Ontmoeting. Jaargang 16
(1962-1963)– [tijdschrift] Ontmoeting– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 330]
| |
Fem Rutke
| |
VoorspelEen meisje
- De nacht zal naderen als een man.
Een jongen
- De nacht is een spankracht,
een rechtopstaand lichaam.
een toekomst van koelte
is de nacht. maar eerlijk
als de man van morgen.
Een man
- De nacht wordt een noordpool
en een heel groot noordpooldier.
Stem I
- De nacht wordt een vogel
op zijn leeggeroofd nest.
Een vrouw
- De nacht? zal zij geen moeder worden?
Stem II
- De nacht wendt zich af
als de boetedoening van een alwetende Adam.
hij heeft gelijk.
***
JONGEN
- Nog maalt de maalstroom van een innerlijk gemurmel
de tederheden van ons hart
aan puin.
aan de binnenkant van de nacht aaien vogels
je onderaardse hemel, liefste
| |
[pagina 331]
| |
en schuim van onmacht
is mijn aandeel.
je daad van vroeger en van toen
wij nog niets wisten
van de storm
en van de stallen onzer thuiskomst
ligt bloot
in al je openheid
en ik
ik durf er niet naar kijken.
MEISJE
- Weet je nog hoe we tweeling waren?
eeneiig.
innerlijk eeneiig
van aanleg,
uit elkaar geknoopt.
(de korrels zaad van één gedachte)
soms was jij meer dan ik kon hopen.
soms was je grote witte wolken.
vaak ving ik dan je regen op,
die was als melk.
die was als borstmelk.
JONGEN
- Dat was nog vóór
wij
gehandicapt als water voor de sluizen stonden.
VROUW
- Onder de nacht zwemmen moeizaam sirenen,
sirenen van zee met een langzaam gezicht,
flets klinkend, en nooit meer het andere tellend.
nog enkel, en tellend als geheim,
zichzelf
zwemmen moeizaam,
onzichtbaar in scholen
sirenen;
luider en luider de zachten, en matig
zwemmen stromen sirenen
| |
[pagina 332]
| |
naar een andere aarde:
een aarde van marmer, door een lucht van kristal.
en luister
maar zeggen zij sterker melodisch:
de spleten er zullen hun holen zijn
met paarse afwerende rozen.
JONGEN
- Ja het kan
maar zeg het niet,
zeg niets ervan!
het kan niet
in deze huizen
hier
tussen de luchten als wallen
en daar
met hun stenen ruiten en hun wanden van glas,
met hun straten zonder hemel en hun geluiden van perkament.
zeg het niet
hier
en daar
kan het niet. En
maak ons niet. Breek ons.
STEM II
- Het breekbaar ons is al te sterk, allang.
MAN
- Allang
is ons ons vaderland
een mak moeras van niemandslust geworden.
men zinkt
en men verdrinkt
net niet. wij kunnen niet verdrinken. niet meer.
wij kunnen tot de hals toe in het water
alleen nog verder gaan,
krampachtig als gedroogde bloemen.
VROUW
- De stille tranen van mijn kind
verwaaien.
de vreemde ogen van mijn man
zien niets.
| |
[pagina 333]
| |
STEM II
- De kleine golfjes spartelen droevig.
de oude dieren kijken wijs.
rumoer van stilstand
telt oneindig.
JONGEN
- Wolken, grote witte wolkenkudden
liefste, weet je wel hoe zwaar die kunnen zijn?
Zie de zon, de zon die stenen wegneemt,
witte stenen wegneemt uit hun witte wollen vachten,
zie, de zon zelf is slijtend
haar warme handen
tot haar koude handen
die hard en hevig doende zijn.
Wolken, grote witte wolkenkudden
liefste, weet je wel hoe wit
de witste van hen eens moet zijn geweest?
In Arabië zegt men: witter,
witter dan de witste warmte,
blanker dan de blankste maan
stralend met grotesk verlangen:
glanzen afgemat te geven
in de nacht van lichte geuren,
in de nacht vol stemgebaar.
STEM II
- Het wordt tijd dat je ophoudt
met je esthetische zinnen,
met je ogen van vroeger en je stem van weleer.
het wordt tijd dat je ophoudt
met je zilververlangen. het wordt tijd
dat je de noordpool
van je denken
durft in te gaan
met enkel
de muts van je mildheid.
(Stilte. De jongen hoest even.)
| |
[pagina 334]
| |
JONGEN
- Een schaap na zijn geschoren zijn,
verkilt.
en deze herfst
wordt maar geen winter.
toch koud,
zo in de late avond.
MAN
- Er lopen nog steeds mensen langs de kust
die vooruit lijken te kijken.
zij zijn overbodig hier. zij horen er niet bij,
bij ons.
zij geven alleen maar een schijnbaar
perspectief aan het water.
STEM II
- De Noordzee is niet onbegrensd:
de liefde kan van
àlle kanten komen.
JONGEN
- Goed, jíj...
VROUW
- Ik?
JONGEN
- Ja jij, ik wil je pianissimo bespelen
maar dan alleen met ogen van een clown
en met een huid die heimelijk meedoet.
en zonder iets te willen zeggen,
en zonder jou te laten horen
hoe je stille melodie
als wel de laatste bloemen
in je levensadem van mijn herfst
voor mij alleen vertrouwelijk is.
VROUW
- Onder de nacht zwemmen moeizaam sirenen,
sirenen van zee met een langzaam gezicht,
flets klinkend, en nooit meer het andere tellend.
nog enkel, en tellend als geheim,
zichzelf
zwemmen moeizaam,
onzichtbaar in scholen
| |
[pagina 335]
| |
sirenen;
luider en luider de zachten, en matig
zwemmen stromen sirenen
naar een andere aarde:
een aarde van marmer, door een lucht van kristal.
en luister
maar zeggen zij sterker melodisch:
de spleten er zullen hun holen zijn
met paarse afwerende rozen.
JONGEN
- Hoe moet ik verder
nu jij wereldwijsheid bent? hoe moet ik verder
nu jij weet van goud in mijnen
als verwaterd...
STEM II
- Wie niet de stenen aanwezig dacht,
wie niet de hakerige haken verwachtte
in de kamer waar de visite uitbleef,
wie niet de plantsoenen doorliep
waar de kerkspitsen een gat staken
in het hele gerechtsgebeuren
met eenmaal een heel grijs
en daarna uitgevallen
raam,
die zal nooit als vroege bloemen
de winter inkijken,
rinkelend als een verliefdheid in zich,
met de pijn van nog de oude huid
trekkend aan zijn leden.
VROUW
- Ik heb in velen getracht U te ontmoeten.
ik heb in velen veel van U ontmoet. in weinigen
was Ge meer dan Uw schepping. in niemand
was Ge Uzelf volkomen.
alleen in een daad soms
zag ik Uw volledige stem
steeds als aandoenlijk teken
temidden van dit alles.
| |
[pagina 336]
| |
STEM I
- Het nauwst bij de struiken betrokken
met de stiekem intieme knoppen
die fluisteren
ogenschijnlijk onhoorbaar
voor de man die geschrokken voorbijgaat
stapte zij onbevangen
in de golven rondom
het oog van plateel
met de schildering van een tersluikse vogel.
de volhardende gang van een moeder werd zichtbaar
zwemmend
als een biddende priester
door traag regelmatiger tuinen.
hemels werden haar aarde,
de oneindelijke
van een thuiskomst.
aarde werd goed.
maar de wereld:
een slechte verhuizer
van de pijn van het knaagdier, verlangen,
snel groeiend
en averechts groeiend
in haar wijde geopende borst.
STEMMEN I en II
- Wolken, grote witte wolkenkudden
liefste, weet je wel hoe zwaar die kunnen zijn?
Zie de zon, de zon die stenen wegneemt,
witte stenen wegneemt uit hun witte wollen vachten,
zie, de zon zelf is slijtend
haar warme handen
tot haar koude handen
die hard en hevig doende zijn.
Wolken, grote witte wolkenkudden
liefste, weet je wel hoe wit
de witste van hen eens moet zijn geweest?
| |
[pagina 337]
| |
In Arabië zegt men: witter,
witter dan de witste warmte,
blanker dan de blankste maan
stralend met grotesk verlangen:
glanzen afgemat te geven
in de nacht van lichte geuren,
in de nacht vol stemgebaar.
MEISJE
- Ik maak graag zieke planten beter,
ik zie graag op een fruitschaal bloed,
het bloed van wonden in gezonde vruchten.
ik draag de luchten van een vroege zomer
aan mijn gedachte liefste op. mijn liefste van Corinthe,
geboren te Asmare.
ik laat het levenloze aan tien anderen over,
ik ben het meisje dat de kleuren mengt,
en daar een hart in vindt met stralen,
altijd alleen
mijn eigen stralen.
eens wou ik aan drie sterke jongens
de wakend witte vleugels geven. ik gaf ze bijna
aan een boom.
en wou de dans van wilden dansen.
eens wou ik witte vleugels geven. ik gaf ze bijna
aan een boom.
en wou ik dodelijk dansend zweven. ik groet
die droom.
zie ik alleen nog wegen gaande: eindeloos lang,
niet te ontkennen
zie ik alleen nog kleuren kiezen
en mengen en tesamenbrengen. ik sta niet stil.
ik ga, besta. een heuvel middenin mysterie,
ragfijn van grond, van eenvoud scherp
zich schrander richtend
op mijn voortgaan,
is wat ik zie.
een heuvel middenin mysterie,
glashelder en van eenvoud scherp,
| |
[pagina 338]
| |
met druppels dauw: geluk,
uitzinnig.
JONGEN
- Je daad van vroeger en van toen
wij nog niets wisten
van de storm
en van de stallen onzer thuiskomst
ligt bloot
in al je openheid
en ik
ik durf er niet naar kijken.
STEMMENT I en II
- Onder de nacht zwemmen moeizaam sirenen,
sirenen van zee met een langzaam gezicht,
flets klinkend, en nooit meer het andere tellend.
nog enkel, en tellend als geheim,
zichzelf
zwemmen moeizaam,
onzichtbaar in scholen
sirenen;
luider en luider de zachten, en matig
zwemmen stromen sirenen
naar een andere aarde:
een aarde van marmer, door een lucht van kristal.
en luister
maar zeggen zij sterker melodisch:
de spleten er zullen hun holen zijn
met paarse afwerende rozen.
(Korte stilte.)
JONGEN
- De zon is weg.
MAN
- De nacht wordt een noordpool
en een heel groot noordpooldier.
| |
[pagina 339]
| |
STEM I
- De nacht wordt een vogel
op zijn leeggeroofd nest.
MEISJE
- Ik ben door zijn ogen, zijn steenzwarte rotsogen,
in zijn duistere gangen binnen gegaan.
STEM I
- Zij heeft aan de wanden
spiedend met taktisch dienende handen
de laatste tekenen verkend.
STEM II
- Dichter! jij weet beter.
MAN
- Een dichter die geen vrouw herkent?
JONGEN
- Een man die haar voorbij gaat?
(Korte stilte.)
STEM II
- De nacht wendt zich af
als de boetedoening van een alwetende Adam.
hij heeft gelijk.
(Korte stilte.)
JONGEN
- De wereld sluit haar kamers af,
de straten hebben deuren.
weer gaat de hemel bruusk opzij
en trekken muren zich gehaast
langs lange haren onschuld op.
er heerst een alom treuren
achter de vele deuren.
als kleine-kinder-tranen
in ogen van een heel groot dier,
als ruiten voor een mistige morgen.
waar is het tedere plezier?
de wereld sluit haar kamers af,
de straten staan gegrendeld.
de wegen gaan op iedere hoek
en stap terug en turen:
er is niets te bespeuren.
nergens vliegt iets verrassends op.
| |
[pagina 340]
| |
en overal zijn uren
en deuren, gesloten.
STEM II
- Er is nog één oplossing. misschien.
de oplossing van de onhandige autobus 's middags,
die zwaar en goedbedoelend
het stoplicht door trekt.
JONGEN
- Zo hoopte ik eens te zien inslaan
de ontroering bij onze aanblik. als een bliksem
in je takken
sidderend.
STEM II
- Maar ook dat geluid een van defecte remmen.
STEM I
- Een rumoer van ambulances.
STEM II
- En de doden?
STEM I
- verhevigen zijn vlucht.
JONGEN
- Zij die te veel zien...
MEISJE
- zien altijd wel iets te weinig.
STEM I
- Het oog zou een cirkel moeten zijn
aan alle kanten ziende,
en draaiend gestadig met een snelheid
centrifugaal gericht.
STEM II
- Zou men dan scherper onderscheiden
de warmte van het licht,
de kracht van haar bron,
de bron van het water
en het water van het water
dat bevriezen kan?
Stem I besluit, nu op de achtergrond begeleid door Miles Davis, met ‘Wolken, grote witte wolkenkudden’ enzovoort.Ga naar eind*)
|
|