Ontmoeting. Jaargang 14
(1960-1961)– [tijdschrift] Ontmoeting– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |
[pagina 66]
| |
the truths of love are like the sea
for clearness and for mystery
coventry patmore / the wedding-sermon | |
[pagina 67]
| |
Amsterdam C.S.Zij moet nu gaan, daar is niets aan te doen,
zij gaat naar huis, langzamerhand, schoorvoetend.
Zij lacht, dat is een doekje voor het bloeden;
zij bloedt, dat is de nacht, dat is de maan.
Zij wacht tot ik weg ben uit haar bestaan.
Naar het station gaan is figuurlijk sterven.
Zij is een weduwe, wanneer ik weg ben
uit haar gezicht, uit haar zomerseizoen.
Zij is een weduwe, maar een die hoopt
op een wederopstanding van de doden,
en daarom is zij veeleer een verloofde
zoals zij nu langzaam de trap afloopt.
| |
[pagina 68]
| |
De BoottreinIn de trein zitten, zoiets als doodwezen;
uit de omarming van moeder-de-stad
ontvoerd, in een steeds vorderend telaat
Amsterdam uit, als het sein is geheven;
langs levens heengedragen die nog leven,
langs die lange sterfbedden, de perrons,
spiegelen zonder aanzien des persoons
in ruiten die verblind zijn van de regen,
in het kunstlicht van dit hiernamaals reizen
de haven Hoek van Holland tegemoet
en daar uitvaren, de zee op, voorgoed
buiten westen, Engeland en spookhuizen.
| |
[pagina 69]
| |
De nachtboot aan de kadeHet schip ligt aan de kade als een huis,
een stiefstad, een moeder van lichte zeden;
de maan is nu de dood is ingetreden
ijskoud, dubbel, niet kuis en niet onkuis.
Niets bloedt. De zee is een beslagen ruit,
regen in een groot reservoir verzameld.
Ik ben tamelijk blij. Ik ga vooruit,
want ik word tot mijn vaderen vergaderd.
Maar eerst dit schip met zijn enorme buik;
dood is het woord niet, het is meer en minder,
één zijn met alle ongeboren kinderen,
leven met alle kansen van een lijk.
| |
[pagina 70]
| |
British womenKeltischer, denk ik, staan sommige ogen,
ver van elkaar en haast ieder apart,
het boze oog, het goede oog, het staart,
het ziet alles maar het blijft onbewogen,
een blinde gezichtseinder om zich heen.
Men ziet het alleen bij engelse vrouwen.
Misschien de plaatsing van de twee wenkbrauwen
of een glazen verwondering misschien.
Wie weet hebben ze oog voor het verleden
of voor een toekomst die er niet meer is.
Wie weet is wat wij zien een groot gemis
en wie weet is de dood al ingetreden.
| |
[pagina 71]
| |
Overzee bij nachtOver! Want het was helemaal niet waar!
Ik heb haar wel zo lief dat ik moet leven,
ik zou een dief zijn als ik niet zou geven
mijzelf, dromer en dreumes, huid en haar.
Wij zijn op zee, ik ben een kind op aarde,
ik word belangeloos, ik word gewiegd,
alle schepen zijn goed zolang ze varen
en wie het anders zeggen zou die liegt.
Morgen word ik met thee gewekt, de ochtend
is kleiner, menselijker dan de nacht;
de dood is groot, het licht wordt niet bevochten,
het wordt, duister en al, tot stand gebracht.
| |
[pagina 72]
| |
Aankomst in EngelandWeer een Station: Harwich, Parkeston Quay.
Ik druk de uitgestoken hand van Londen,
ik heb mijn kinderland teruggevonden;
een goed begin, ik zie wat ik niet zie.
Alles heeft hier meer van Victoria,
de kleedjes en de kleurtjes en de krullen.
Niets kan mij meer dan ik mezelf onthullen,
als ik tenminste in verbinding sta.
En zo zit ik beschaafd in de fluwelen
fauteuils en lees de Daily Telegraph,
lagere treinlectuur kan mij niet schelen,
wie uit de dood verrezen is leeft braaf.
Ik zit het wonder immers op de hielen
met de toekomst op til tussen de wielen.
| |
[pagina 73]
| |
EssexVlokken sneeuw bij het stijgen van de ochtend:
koeien. Vee op de helling van de dag.
Bomen en groen iedere oogopslag,
de zon een zoon en de aarde een dochter.
Moeder-de-Schepping is zo jong als bloed,
in haar aderen is de liefde zeker.
Als God haar liefheeft, zij zal niet verbleken.
En wie houdt meer van de schepping dan God?
En daarom zijn de dieren onbevlekt;
de bomen weergaloos; aarde en hemel
groen en blauw, broeder en zuster spelend
zonder dat de bloedstorting wordt ontdekt.
| |
[pagina 74]
| |
London TransportGrote rode olifanten bussen
met een voorhoofd denkende van glas
mensvormige gedachten hoe het was,
blakend om het uitzicht niet te missen.
Uitzicht op mensen, op de tijd van God,
lichamen op de grens van licht en zwaarte,
tweebenig evenwicht hemel en aarde
spelende aan de grote rode voet.
De zon zelf is een olifant, een dier
grootmoedig blakende van glas geschapen
de hoek om komend, de halte is hier.
Ik wacht. Ik was vannacht alleen gelaten,
ik vond mijn eigen ochtendevenwicht,
ik kijk uit naar de gaten van het licht.
| |
[pagina 75]
| |
KensingtonBomen, grote bomen, lieve bomen,
hoge olifanten in het groen
met een slurf van schaduw; vier, vijf bomen
samen in een huisgezinplantsoen,
in een kudde kleine grijze huizen
door de schaduw en het licht getemd;
elk huis dat zijn eigen meester kent,
met zijn schoorsteen naar hem staat te wijzen.
Lieve vrede tussen groen en grijs,
tussen eigendom en eigenwijs,
vrede van de mensen en de dieren.
Hier in Londen is het paradijs,
maar alleen op ongeschapen uren,
de windstreken slapen met zijn vieren.
| |
[pagina 76]
| |
Charing Cross RoadGod zal de stenen van de stad vergelden,
hij zal ze raspen in de zomerzon,
hij zal het bloed aftappen bij de bron
en Londen in onze aderen smelten.
Want het is zomer en de stad is blond
als een goud kalf en wij zijn hem vergeten,
hij is hoog op een berg van licht gezeten
met wolken van verwondering rondom.
Een enkele Mozes gaat nog omhoog,
beschrijft een flauwe boog van veertig dagen
en biedt de stenen ter tekening aan.
Ik die mij tussen volk en wolk bewoog,
ik die de stenen heb aan helpen dragen,
ik zie de woorden steen voor steen vergaan.
| |
[pagina 77]
| |
Oxford StreetAlles kan veranderen in een dag
als de auto's gaan grazen in de straten,
mooie glanzende koeien en schapen
en de verkeerslichten staan groen op gras.
Engelen als cowboys ertussendoor
houden zich bezig met de paardekrachten,
want God, God in het diepst van zijn gedachten,
dat is een boer, dat is gewoon een boer.
Hij scheurt het asfalt als een grasland open,
in de riolen schieten vissen kuit,
wat dood is doet hij ademen en lopen,
maakt van metaal een zachtkloppende huid.
Het zal ontroerend zijn om te aanschouwen
als al die auto's ook kunnen herkauwen.
| |
[pagina 78]
| |
The countryEr staat nog koren, laat graan op het veld
al is het sterrenbeeld voor oogsten over,
de meeste aren passen in de schoven
als kinderen in klassen weer op school.
Maar hier en daar nog koren spijbelend
buiten gebleven om zich te vervelen;
brood worden is een zwaar spel om te spelen,
begrijpelijk wie daar niet aan begint.
Brood worden in de molen van het jaar
als de zon lager komt en de twee stenen
hemel en aarde paren met elkaar, -
kinderen weten niet wat gaat gebeuren,
ze denken dat ze sterven in een schuur,
maar het is een geboorte-op-den-duur.
| |
[pagina 79]
| |
My countryGedichten schrijven, right or wrong, ik moet
tot de dood er op volgt gedichten schrijven.
Het is een overtuiging in mijn bloed,
het is mijn enige manier van leven:
als ik niet schrijf, leef ik maar op één long,
ik leef ademend, ik handel in woorden.
Wie mij tot zwijgen bracht zou mij vermoorden,
ik moet gedichten schrijven, right or wrong.
Neem mij niet kwalijk dat ik barst van taal
en dat het is alsof ik altijd luister,
zelfs als ik praat en dat doe ik meestal;
het is vaderlandsliefde die mij teistert,
gedichten zijn een vaderland voor mij,
ik kan er niet buiten, ik ben niet vrij.
| |
[pagina 80]
| |
Blank staanIeder ogenblik groei ik dicht, ik moet
het kroos van de gewoonte opzij schuiven
om mijn naam in het water op te schrijven
boven de diepe gronden van het bloed.
Och, al die namen als brood uitgestrooid
over het water, blijven ze zo drijven
doorweekt met wetenschap van hoe te leven
en wat de liefde in de diepte doet?
Ziel is verbazing en beschikbaarheid,
water dat staat op de twee ogen, op
de orenbodem en de namenmond,
zodat het licht ons niet meteen bereikt
en het geluid ons niet meteen verwondt
maar in water gebroken en gedoopt.
| |
[pagina 81]
| |
The Lord's supper (1)Lazarus op de lippen van mijn huis;
de rijke man mijn tong likt als een hond
het zweren van Gods liefde aan mijn mond,
de wijn waar al de liefde Gods in gist.
Het zijn de vruchten van de moederboom,
druiven en lichamen waar men op trapt
zodat het bloed tegen de hemel spat,
op aarde rest niets dan een lege vorm.
De rode wijn keert uit den hoge weer,
het is Gods bloed, vrede op aarde, maar
wat blijft er van een mens die wordt geoogst?
Een naam in het geheugen op zijn hoogst.
En toch werd hij wiens wijn ik proef, de Heer,
als Lazarus een dode bedelaar.
| |
[pagina 82]
| |
The Lord's supper (2)O dit vloeibare woord de wijn!
Ik kan de zegen likken van mijn lippen,
ik kan de vrede Gods naar binnen bidden,
de hemel is in mij een korte tijd,
zolang de offergang duurt van het bloed,
een schepping met een val en een voleinding,
benedenwaartse wenteltrap der tijden,
drie uur, een heel leven en heel de dood.
God gaat in het verborgen met mij om,
zijn ziel wordt in mijn vlees en bloed geboren,
zijn lichaam wordt gekruisigd in het lijf,
maar op mijn lippen proef ik nog zijn naam;
velden van Efratha, een vloeibaar horen
is al wat van engelen overblijft.
| |
[pagina 83]
| |
Lofzang vanwege het lichaamLichaam is alles wat Gij onderneemt,
de Geest is het die niet achter mag blijven,
die te zwaar is om alles te begrijpen,
het lichaam is het minst van U vervreemd.
Het is Uw eerste en Uw laatste woord,
haast niet te horen dan met aarden oren,
het wordt uit water en uit bloed geboren,
het plant Uw waarheid rimpelende voort.
Het is Uw heimelijke huisgenoot,
Martha-mijn-hart is druk met dienen, maar
het lichaam heeft het beste deel gekozen,
het is een bloedgetuige van Uw dood,
Maria-lichaam, lieve martelaar.
Gij doet haar opstaan als de korenschoven.
to miss Carol Paul-Jones, the dancer
| |
[pagina 84]
| |
Gebed vanwege de leeftijdIk ben te vol voor Uw volledigheid
en te diepzinnig voor Uw aanraking.
Massief en eeuwig ben ik, geef mij tijd,
liefde alleen kan maken dat ik zing.
Liefde kent holten waar de tijd ontstaat
en tijd is oppervlakte, huid en haar;
liefde, dat rukt het lichaam uit elkaar,
maakt grote grotten waarin God weerkaatst.
God geef mij tijd. God geef mij tijd. Geef mij
tijd. De snelle beweging van de dingen.
De stroom, de adem der veranderingen
waarin Gij als licht op het water zijt.
Holte van de herhaling wagenwijd.
Iedere morgen nieuw liederen zingen.
| |
[pagina 85]
| |
De kerken van York(York-pork) York, vijf-en-twintig biggen en een zeug.
O de zachtaardige spekgrijze stenen
moederkerk met de kleintjes daaromheen, ze
drinken het oude godsspaarvarken leeg,
ritselend in het stro der middeleeuwen,
wentelend in de drek van deze tijd,
verzadigd van wat vlees en bloed kan geven,
de melk van hemelse aanwezigheid.
Ik leun over de wallen van het hok;
ik zou willen liefkozen met mijn handen,
want dit is meer dan witte olifanten:
een zeug en vijf-en-twintig biggen. York.
| |
[pagina 86]
| |
De klokken van York MinsterEngelandklokken in een stiltewolk,
klokken als pruimepitten, oogpupillen
of zomaar zeekralen aan land gespoeld,
klokken die het vlees binnenin doen trillen.
Een toren is een body en een boom
om vrucht te dragen, om opzien te baren,
de hemel stroomopwaarts binnen te varen,
een bedding verticaal, haaks op de droom.
Luchtbellen breken door het water heen,
de vruchten zwellen om de harde steen,
het wonder van de dingen is hun wezen;
het wezen van de dingen is hun vlees,
wat onderhevig is aan angst en vrees,
wat moet verrekken en wat kan genezen.
| |
[pagina 87]
| |
De wallen van YorkWandelend op de wallen van de stad
York één groot kerkhof, praalgraf in het midden
en heel die allerzielenzomer lang
toeristen die over de graven bidden.
Nu is de morgen van de jongste dag,
de zon steekt de bazuin, engelen vliegen
op fietsen heen en weer, de doden stijgen
om aan het werk te gaan fris uit hun graf.
York is een open mond om God te prijzen,
de kerk staat te stamelen als een tong,
de kaken van de dood bijten niet meer.
Ze zijn veranderd in een Sabbatsreize,
een wandeling voorbij zonsondergang
in de vacantie van den lieven Heer.
| |
[pagina 88]
| |
British RailwaysDe ochtendwind rangeert locomotieven
die nacht en ontij ademen tot stoom,
helletrekhonden, elk een boze droom,
een cerberus die men voorbij hoort hijgen.
Dierbare onderwerelden, spontaan
en zonder listen, unsophisticated.
Er zijn wel andre hadessen ontketend
die men niet zomaar uit de weg kon gaan!
Eenvoudig is het leven op een eiland:
spoorwegen die tot aan de zeekust gaan,
roet van de hel en nevel van de hemel.
Zeker, vanbinnen zit de boze vijand,
maar altijd is er als het mis mocht gaan
een engeltje dat stookt en tot God stamelt.
| |
[pagina 89]
| |
De dorpstorenKorstmossen op een berkestam: de toren
van een kerk in de heuvels. Struikgewas
rondom: het dorp, een soort van hagedoren.
Alleen de vogels leven waterpas.
In het nest van die boom liggen de uren
als eieren; de koekoek van de tijd
werpt ze in een langzame woede uit,
werpt ze voor de mensen en de dieren.
De dieren broeden nieuwe vogels uit,
de mensen blazen al hun uren leeg
en dragen ze in rimpels om hun nek.
De mensen lopen met de tijd voor gek,
hardlopers, doodlopers, als de klok luidt,
wie brengt voor ons een nieuwe kiem teweeg?
| |
[pagina 90]
| |
Brief van het eilandLiefste, je armen om mij heen als water,
warm water uit de bronnen van de tijd;
je stroomt voorbij, je zult mij nooit verlaten,
mij nooit verlaten, maar je stroomt voorbij.
Je ogen zijn de oevers van je wezen,
je mond is een dorp aan de overkant;
ik lig languit, ik lig vogels te lezen,
geliefkoosd door de golfslag van je hand.
Kuitschieten, wortelschieten, vissen schrijven,
nestelen in de bomen van de slaap;
liefste, het water moet mij onderwijzen
dat alles in de liefde overgaat;
want wij kunnen nooit de tijd verdrijven,
het is de tijd die ons gelukkig maakt.
| |
[pagina 91]
| |
Met alle kettersBid waar je bent, bid mee, rooms of onrooms,
want men moet altijd tot de wortel gaan
om het licht en de aarde te verstaan,
de sappen en de vruchten van de boom;
om water te veranderen in wijn
moet ik mijn voeten steken in de stroom
en dan vertakt de wijn zich in mijn hoofd.
God zij geloofd, men moet nederig zijn.
Daarom ben ik Hervormd in Nederland
maar hier in Engeland een Anglicaan
en bid het Book of Common Payer mee.
Want ik geloof als lover, als een plant,
ik roep de hemel overal vandaan
met alle letters van het A.B.C.
| |
[pagina 92]
| |
All saints, Barry (glam.)Een dame met een hoed als lippenrood,
ijzergrijs haar, een meisjesachtig middel,
getrouwde ogen en een teint als brood
deed mij besluiten om weer te gaan bidden,
mij te verzoenen met leven en dood,
het middelbare leven en het vroege
vriezende sterven. God, de herfst is groot,
ik heb een vrouw, zij heeft getrouwde ogen.
Wij zullen samen naar de kerk toe gaan,
zij heeft te lang op mij gewacht, ik droomde,
ik zal de tijd niet langer overslaan,
ik zal gaan leven waar zij met mij woonde.
Het leven met vader en vrouw is goed,
ik koop voor haar een lippenrode hoed.
| |
[pagina 93]
| |
All saints, Margaret StreetIk sprak tot U vanmorgen als een boek,
alles lag klaar, ik hoefde maar te lezen,
het ging mijn tong biddende naar den vleze,
geen aarzeling, het ging en het ging goed.
De liefelijkste beelden wees ik aan,
achter mijn ogen sprong alles in orde,
een wereld van louter liefde en woorden;
ik was als een kind bij een winkelraam:
het staart en het verlangt en is tevreden,
ik drukte mijn neus plat tegen de tijd;
alleen door af te staan kent men het heden,
bezitten is een soort verlorenheid.
De woorden staan als kruisen opgericht;
het is Uw kruis al is het mijn gedicht.
| |
[pagina 94]
| |
De dagbootOndoorzichtige zee, groot dromend oog
en het schip niets dan herinnering
en de zon een traan, een glinstering,
heel de dag lang, heel de hemel hoog.
's Morgens vroeg is er niets dan verdriet,
overdag verbeteren de kleuren,
groen alsof er iets zal gaan gebeuren,
vruchtbaarheid, maar dan gebeurt het niet.
Zee is niets dan één grote woestijn,
al het slaapzand van alle verhalen,
wat men vruchteloos steeds kan herhalen,
liefde zonder bloed en zonder pijn.
Maar ik word gedragen op de rug
van herinnering. Ik kom terug.
|
|