| |
| |
| |
Kees Ouboter
III. Kitsch
Een begripsbepaling, getoetst aan voorbeelden.
Al zijn definities in kwesties van smaak altijd zeer ontoereikend, zij werken stimulerend en zijn bovendien onvermijdelijk: wij hebben ons verstand niet voor niets gekregen.
De definitie van de Grote Van Dale hebben wij verworpen, omdat zij wezenlijke kenmerken van de kitsch over het hoofd ziet. Zij spreekt over een esthetische pretentie waaraan de kitsch niet zou voldoen. Waarschijnlijk bedoelt Van Dale dat de kitsch méér lijkt dan zij is. Maar het woord pretentie wekt de indruk als zou kitsch bedrog zijn, dikdoenerij zonder meer. Al verkoopt heel wat kitsch inderdaad knollen waar men citroenen verlangt, er is kitsch - ik heb haar de echte, spontane genoemd - die geen andere opzet heeft dan te ontroeren, die zelfs vecht voor wezenlijke waarden. Er is geen marktonderzoek aan vooraf gegaan, er is een behoorlijk portie onschuld en argeloosheid bij de schepper van dergelijk werk. Tegenover een zodanige eerlijkheid en spontaniteit kan men niet van pretentie spreken. Die gaat altijd gepaard met een zeker overleg. Wat ons grote woordenboek trouwens verzuimt te vermelden is de factor van het onbewuste, die bij alle kitsch zo'n grote rol speelt.
Wij zijn op deze manier al met een begripsbepaling bezig, al is zij dan ook heel uitvoerig. Wij ronden deze omschrijving verder af.
Kitsch vindt men alleen daar waar het ernstig toegaat. De ernst is altijd ergens in de buurt. Er is vanzelfsprekend wel weinig originele grappenmakerij, afgetrapte lol, die de kitsch nabij komt, maar die noemen wij kolder. Satire, humor, moppen, grollen, al deze uitingen van de buitelende geest zijn vrijwel immuun voor kitsch. Daarentegen, hoe verder men zich van de grappigheid verwijdert, hoe meer men het uiterst tegengestelde nadert, ik bedoel vooral de plechtigheid, dat wat de Duitser feierlich noemt, hoe dichter men komt bij het atmosferische veld van de kitsch.
Bij de plechtigheid voegt zich de monumentaliteit. Het grootse - duits: das Groszartige - imponeert en dat alleen. Verhevenheid staat niet alleen hoog genoteerd, het staat alleen genoteerd. En daar valt een ander trekje op, dat ik eerder nog niet heb gesignaleerd: de kitsch specialiseert zich in deze richting. Zij legt zich toe op de exploitatie van het grootse. Al het andere, het kleine in zijn duizendvoudige gedaante, het relatieve, het verminkte, niet gegroeide, het onvolkomene, zo het er is, het krijgt zijn kansen niet om klein te zijn en te blijven, het wordt herschapen, heengedreven naar het verhevene.
Dat verklaart de gevoeligheid voor het effect. Kitsch eclateert in effect. Er mag niets sluimeren, of het moet gewekt worden. Volledige exploitatie. Herinneren wij ons dan nog dat er pas na een bepaald jaartal, ergens in de 2e helft van de 19e eeuw, sprake is van kitsch - alles wat daarvoor ligt kan
| |
| |
pas kitsch heten door een vrij hachelijke methode van antidatering! - dan kunnen wij daarmee onze omschrijving afronden. Bepaalde grote verhoudingen aan de kant van de consument zijn noodzakelijk om het fenomeen kitsch het aanzijn te geven. Natuurlijk is deze omschrijving ruw en overdreven, misschien wel aangetast door de kitsch zelf. Het verschijnsel is immers infectueus.
Immers onze behoefte aan duidelijkheid, aan een klaar begrip, heeft de zucht naar het grootse, zoals de kitsch die vertoont, danig overdreven. Ons beeld is wel heel eenzijdig geworden. Zo dadelijk zullen wij onze typeringen moeten verzwakken. Kitsch komt in deze zuivere vorm immers niet voor.
Mijn grote bezwaar tegen het geschrift van Prof. Dr. S. Dresden ‘Souvenir. Een beschouwing over kunst en kitsch. (Dies-rede, Leiden, 1963. Bert Bakker, Daamen)’, is dat in de beschouwing van de hoogleraar kitsch samenvalt met slechte, onechte kunst. Het denken brengt deze eenzijdig ongunstige interpretatie tot stand. Zij is echter in strijd met de praktijk.
Mijn restrictie op de hierboven ontwikkelde gedachtengang is, dat men kitsch al te gauw verzelfstandigt, aanwijsbaar acht en haar daarna effectief typeert. Daarmee is men dan van de zaak af.
Merkwaardig, deze gang van zaken. Wat de hoogleraar in zijn geschrift juist de kitsch-producenten verwijt, namelijk dat zij het oncopieerbare leven een geïsoleerde, een dode gestalte geven - voorbeeld: het panopticum - datzelfde doet hij in zijn typering van de kitsch. Hij stelt haar buiten de wet, terwijl zij daaronder hoort.
Nogmaals: wij leven en werken temidden van kitsch. Kitsch is als lucht, als een virus. Vandaar mijn restrictie bij een al te zeer beeldende begripsbepaling. Het onvatbare, stromende in dit fenomeen dient ten volle erkend te worden. Naast het zelfstandig naamwoord kitsch staat, stroomt, het bijvoegelijk naamwoord. Niet de brutale kitsch, in haar vulgariteit onmiddellijk herkenbaar, is voor ons onderzoek interessant. Deze vulgaire kitsch zou ik willen uitzonderen, zoals men de buitenste bladeren van een kool verwijdert om door te dringen tot het hart.
Dat hart is het kitschige, een zwevend geheel van eigenschappen, dat zich aan directe analyse onttrekt, dat wij voorzichtig moeten benaderen, willen wij het enigermate bestuderen, gadeslaan in zijn werking. Deze soort kitsch is de moeite waard, de andere opvallende zoëven omschreven soort veel minder. De opvallende soort, die buiten de literatuur zich b.v. hecht aan allerlei kerstgoed, van versnaperingen tot ansichtskaarten toe, die Prof. Dresden signaleert in het souvenir, is slechts een randverschijnsel, kwalijk genoeg, maar tegelijk vrij onschuldig. Zelfs l'inconnue de la Seine, meermalen als getuige opgeroepen, als verdachte veroordeeld, is niet meer dan een randverschijnsel, al spoedig na haar ontstaan afgeschoven naar het veld van productie en consumptie. Deze soort kitsch staat niet zo ver af van de amerikaanse pop-culture, onmisbaar voor het vermaak van de massa. Het enige
| |
| |
wat haar van deze pop-culture nog onderscheidt is haar serieus karakter. Dat is dan tegelijk datgene wat ze gemeen heeft met de z.g. echte kitsch met haar virus-aard, waarachter wij aanjagen als eertijds Prikkebeen achter zijn vlinders.
Vanzelfsprekend zijn de overgangen tussen de 3 soorten vloeiend. De publieke wansmaak, zoals die in meubels en kleding, in snuisterijen en tractaatjes onverbloemd aan de dag treedt, gaat langzamerhand over in de brede zône van culturele allure en quasi eeuwigheidswaarden en vandaar verdampt het hele spul en verspreidt zich, uiterst fijn verdeeld, door de ether van ons artistieke en literaire klimaat.
Moet ik ruimtelijke proporties aangeven, dan plaats ik de eerste twee soorten vrij dicht bij elkaar, het kitschige van de laatste fase staat op een tamelijk grote afstand van de eerste twee. Die ruimtelijke afstanden markeren tegelijk een kwaliteitsverschil. Het kitschige van de laatste orde is aanzienlijk boven de grove kitsch verheven. De verhevenheid - een term die duidt op de nabijheid van het te onderzoeken verschijnsel! - isoleert echter niet van wat daaronder woont: er is en blijft verwantschap.
Een Duitser, Karlheinz Deschner, heeft in een kostelijk boekje, Kitsch, Konvention und Kunst - eine literarische Streitschrift, de kat de bel aangebonden. Genieën en grootheden als Rilke en Ernst Jünger laat hij zonder enige schroom uit hun kunstenaarshemel vallen. De Duitser is robuust, hij durft dat. Zijn denkkracht komt hem waarschijnlijk daarbij te hulp. Het wordt een kwestie van formuleren, van onder woorden brengen van nuances; een uiterst persoonlijke bezigheid, een strijd als van Siegfried met de draak. Laten wij het moderner, en hollandser, formuleren: als de strijd van een hollander in een natte kwakkelwinter met het onzichtbare, ongrijpbare griepvirus. Het beste middel ligt in die strijd reeds achter de rug. Het heet weerstand.
Voorbeelden heb ik beloofd in het hoofd boven deze beschouwing. Dat was ondoordacht. Bij de eerste twee soorten kitsch gaat dat vrij gemakkelijk, bij de laatste soort wordt de operatie pijnlijk.
Om meer dan een reden. Omdat het oordeel nu als een bom vlak bij eigen huis terechtkomen kan. Omdat het werk gelden gaat dat ons lief is. Omdat het oordeel uiterst bemoeilijkt wordt door gebrek aan vaste normen. In de plaats daarvan treden kwesties van smaak en gevoel. Alleen indien deze een verbond aangaan met meer rationele middelen, kan er iets gewonnen worden. En wat de zaak nog neveliger maakt: wij belanden in het onmetelijk en zeer griezelig veld van de psychologie. De dieptepsychologie heb ik reeds genoemd. Ik acht haar tot op heden buiten beschouwing gelaten, misschien wel vanwege haar griezeligheid. Ik wil en moet haar introduceren, zij het met tal van scrupules.
| |
| |
De psychologie, die zijtak van een zijtak van een wetenschap, heeft iets zeer persoonlijks. Zij jaagt het subjectieve van de kwesties van smaak, hierboven reeds vastgesteld, in het grove van de caricatuur. Wij kunnen ons de draak, het virus, niet indrukwekkend, niet dreigend genoeg, voorstellen.
Maar, zoals in de oude verhalen, wenkt ons een beloning. Iets van zelfkennis, iets van humor, iets van een beter begrip van onze huidige situatie. De eerste twee voordelen spreken voor zichzelf. De laatste vereist enige toelichting. De verfijnde kitsch hangt, meen ik, met heel onze cultuur, met onze wijze van leven, samen.
Wie lacht daar? Ook deze zin is niet vrij van kitsch. Wij leven in een kitschige wereld en wij weten het. Een aspect van bezetenheid dat Huizinga - aan wie ik deze variant dank - nog niet gesignaleerd heeft. Het was in zijn dagen misschien nog niet zo groot als nu.
Niettemin: voorbeelden. Ik vraag uitstel via het negatieve. D.w.z. voorbeelden van werk waarin de kitsch nagenoeg ontbreekt. Het brengt ons iets verder. Wel leert het ons niets nieuws, bevestigt het alleen wat wij reeds gevonden hebben. Maar consolideren is in dit klimaat ook heel belangrijk.
De schrijver die in ons goede land negatief is op kitsch is Simon Vestdijk. Dat oordeel is paradoxaal. Niemand immers loopt helemaal vrij daarvan? Nu goed, het boek waarin wellicht nog spoortjes van de stof gevonden kunnen worden, is De Kellner en de Levenden, zijn metaphysieke roman, die bij het grote publiek ook de meeste, en vaak extatische reacties heeft uitgelokt. Dat heb ik als boekverkoper ervaren. Toch behoudt Vestdijk iets, een antistof, die hem tot in de gevaarlijkste scenes, zo de strooptocht over het diabolische perron, zo de scene tegenover de drie opgerichte kruisen, nog net niet over de schreef jagen. Een geestelijke klaarheid, een non-conformisme, een zindelijkheid van het intellect, waardoor de sluizen het water tegenhouden? Laten wij de vraagtekens opheffen, ze zijn in de grond van de zaak retorisch. Vestdijk loopt absoluut vrij. Misschien zal hij door die zelfde zindelijkheid t.o.v. het internationale verschijnsel ook de Nobel-prijs mislopen en zal hij een tegengestelde prijs mislopen, omdat hij daarvoor te vroeg geleefd heeft. Want het is soms een voorrecht, niet geprezen en niet beloond te worden. Leefde Ter Braak nog, hij had er een essay aan gewijd.
Nog meer negatieve voorbeelden. Arthur van Schendel, ja dat is nog even de vraag. Meer dan Vestdijk doet Van Schendel zich kennen en onderkennen door zijn tics. En de ander die ik in één adem noemen wil - het zij mij vergund, bij alle hemelsbreed verschil - is Bordewijk. Bordewijk's naam en roem hangt samen met zijn tics. Beider werk leent zich uitstekend tot de persiflage. Dat van Vestdijk nooit: deze duivelskunstenaar kleedt zich als de duivel in de meest onwaarschijnlijke gewaden.
Van Schendel is alleen al herkenbaar aan zijn leestekens, visueel, en auditief aan de val van zijn zinnen. Bordewijk zou door zijn namen, door het hakkerige van zijn beeldspraak, zich eens en voor altijd hebben blootgegeven naar de
| |
| |
kant vanwaar de infectie komt. Toch meen ik dat beiden daarvoor bewaard zijn gebleven. Waardoor? De vraag is belangrijk, zij helpt ons misschien iets verder.
Bij Bordewijk is het de bijna somatische afkeer van het gemeen. Als ik psychiater zou zijn en verplicht aan C.G. Jung, de man van de archetypen, ik maak mij sterk zo ik ooit tegenover de patient Bordewijk gesteld zou worden, ik in diens meest extreme situaties geen archetypische droombeelden zou tegenkomen. Zo hij ze had, hij had ze eenvoudig verzwegen, omdat zijn intuïtie hem verraden had dat de archetypen gemeengoed zijn en hoe langer hoe meer worden, via de literatuur.
Ben ik hier onduidelijk? Geen kitsch zonder een response uit het collectief onbewuste. Wie zijn werk vrijwaart van dergelijke onderaardse oprispingen, zal zelden of nooit de kitsch in de armen lopen. Hij blijft uit de buurt van alles dat het niet is maar wat, door zijn gemeenzaamheid, op de duur in die richting zou kunnen leiden.
Eenmaal heb ik de auteur Bordewijk voor een min of meer toevallig gezelschap - welk een concessie reeds in een gevreesde richting - horen spreken over humor in de nederlandse literatuur van na de laatste oorlog. De geachte spreker gaf tal van voorbeelden, maar viel wellicht nog meer op door enkele omissies. Daarover gepolst antwoordde Bordewijk dat hij b.v. van Simon Carmiggelt nog nooit iets gelezen had, waardoor deze auteur buiten het raam van Bordewijk's beschouwing van de voorzeide humor viel. Nu heeft Carmiggelt - het zij ten overvloede nog eens vastgesteld - niets met kitsch te maken. Maar dubbel intelligent is het, om deze kiemvrije auteur op te heffen als een schild naar alles wat maar naar kitschige gemeenzaamheid of gevoeligheid zweemt.
Mijn derde voorbeeld: van Schendel. Zeker minder stellig dan de advocaatauteur, ja zijn tegendeel. Het lijkt wel alsof Van Schendel amper een huid heeft die hem beveiligt tegen het algemeen menselijke, tegen bepaalde romantische stemmingen en stromingen. En hoe dicht liggen kitsch en romantiek niet in elkanders buurt.
Zelfs waar hij onwezenlijk dreigt te worden, waar zijn proza vervaagt in het alleen maar atmosferische, speelt Van Schendel nooit dat onbepaalbaar gigantische en tegelijk kleinmenselijke in de kaart, dat de meesten onzer in een moment van vertedering herkennen, dat ons pakt en - als het dan nog verder gaat - opheft, ontroert en weer verder voert. Bij al zijn tics, blijft hij daarvoor doof.
Bordewijk en Van Schendel zijn aristocraten, niet door tucht en training alleen, maar door een bestendige waakzaamheid, iets dat tot tweede natuur is geworden. Hun nonconformisme zou voorbeeldig zijn, indien de voorwaarden voor een dergelijk kunstenaarschap niet vrijwel onbestaanbaar waren geworden. De aristocraat van hedentendage is een nouveau-aristocraat geworden. Hij moet naar buiten, in het vijandige leven, waar de luchtvervuiling slechts
| |
| |
in theorie bestreden kan worden, waar de kitsch atmosferisch begint te worden.
In een gesprek onder vrienden kwam onlangs de jongste ontwikkeling van de Vlaamse romancier Hubert Lampo in discussie. Met zijn twee laatste romans De Komst van Joachim Stiller en Hermione Betrapt heeft Lampo een groot publiek bereikt. Wat ons nu intrigeerde was de manier waarop. Er bestond eenstemmigheid over het middel dat tot dit effect geleid heeft: het verhaal. In beide boeken boeit de auteur zijn lezers door een zeer bepaalde openvolging van gebeurtenissen. Zijn verzorgde, af en toe zelfs wat pompeuze of ouderwetse stijl heeft hem zeker niet die grote aanhang verschaft. Men neemt de stijl, die echt zuid-nederlands is, meestal op de koop toe.
Ja, is dat zo? De vraag werd scherp en critisch gesteld. Is deze gedragen en wat theatrale manier van zeggen niet juist het middel dat bij de groeiende spanning past? Is hier niet de zucht tot het grootse, monumentale, aan te wijzen, die wij reeds eerder gesignaleerd hebben?
Het is nu overduidelijk dat het gezelschap Lampo aan het testen is op zijn gehalte aan kitsch. Maar er is iemand in de groep die een voorbehoud maakt en meent dat noord-nederlanders nooit een zuiver oordeel in deze zaak kunnen spreken. Hij beweert dat de meeste kitsch, hij vervolgt: vrijwel alle kitsch, nationaal gebonden is, zeker waar het taal en literatuur betreft. Een Vlaming vraagt een jury van Vlamingen. De sentimentsverschillen tussen Noord en Zuid zijn te groot, dan dat Noord zo maar over Zuid zou kunnen oordelen, en omgekeerd. Maar laten wij deze kwestie ondergeschikt. Het verhaal, daarop komt het aan. In de reeds genoemde Dies-rede van Prof. Dresden is een passage te vinden die over het verhaal handelt (blz. 19). Daarbij is de auteur wat wankelmoedig gestemd over de waarde van het verhaal. Hij acht het zelfs een zwakke plaats, een plaats waar de kitsch kan binnenvallen. Bij de vergelijking van proza en poëzie op hun gehalte aan kitsch, blijken die verzen daarvoor het meest vatbaar te zijn die een verhalend element bevatten. Daarop springt de auteur over op de roman en zegt: ‘In de roman is het verhaal wezenlijk, maar deze wordt dan ook altijd door het gevaar bedreigd in kitsch te ontaarden’.
In een uitvoerige analyse komen dan het gemakkelijke, het schematische, het gevoelerige van het kitsch-verhaal te voorschijn. Het verhaal dat niet in kitsch ontaardt loopt nooit af, heeft geen conclusie. Het is grillig als in het werk van Stendhal en De Nerval, is geen lineair verslag. Aldus Prof. Dresden.
Merkwaardig, deze huiver voor het verhaal. Het lijkt wel verbonden met de gerijpte leeftijd. Van Huet heeft in zijn zandloper-rubriek de groeiende afkeer van het verhaal gesignaleerd, zoals die bij het klimmen der jaren zich voordoet. Heel toevallig vind ik bij Hans Andreus in zijn laatste bundel verzen Aarde een gedicht, dat een zelfde gemoedsgesteldheid verraadt: ‘Ik wil / geen verhaal / van een dichter: / hij wordt ouder, / vertelt nog / van alles.’ Zo
| |
| |
begint het en het vierde couplet luidt: ‘Maar die om mij heen, / steeds weer kakelt / hun hen, / legt een mooi vierkant / leeg ei.’
Het verhaal met zijn techniek, een stuk handigheid, iets dat prefabricated is, maakwerk, doet zich in al deze citaten en beschouwingen voor als een blootliggende zenuw.
Het is in dit verband niet toevallig dat het werk van Jacob Wassermann, in de dertiger jaren door tienduizenden hooggeprezen en veelgelezen, nu totaal vergeten, excelleerde in het verhaal, de vertelling, die Gestalt, zoals de auteur in zijn essay Rede über die Gestalt (Grethlein & Co, 1928) heeft gedemonstreerd. Wat ons in het werk van Wassermann zo verouderd voorkomt is juist datgene wat wij tegenwoordig leeg of kitschig zouden noemen.
Hier hebben wij eindelijk voorbeelden gevonden van kitsch die onmiddellijk grenst aan kunst en die nu eens niet tegengesteld is daaraan.
Of is die laatste onderscheiding kwalitatief en principieel en is de eerste psychologisch of sociologisch en, wat veel erger is, verwarrend?
Wij zijn waar wij wezen willen, niet bij werk dat wij reeds van te voren veroordeeld hebben en slechts goed achten voor het grote publiek en de domme menigte. Wij zijn aan werk toegekomen dat, op een onnaspeurbare wijze, onze belangstelling heeft en waarvan wij niettemin vermoeden dat het geen lang leven beschoren is. De echte kitsch, de spontane kitsch, de kitsch die bij ons hoort en die onze zelfkennis op de proef zal stellen.
|
|