs haar heen. Hij fietste over een bruggetje dat daar lag en plukte een kers.
Het was half één, verder fietste hij, langs wolfsklauw, dotter en hondsdraf, en triumfeerde over het rondom op de velden opgestelde vee. Hij lachte, een sterke lach die een volle minuut aanhield; daarna fietste hij geruime tijd met de benen over het stuur en veegde het zweet van gezicht en borst. Een paard in een weide liep een ogenblik met hem op en wendde zich toen af, naar een ander paard. Voor een water gekomen kleedde Gloriant zich uit; hij bond zijn kleren onder de snelbinders, zwom over met het rijwiel op de rug, klom het land in en fietste voorwaarts. ‘Ik zit naakt op een rijwiel’, dacht hij; hij zong: ‘te land of te water, steeds Gloriant, vroeger of later’, en snel kleedde hij zich weer aan, de belangen die op het spel staan zijn te groot. Rustig fietste hij nu enkele minuten door; de lucht was hardblauw geworden en Gloriant liet waar hij fietste een smalle zandverstuiving achter, bijna recht als een streep. Om tien voor één verjoeg hij een vlieg, verliefd op de geur van zijn knie, en tegelijkertijd stilde hij jeuk links op de rug; vervolgens veegde hij met één handbeweging zweet en haar weg van zijn voorhoofd. Er dook een man op uit de greppel. ‘Ik sta in een greppel’, riep hij, ‘kom bij mij’. Gloriant ging in de greppel, drukte de man de hand, verontschuldigde zich en fietste heen. Het was één uur, en de zon stond in zijn borst; Gloriant fietste voorwaarts, sterk en nat als een voorouder. Soms had hij het te kwaad met horzel of vlieg en zo rukte hij tot omstreeks half twee op langs wolfsklauw, dotter en hondsdraf; er was een warme, duizelige stilte onder de vogels en het vee op de velden. Toen zette hij zich aan de kant van de weg en trok een smakelijke soep van de bermgrassen. ‘Deze soep is voor mij’, dacht hij en haastig zette hij de kroes aan de mond, na een kleine tor verwijderd te hebben. Hij bleef enige tijd verheugd
zitten; dan voerde hij met ontbloot bovenlijf enkele buig- en strekoefeningen uit, waterde krachtig en zette zich weer op zijn rijwiel; een zweetdruppel viel omlaag. Een jong meisje reikte de fietser een brood aan, waarvoor hij vriendelijk dank zei. Een kleine wolk hield het zonlicht een twintigtal seconden tegen; er viel een takje hoorbaar op de weg. De planten en de grote en kleine dieren stonden in de warme lucht van half twee geluidloos en onzichtbaar te groeien langs de weg en op de velden rondom. Lichaamscellen van Gloriant werden buiten zijn medeweten afgebroken en door gloednieuwe vervangen, precies zoals indertijd bij zijn ouders, tot hun dood toe.
Het was omstreeks twee uur dat Gloriant door een dorp kwam; het lag om vijf over twee weer achter hem aan een einder. Zich verder reppend door de wereld der natuur kwam Gloriant voor een water te staan; hij kleedde zich uit en zwom over. Aan de overkant gekomen, legde hij zich neer; hij haalde een