| |
| |
| |
Fem Rutke
Het meisje met de dode ogen,
een dialoog tussen droom en werkelijkheid
Dansmuziek, rumoer en stilte wisselen elkaar af op de achtergrond, in de sfeer van een blasé gefuif. Het gesprek is voor het gehoor in een soort nis van het feestvertrek.
Wat zit je hier alleen... Mag ik bij je komen zitten? Je valt hier op. Ik heb je al drie keer opgemerkt, op drie feestjes deze maand. Ga je naar veel feestjes?
Ik ken deze lui nauwelijks. Ze nodigen me uit vanwege mijn zusje. Ken je haar? Gidy.
(korte pauze)
Speel jij dan ook toneel?
Nu wil je zeker wat over mij weten. Ik ben net terug uit Spanje. Weet je wat me zo opvalt? Dat je steeds zo apart zit en dat je er zo jong uitziet vergeleken bij de anderen hier.
Ik ben niet zo erg jong. Tweeëntwintig. Wat deed je in Spanje?
Van alles. Op het land werken. Schilders helpen om aan opdrachten te komen, voor ze poseren en schrik niet... Engels doceren aan een kleine universiteit. Professor noemden ze me, EL professor. Dat is niet zo moeilijk in Spanje als je een beetje handig bent. Eh... ik ben ook tweeëntwintig.
Je ziet er ouder uit. Je zou wel dertig kunnen zijn.
(probeert)
Lelijk? of... mooi? een beetje wijs of, zal ik zeggen, afgeleefd? Nee toch? dat bedoel je toch niet? Als je dàt bedoelt, komt dat door de zon.
(lacht, vrij lang, eigenaardig en mooi)
Omdat je er gewoon uitziet, helemaal niet wijs, lelijk noch mooi, nogal brutaal met je bruine gezicht, bij nader inzien bijna... onbenullig.
(valt uit)
Dat méén je niet!
(gaat erop door)
En omdat je me ernstig neemt, jezelf nog méér kennelijk. Je ziet er helemaal niet uit als een man van dertig. En verder, omdat het me amuseert dat je je zo voor mij uitslooft. Moet ik er doekjes om winden, dat het enorm opvalt? Ik denk van niet. Anders deed je het wel minder nadrukkelijk. Wat doe je overigens hier in Néderland?
| |
| |
Nu? Probeer ik charmant te zijn. En daar doe ik heel veel moeite voor, je hebt gelijk. Maar jij bent ook zéker en doortastend, op jóúw manier, met je reserves.
Vallen we hier niet héél erg uit de toon zo?
Wat geeft het? Zij weten niet wat ze doen. Wij wel.
Wat? wat doen wij in jouw ogen?
We verkennen elkaar. Of niet? We proberen uit te vinden of we elkaar aardig vinden. Jij speelt toneel hè? Dan moet je wel van gedichten houden. Ik wil een goeie indruk op je maken. Dùs zeg ik een gedicht op. Als je er prijs op stelt. Maar dan moet ik eerst weten of jij mij óók al eerder hebt opgemerkt.
Mm-mmm. Ik vond je wel interessant. Ik dacht dat je stuurman was of marconist. Het is je aan te zien dat je veel in het buitenland komt.
Kwam.
(korte pauze; zijn stem wordt anders, nu af en toe al onwerkelijker)
Ik ga niet meer weg, niet meer alleen. Ik zocht het meisje met de dode ogen. Ik vond haar niet.
Het meisje met de ‘wat’?!
(snel handig in eigen wereldje)
De dode ogen. Mijn vriend heeft hetzelfde en schreef dit gedicht. Dat ik nu voor je op wil zeggen. Dan weet je misschien welk meisje ik bedoel. Het heet ‘het verlangen van pierrot’. Wil je het horen?
Wijs mij het meisje met de dode ogen,
ik zal haar dragen als een pop
die altijd in mijn hoofd gestaan heeft.
Het meisje met de dode ogen.
Ik zal haar dragen naar Sicilië.
Ik zal haar dragen wáár ze wil,
en ik zal appels voor haar kopen
en haar een kleine ponny geven.
Wij zullen houten koppen krijgen,
in etalages staan als dingen,
verkocht en aangegrepen worden
als speelgoed in het feest opgaan.
(Pauze)
| |
| |
Hoe vind je het? Eigenlijk heeft het nog twee vervolgverzen.
Ik vind het mooi. Ken je die ook uit je hoofd? Je doet het leuk. Wil je de rest niet opzeggen?
Straks misschien.
(romantisch)
Als jij... één avond het meisje met de dode ogen wilt zijn.
(vriendelijk)
Dat wil ik.
(alleen erin opgaand)
Weet je, dat bèn je, dat was je voor mij. Bleek, een beetje morbide, die eerste keer, toen je voor mij bewoog, drie weken geleden, op de bank... Miles Davis - een huis van glas - vijf satijnen kussens - je gezicht van stilte - in rumoer en gerinkel - langs mij heen..
(lacht levendig, meer en meer ongeremd maar verder
en verder weg
terwijl jazz naderbij komt; als de muziek weer in
de achtergrond verdwijnt, zegt ze,
gewoon, bijna hard van stem)
Ga je hier in Nederland nu spaanse les geven?
Als je me erg aardig gaat vinden, ga ik
(snel:)
spaanse les geven, artikelen schrijven, fotoreportages maken en verder studeren.
(lacht kort)
Studeren wàt?
Zul je wéér niet schrikken? Theologie. Maar ik wil géén dominee worden.
(theatraal en tegelijk flirtend)
Vanavond als pierrot draai ik een doodserieuze pirouette. En jij moet lachen. Speel je mee? Zullen we gaan dansen? Hier, drink wat.
(geluid van glazen)
Als ik die pop moet zijn: Marieke. Dat is een passende naam voor een pop.
Marieke, waarom zit je altijd zo alleen?
(speelt)
Omdat ik met mijn dode ogen het leven weer opzoek, Ferdinand, en daarvan in m'n eentje het beste de sporen kan vinden.
Mm-mmm.
(licht spottend)
De tragi-komedie van pierrot's verlangen.
(veelbetekenend, als valstrik)
Kun je dat verlangen dan metéén al zo goed aanvoelen?
Dat is niet zo moeilijk. Twee jonge mensen die er moeite mee hebben te geloven wat zij zouden wìllen geloven. Zo'n spel gaat ons makkelijk af.
| |
| |
Zij zouden willen geloven dat ze elkaar héél erg lief kregen, nietwaar? Ondanks alle narigheid om hen heen.
(stemt terughoudend in)
Mm-mmm.
Maar je zei: dat gaat ons makkelijk af, zo'n spel. Wie zijn dat, die ‘ons’?
(nuchter)
Alle toneelspeelsters van mijn leeftijd. Die kennen deze problematiek immers allemaal wel al.
De anderen geven zich er aan over dat ze er niet in kunnen geloven. Jij niet.
Of wel. Oók. Dat weet je toch niet? Omdat ik meestal alleen zit en de boel afkijk? Nee, daarom ben ik nog helemaal niet anders op dàt punt. Ik speel de rol van het meisje net zo goed als iedere andere jonge toneelspeelster met talent.
Maar ik wil niet dat je de rol speelt, ik wil dat je het meisje bènt.
Jij bent de dichter toch ook niet, jij bent in wezen netzomin pierrot als ik het meisje met de dode ogen.
(geeft aarzelend toe)
Tja, dat is waar. Maar jouw ogen, weet je, leken er ècht op.
(muziek komt even naar voren, dan nuchterder:)
(Goed, we doen het vanavond allemaal als degenen, die we niet zijn. Is dat wat je wilt horen?
Ben je daar zo zeker van?
(pauze)
Ik weet niet, ik schrok. Ik dacht even dat ik je voor de verkeerde had aangezien. Dat je iets van een sadiste in je hebt. Maar nu je me weer aankijkt... nee, in je ogen zie ik nog steeds hetzelfde.
Dat je ook gezocht hebt en niet gevonden. Misschien wel in dezelfde kringen als ik. Waarin je dood ging van honger en dorst, hoewel je omringd was door eten, lekker eten en wijn... Waarin je de koningin was, omringd door bijen die honing brachten, maar honing die je niet hebben wou. En je bleef uitkijken, naar een koning, je bleef bezig. Maar er was onder de bijen geen koning. En je besloot te sterven om een ander wezen te worden. Een vlinder bijvoorbeeld, omdat je dan kon fladderen, hoger en hoger, alléén. Maar dat beviel je ook niet. En toen liet je je opzetten. Als een ding met een verstolen leven, op een bank in de hoek van een kamer met feestrumoer...
(korte pauze)
Hoe oud was je toen je ermee begon?
Waarmee? Je hebt een vervelende fantasie.
Omdat die je raakt! Ik bedoel: met studentenfeestjes.
| |
| |
Achttien ongeveer. Maar op het lyceum had ik al elke week een fuif toen ik vijftien was.
Ik dito.
(korte pauze)
Wat denk je van mij? Nu ik jou de waarheid heb gezegd, mag jij het mij ook doen. Daar geef ik je bij deze de gelegenheid voor.
Ik denk dat jij iets in je hebt van... van een behoorlijke leugenaar.
Dat zal ik vertellen als je de rest van het vers hebt opgezegd.
Dan ben jij jezelf weer, dan is ons spel voorbij. Waarom doe je het nu niet? Stel dat je gaat spotten met het kleine meisje.
Mag ik je dan in mijn armen nemen? Ik moet dit namelijk citeren in de directe rede, alsof ik praat met haar, en ze ligt in mijn armen.
(lachend)
Als toneelspel? Goed. Daar ben ik wel aan gewend.
Dat is een nare gedachte.
(geluid als zodanig; hij zucht)
Vind je het toch niet een beetje prettig? Ik praat nu dus tot het meisje, het liefste meisje dat nu in mijn armen ligt. We zijn allebei poppen geworden, speelgoedpoppen. En ik zeg haar, met het oog op haar angst voor oorlog, troost ik haar, en zeg dan:
De generaal zal met ons spelen
alsof we grote mensen zijn.
We zullen in de troep marcheren
verstopt in zakken, tussen kaarten.
Men zal ons vieren als de dood.
Daarin zal ik ons levend maken.
Wanneer een kleine bom ons opneemt,
(pauze; verliefd:)
Zullen we nu gaan dansen?
Nee. Ik zou graag willen dat je nog iets zei, zo maar, improviserend, in dezelfde trant. En wat meer in mijn gezicht, niet zo voor je uit. Wat heeft het anders voor zin dat ik het meisje ben vanavond? En dat je me aanspreekt als Marieke.
(geeft er gehoor aan)
De oorlog deed ons niks, nietwaar Marieke? niks meer. We zagen later alles anders. Al de mensen die gestorven waren, vertelden ons hoe we het konden begrijpen. Toen, die ene nacht, toen we ze opzochten in de dood. En later, die andere dagen en nachten leerden we hun les uit ons hoofd en toen, nog veel later, begon ons hart het te begrijpen. En daardoor bleven we het anders zien, zodat
| |
| |
we het leven weer aan konden, ook hier. Hier, waar iedereen de vergetelheid zoekt, zijn we de latente harlekijnen. Met hun stiekeme liefde, die we ver verborgen houden in onze poppekoppen. Zo worden we geaccepteerd. Zo gaan we straks dansen. Lachend. Lach dan! Marieke, het spel is fijn, vind je niet?
(pauze, waarin muziek)
(luidruchtig lachend komen ze van het dansen terug)
Marieke, ik hou van je!
(door hun gelach heen opzeggend)
Ik heb vaak om je gehuild; omdat je er nooit was. Ik huilde hard tot ik hand in hand met je pas bedaarde.
(lacht)
Zo was het toch? En dan zat ik later alleen in een hoekje en dacht aan je. Als jongens vroegen waarom ik zo alleen zat, lachte ik. Dat vonden ze vreemd en dan gingen ze weg. En dan zat ik weer alleen en dacht aan je,
(met zachte nadruk)
pierrot.
Waarom nodigden ze je steeds opnieuw uit?
(schertst)
Wordt pierrot nu jaloers of Ferdinand? Omdat ze me een mooi beeld vonden als een soort muurbloem. Zag je hoe ze keken toen ze ons samen zagen dansen?
Laten we er op proosten,
(geklink van glazen)
Als ik je nog een keer in mijn armen mag nemen, zal ik het laatste deel zeggen van het gedicht. Daarna zoen ik je. Als je het goed vindt, doe ik het echt.
(kreunt)
Is dìt spel? Ik voel je hart kloppen... in mìjn borst...
(zich langzaam gewonnen gevend)
Niemand zal het geloven.
Dat wij één avond van elkaar hielden.
(vult aan)
Als degenen die we niet waren.
Je zou nog zeggen waarom je dacht dat ik... iets van een leugenaar in me had.
Goed.
(korte pauze)
Hoe heet je vriend? Je vriend die het gedicht maakte?
Wéét je het? Je weet het zeker allang. Zullen we er maar voor uitkomen? De dichter heet Ferdinand. En dat ben ik. Maar kan ik geen vriend zijn van mezelf?
En jij Marieke...
En ik, die de pop moest zijn, heet
(snel)
ècht Marieke. Je herkende jezelf meteen, nietwaar? Dat wisten we toch?
Ja, dat wisten we.
(emotioneel, een beetje verward, gelach van beiden)
Zeg je het laatste deel nu nog?
Ik hou van je, Marieke. Ik hou, geloof ik, echt van je. Dat is nu eigen-
| |
| |
lijk het laatste deel. En het laatste deel van mijn gedicht, wil je dat per sé nog horen? Het komt ermee overeen. Een beetje triester, een beetje groter dan ik misschien, maar het is hetzelfde. Zal ik het zeggen?
(muziek stopt)
als wij in de ruimte staren
als rook verlost, als pop verregend,
voorbij ons laatste land,
zal ik grimassen maken, dansen,
de waarheid liegen, springen, bidden
opdat je dode ogen leven, je opgezette dieren vliegen.
ik geef mijn hart en mijn verstand
|
|