| |
| |
| |
Kritieken
Charles Eyck/Bertus Aafjes
Italiaans schetsboek
Roermond en Maaseik - J.J. Romen en Zonen.
Het Rome van Romen en Zonen is een ander dan dat van ‘La dolce vita’ van Fellini en ook een ander dan dat van dr. Van Egeraat, die in zijn prachtig reisboekje voornamelijk de wereldlijke kanten van Roma Aeterna laat zien. Het Rome van Romen is gelegen in de schaduw van Sint Pieter en vindt zijn hoogtepunt in het triomfale Vaticaan.
Twee zeer begaafde tijdgenoten: Bertus Aafjes (met de pen) en Charles Eyck (met het crayon) hebben zich naar dit Rome begeven om ieder op eigen meesterlijke wijze de dood van de Vredespaus, Pius XII, en de troonsbestijging van de Oecumenische Paus, Johannes XXIII, voor het nageslacht vast te leggen. Het is een magistraal boekwerk geworden. Voorop gaat Bertus Aafjes, die in lyrische bewoordingen deze katholieke daden beschrijft en aldus besluit: ‘Door de open deuren van de loggia treedt een kleine witte figuur op het balkon: Johannes XXIII. Met luide stem geeft hij de zegen Urbi et Orbi. Het kruis dat hij slaat lijkt niet groter dan het kruis op de kleinste munt ter wereld. Maar miljoenen op het plein en op de aardbol zinken op hun knieën’. Dan komt Charles Eyck met 60 voortreffelijke schetsen. Het is een waar feestboek geworden, waarin het pauselijke Rome in al zijn pracht en praal stralend naar voren treedt.
Als men nu rekent, dat alles zijn begin vond in het droef gebeuren van het overlijden van de tengere Vredespaus, is men geneigd even vreemd op te kijken, maar al spoedig realiseert men, dat dit Rome de Ecclesia Triumfans representeert: droeve en blijde dingen, de menselijke geringheid en de uitnemendheid, de nederlaag en de victorie... in deze Sint Pieter wordt dit alles omgezet in een onafgebroken, triomfantelijk Hallelujah.
Men kan het zo zien, dat Rome hier op aarde de hoogheerlijkheid van het Komende Rijk wil demonstreren. Aan ons dan de taak dit Rome het gevaar der anticipatie voor te houden.
E.H.G.
| |
Albert Camus
Koninkrijk en ballingschap
(l'Exil et le Rynaume) Amsterdam - De Bezige Bij.
Een bundel van zes verhalen, nog bij leven van de schrijver verschenen, die wel uiteenlopend zijn van toon en situering, maar hun kwaliteit gemeen hebben. Gemeenschappelijk hebben ze ook hun motief: de confrontatie tussen datgene wat de mens zou willen nastreven, wanneer hij alleen voor zichzelf zou leven en dat wat de realiteit van het samenleven met anderen niet hem opdringt maar hem overlaat als enige keuze waarbij hij zijn menselijke waardigheid kan behouden: die van de solidariteit tegenover de medemens, koning in ballingschap als hij, levend als hij onder de bezettende macht van een gebroken leven.
Die solidariteit, dat noodgedwongen verkiezen zich naast de ander te plaatsen gaat gepaard met offers, met het afzien van eigen mogelijkheden, want het gaat hier niet om schuil-leuzen voor de anonimiteit maar om eenvoudige daden van mens tegenover mens. De tragiek is, dat die offers soms ineffectief zijn, niet gezien of niet begrepen worden. Zijn ze daarom zinloos? Ook waar men dat naar het uiterlijk zou willen zeggen is het de kracht van Camus, dat hij niet uitmondt in cynisme, maar dat hij in
| |
| |
zijn tekening heeft laten zien, dat een andere keuze verraad van de mens aan zichzelf betekend zou hebben. Ook waar de ballingschap niet doorbroken wordt, kan het koningschap zijn bevestiging vinden. Anderzijds laat de schrijver ook de begrenzing zien van de solidariteit, zoals in het ironiserend geschreven Jonas of de artiest aan het werk, waar het ‘offer’ misplaatst is en misbruikt wordt. Naast dit verhaal zou ik dan De gast en De zwijgenden moeten noemen als de verhalen die mij in hun eenvoud het meeste troffen.
J.W.V.
| |
Kurt Lange
Vreemdeling tussen dier en God, het raadsel van de mens in het licht van oude cultuurperioden.
Nederlandse bewerking: Ingrid Nijkerk-Pieters.
Zeist - W. de Haan N.V.
Uitgeverij De Haan, die reeds andere groots opgezette anthropologische werken in zijn fonds heeft opgenomen, heeft thans een uitnemende Nederlandse bewerking het licht doen zien van ‘Fremdling zwischen Tier und Gott’, van de onlangs overleden bekende Duitse archaeoloog Kurt Lange.
Het laatste werk uit een vruchtbaar geleerdenleven. Kurt Lange beoefende de archaeologie om achter het raadsel van de mens te komen. Deze tak van wetenschap was voor hem een opwindende bezigheid. Hij was er zich van bewust, dat enerzijds de moderne techniek de archaeologie uitnemende diensten bewees, maar dat anderzijds deze zelfde techniek in de uithoeken der wereld de laatste resten van primitief leven deed verdwijnen. Het is te begrijpen, dat de wetenschap in deze crisissituatie nog zoveel mogelijk tracht vast te leggen van de steeds meer verdwijnende primitieve wereld. Waar de primitieve mens zelf sterft, blijven zijn versteende sporen (de resten van zijn werktuigen, zijn kunst- en gebruiksvoorwerpen, zijn afgoden, zijn graven en wat dies meer zij) over als geheimzinnige tekenen die de wetenschappelijke onderzoeker fascineren. Zo zal de mens in zijn praehistorisch bestaan altijd voor de levende mens een raadsel blijven. En dit is maar goed ook..., want naar Lange's woord ‘een ontraadselde mens in een ontraadseld heelal is een huiveringwekkend, niet tot het eind door te denken begrip! Want met de oplossing van dit geheim dooft de vlam, die het leven voedt’.
De archaeologie is het onderzoek naar het raadsel van de praehistorische mens en juist dit onderzoek vond in Lange een enthousiast beoefenaar. Dit zijn laatste boek leert, dat hoe meer er ontraadseld werd, hoe meer er te onderzoeken bleef. Zo duikt hij in het voorbije verleden van Babylonië, Assyrië, Griekenland, Egypte, Rome, Kreta, de Maya's, de Azteken, de Vikings, de culturen der praehistorische mensheid en waar zijn brede belangstelling hem maar heenvoerde. Bij alle geheimen, die hij hier in dit boek ontsluiert, is er ook het weten, dat er nog meer mysteries achterbleven. Maar dit is het juist, wat hij beoogde, want hiermee bleef hij het wezen der wetenschap trouw: ‘De studie der mensheid is de mens zelf... Bij deze studie staat de mensheid nog in haar kinderschoenen’, aldus besluit Lange dit rijke (ook rijk geillustreerde), maar tevens wijze en hoogstfascinerende boek. Een boek, dat zich juist door zijn Überblick (en Lange had aan het einde van zijn leven het volle recht zijn vak te overzien) uitnemend leent voor een betrouwbare inleiding tot de archaeologie.
E.H.G.
| |
Hans Andreus
Bezoek
Amsterdam - Holland U.M.
Een novelle-debuut van een dichter, die aan zijn eerste prozageschrift een motto van Heine meegaf: ‘Het is om te wenen, mevrouw’. Hiermee is het boekje uitstekend gekarakteriseerd. Laten we er maar niet meer achter zoeken dan een persiflage.
| |
| |
Een artist krijgt gedurende een gehele dag en avond bezoek van collega's en een paar andere mensen. Hij ontvangt al deze lieden in zijn souterrain en tracteert hen op speculaas, chocola en sigaretten.
Een lange aaneenschakeling van stupide dialoogjes, zoals men die kan horen in artistencafé's en natuurlijk ook wel bij ons thuis.
Het geeft als proza niets nieuws. Alleen maar een geslaagde persiflage (volgens Koenen-Endepols-Heeroma: ‘op fijne wijze bespotten’.)
P.J.R.
| |
S. Vestdijk
De arme Heinrich
Amsterdam - De Bezige Bij.
Deze roman pas nu te bespreken is het gevolg van een - overigens slechts gedeeltelijk schuldige - nalatigheid, die in dit geval zijn voordelen heeft. De snelheid waarmee Vestdijk schrijft en publiceert maakt dat men zijn Symfonie van Victor Slingeland (waarvan De arme Heinrich het sluitstuk vormt na Het glinsterend pantser en Open boek) alweer in reliëf kan zien tegen zijn inmiddels voltooide Anton Wachter-reeks. Wat mij betreft is dat dan in hoog-reliëf.
De hoofdpersoon uit deze romans, de talentvolle dirigent Victor Slingeland is een man met weinig sympathieke trekken. Dat ziet de schrijver, tevens ik-figuur in het verhaal, duidelijk genoeg. Maar deze Slingeland is zijn jeugdvriend (hij herinnert ons aan de bruine vriend uit het gelijknamige korte verhaal) en ondanks alles blijft hij aan hem gebonden. Op het punt waar de vriendschap in ergernis dreigt te bezwijken maakt de dirigent zijn beschrijver/vriend/Vestdijk deelgenoot van zijn geheim: een hinderlijke, wel afnemende, maar niet genezende ziekte, waaraan hij lijdt. Deernis om deze kwelling redt dan toch de vriendschap in het kritieke ogenblik. (Het glinsterend pantser). Intussen is Slingeland ook persoonlijk tot een zodanige crisis gekomen, dat hij tijdens een concert werkelijk instort. (Open boek). Een reis naar Oostenrijk moet rust en ontspanning brengen en in dit derde deel volgt de schrijver de dirigent daarheen.
Als vriend, maar evenzeer als beschrijver van het leven van zijn hoofdpersoon. Want Vestdijk schrijft deze romans niet vanuit het ongezien gewetene. Van alles wat hij over deze of enig andere persoon meedeelt zijn de bronnen bekend: het is uit directe waarneming, uit brieven of van horen zeggen dat hij alle inlichtingen verkrijgt die hij nodig heeft om het beeld op te bouwen. Door de hele romancyclus heen is dit consequent volgehouden. Niets wil de schrijver over zijn personen meedelen, wat niet langs normale zintuigelijke weg, rechtstreeks of indirect waargenomen zou kunnen worden. Hij is wat dat betreft ook hier een ‘voyeur’ en een luisteraar en een roddelaar ook wel: niet alleen het systeem van de vele gesprekken met anderen over derden, maar ook het feit dat Vestdijks schrijftrant vergeleken met vroeger werk aan spankracht heeft verloren en soms naar babbelachtigheid neigt geeft aan het geheel wel eens een roddelachtig accent. Er staat tegenover dat het boek in belangrijke gedeelten onderhoudend en boeiend geschreven is en dat de schrijver er op een wonderlijke manier in slaagt zijn eigen persoon met die van de ik-figuur uit de roman (de vriend S.) te laten vervloeien en weer naast elkaar te zetten om en om, als een aardig en puzzelachtig wie-is-wie, dat tot het eind wordt volgehouden. Tegelijk zet dit de schrijver vrij van zijn werk, op enige afstand ervan, lichtelijk ironiserend en speels. Dat maakt het enerzijds minder fascinerend en beklemmend dan die vroegere ‘muziekroman’, De koperen tuin anderzijds levendiger en gevarieerder dan vooral zijn latere Anton Wachter-romans.
Met die Anton Wachter-romans is de schrijver dus intussen gereed gekomen. In deze Symfonie van Victor Slingeland zie ik een zekere mate van ironiserend afstand nemen van het eigen werk. In de laatste nummers
| |
| |
van Maatstaf is de schrijver begonnen herinneringen uit vroeger jaren weer te geven, voor Vestdijk een nogal ongewone figuur. Men krijgt de indruk alsof hier een periode wordt afgesloten, een balans opgemaakt. Voor de vruchtbare en begaafde schrijver die Vestdijk is zou het een tussenbalans kunnen zijn, een heroriëntatie bij het ouder worden.
Ik meen dat een dergelijke heroriëntatie ook nodig zou zijn, omdat de schrijver mij in zijn richting van nu vrijwel aan het eind schijnt te zijn.
J.W.V.
| |
Vijftig jaar moderne kunst
Utrecht - A.W. Bruna en Zoon. Ieder die op de Expo in Brussel de tentoonstelling ‘Vijftig jaar moderne kunst’ heeft bezocht, zal onuitwisbare indrukken hebben opgedaan, niet ‘van een voorbijgaande mode, maar van de kunst van ons tijdperk’ (zoals Malraux eens zei). Zo'n collectie moderne kunstwerken brengt men in deze generatie niet nog eens bijeen. Het was misschien wel het meest waardevolle wat deze wereldtentoonstelling te bieden had.
De catalogus van deze tentoonstelling verscheen thans als boek.
Uitgaande van de grote voorlopers van de Moderne kunst Cézanne, Seurat, Gauguin en Van Gogh, volgen in een prachtige keuze werken van de Fauristen, de schilders van ‘Die Brücke’ en ‘Die Blaue Reiter’; dan de Expressionisten, de aanhangers van het Futurisme (waarvan op het ogenblik een prachtig overzicht gegeven wordt op de Biennale te Venetië), het Kubisme, het Surrealisme, de Realisten, Non-figuratieven en Onafhankelijken. Het is ondoenlijk alle kunstenaars op te noemen, maar de ruim 300 afbeeldingen vormen een zeer waardevolle bloemlezing uit de moderne kunst. De bekende Directeur-Generaal voor Kunst, Letteren en Volksopleiding van het Ministerie van Openbaar Onderwijs te Brussel, Emile Langui, die de inleiding verzorgde, ziet deze kunst niet als een verval, zoals wel eens wordt beweerd, maar als een nieuw begin. Deze kunst breekt niet met het verleden, maar hangt nauw samen met de alleroudste culturen.
Het uitvoerig register vermeldt niet alleen de werken die gereproduceerd zijn, maar geeft van de kunstenaars een korte biografie. De uitgever heeft vergeten de bladzijde te vermelden, waarop elk werk voorkomt. Dit verzuim moet de lezer eerst herstellen; hij vult er een paar heerlijke avonden mee, en het verhoogt de bruikbaarheid van dit ‘Nachschlagebuch’ ten zeerste.
Bij de 2e druk, die ik de uitgever spoedig toewens, verbetere men de volgende omissies. Op blz. 297 is in het register Csontvary vergeten, wiens ‘Rit te paard’ op blz. 97 is gereproduceerd. Raoul Dufy is op 23 maart 1953 overleden. Mondriaan mag in een Hollandse uitgave toch wel z'n twee a's behouden. De onderschriften op de kleurenreproducties van Piasco op blz. 9 en 33 zijn verwisseld. Zeer hartelijk aanbevolen.
J.C.S
| |
K. Norel
Doorbraak in de Delta
Zwolle - La Rivière en Voorhoeve.
Ruim 25 jaar geleden debuteerde Norel met ‘'t Getij verloopt’. In deze nieuwe roman hebben de bewoners van Flakkee zijn belangstelling.
Het deltaplan brengt de bevolking van dit eiland in de sfeer van het zich onstuimig ontwikkelend Rotterdam,, een andere geest gaat waaien over de landen en de oude en hechte, vooral godsdienstige tradities worden door de opgroeiende jeugd verbroken.
Het verhaal begint bij de ramp van '53. De schrijver, die op de feiten vooruitloopt, laat het eindigen, als de verbindingsdijk met ‘de overkant’ voltooid is.
Opgegroeid in de geest van ‘mocht het nog eens komen staan te gebeuren’ zien Albert Vroegindewey en zijn vrouw hoe hun kinderen zich stuk voor stuk los maken van het ge- | |
| |
loof der vaderen en òf met de kerk breken, òf tot de ‘lichten’ gaan behoren.
Norel schrijft op boeiende wijze, onopgesmukt en recht op de man af. Daardoor blijft het verhaal levendig en vol verrassingen. Gelukkig laat de auteur aan het slot niet de hele familie en masse tot bekering komen. Daardoor heeft zijn boek zeker niet aan waarde ingeboet.
G.v.H.
| |
Herbert Read
Moderne schilderkunst
Den Haag - Uitg. W. Gaade.
Een prachtige aanvulling van het hierboven aangekondigde boek is de studie van de gezaghebbende Engelse kunsthistoricus Herbert Read over oorsprong en ontwikkeling van de moderne schilderkunst. Als leitmotief voor zijn werk heeft Read een woord van Klee genomen: ‘Kunst geeft het zichtbare niet wéér, doch máákt zichtbaar’. Daarom zijn er enkele kunstenaars, zelfs grote als Rousseau, Utrillo, Pascin, Rivera of Spencer, die men tevergeefs in dit boek zal zoeken. De schrijver erkent wel de blijvende waarde van deze kunstenaars, maar zij behoren volgens hem niet tot de geschiedenis van een schilderstijl, die specifiek ‘modern’ is. Hier wordt dus niet een poging gedaan om volledig te zijn (alsof dit ooit zou kunnen!) maar het is de schrijver er voor alles om te doen een richtsnoer te geven voor de lezer, waarbij allereerst aan de belangstellende leek is gedacht. Read begint met een uitvoerige analyse van Cézanne's werkmethode en schetst zijn betekenis als wegbereider, die iedere kunstenaar van betekenis in de 20e eeuw heeft beïnvloed.
In een volgend hoofdstuk beschrijft hij de doorbraak in het begin van deze eeuw en met blijde verwondering erkent de lezer de rijkdom aan talenten, die in deze eerste 10 jaren openbaar werden. Achtereenvolgens krijgen de grote stromingen een beurt en Read wijdt aan menig kunstenaar enige boeiende bladzijden, vaak verduidelijkt door uitvoerige citaten uit hun geschriften of uit studies over hen. Men krijgt al lezend het gevoel met een gids op reis te zijn, die niet alleen zeer goed thuis is in deze wereld van de moderne kunst, maar nog steeds vervuld is van een ‘jonge liefde’ voor deze hoogste uiting van de menselijke geest.
Het boek is zeer rijk geïllustreerd: van de meer dan 400 afbeeldingen zijn er 113 in kleuren weergegeven. Tot slot een chronologisch overzicht waardoor de lezer een duidelijk beeld krijgt van de ontwikkelingsgang van het behandelde onderwerp. Een bibliografie en registers verhogen de bruikbaarheid van dit hartelijk aanbevolen werk.
J.C.S.
| |
P.T.A. Swillens
Encyclopedie van de schilderkunst
Utrecht-Antwerpen - Prisma-Boeken.
De schrijver, jaren lang verbonden aan het Kunsthistorisch Instituut der Rijksuniversiteit te Utrecht en vraagbaak voor de studenten in de kunstgeschiedenis, stelde deze encyclopedie samen voor allen die behoefte gevoelen aan voorlichting op het gebied van de terminologie in de schilder-, teken-, prent-, boekkunst enz. Honderde termen en uitdrukkingen worden verklaard vaak verduidelijkt door een afbeelding. Voorbeelden geven is onbegonnen werk. Een boekje om steeds bij de hand te hebben en voor in-kunst-belangstellenden onmisbaar.
J.C.S.
| |
Gerard Walschap
De ongelooflijke avonturen van Tilman Armenaas
Amsterdam-Antwerpen - Wereld-Bibliotheek.
Van deze roman valt veel en weinig te zeggen. Men kan er zijn wenkbrauwen over fronsen, beweren dat het compositorisch maar zó zó is, dat het vol van gezochte en goedkope oplossingen zit, onwerkelijk en onwezenlijk is, zwanger van naïef idea- | |
| |
lisme en langdradig bovendien. En dan heeft men tot op zekere hoogte nog gelijk ook. Echter slechts tot op zekere hoogte, want een auteur van het formaat van Walschap weet op de gekste wijze een waarlijk zeer goed boek te schrijven; hij kan het zich veroorloven, te spotten met conventie en zich te laten gaan. En met even goed recht zal men van deze inderdaad fantastische roman staande kunnen houden, dat hij vol briljante verrassingen zit, dat hij gedragen wordt door een gezond idealisme, boeiend geschreven is en een verademing betekent in het benauwend negativisme van de tegenwoordige romankunst. Walschap betoogt weliswaar nu en dan dilletantisch maar door heel zijn werk heen beluistert men een oprechte bewogenheid om het lot van de mens, of het nu de massa dus in materialisme gevangen West-Europeanen betreft, dan wel de miljoenen op de grens van leven en dood existerende Aziaten, hem is het om het even. In elk geval wil Walschap niet mediteren, doch handelen, geeft hij voedsel aan gezond optimisme, dwingt hij tot glimlachen zowel als schaterlachen, durft hij in verheven zaken boertig en in algemeen als zot aanvaarde situaties ernstig te zijn. En in elk, dus ook in dit geval, heeft Walschap kans gezien, ook de meest gehaaste lezer een lijvige roman van a tot z te doen uitlezen.
J.E.M.
| |
Dr. H.E. van Gelder e.a.
Gids voor de Nederlandse kunst
Utrecht-Antwerpen - Prisma-Boeken.
Bij elke boekenliefhebber staan wel enkele pockets uit de Prisma-reeks op de plank. En terecht, want ieder vindt in deze serie wel iets van zijn gading. Het hierbij aangekondigde 500e deel verdient wel in 't bijzonder aandacht. Het is terecht een nationaal geschenk genoemd. Dit overzicht van de Nederlandse kunst mag in geen enkel gezin ontbreken. Vooraanstaande kunsthistorici hebben er aan mede gewerkt en alle onderdelen van de kunst (schilder-, teken-, beeldhouw-, bouw-) worden er in behandeld, terwijl de tachtig afbeeldingen de tekst verhelderend aanvullen.
Een lijst van de belangrijkste musea, een bibliografie en uitgebreide topografische gegevens bergen een schat van wetenswaardigheden, die men nergens zó overzichtelijk bijeen vindt. De prijs is onbegrijpelijk laag en kan voor niemand een bezwaar zijn. Zegge en schrijve: één doosje cigaretten minder en men kan 't boek kopen! Als u 't nog niet gedaan hebt, stel dan niet langer uit.
J.C.S.
| |
Marianne van Noortwijk-Colijn
Spin in de morgen
Kampen - J.H. Kok N.V.
Zij die de novelle ‘Te vuur en te zwaard’ kennen weten reeds dat deze auteur de kunst van het schrijven verstaat. ‘Spin in de morgen’ vormt een nieuwe, duidelijke aanwijzing. Voor Marianne Colijn is schrijven inderdaad meer dan een ambacht, een kunst, zij het dan dat het ambachtelijk element niet ontbreekt. Op suggestieve wijze weet ze gestalte te geven aan de werkelijkheid zoals zij die, zintuigelijk waargenomen, psychisch ervaart. En is niet een der wezenskenmerken van ware kunst het gans eigene van de wijze van verbeelden?
Een tweede verdienste van deze roman is, dat het eigene, het hoogst persoonlijke, eruditie manifesteert, indien men zulks al als verdienste mag aanmerken. Indien de kleuter en de keukenmeid er in slagen hun impressies zuiver en op eigen wijze weer te geven, mogen ze aanspraak maken op erkenning en erkentelijkheid. De lezer die zich opgeheven weet tot het niveau van een auteur van eruditie boekt echter dubbele winst.
Ofschoon ik deze roman met genoegen las moet mij ook een bemerking van het hart. De auteur is, als zovele anderen overigens, sterker in het weergeven van het negatieve, dan in de beschrijving van een harmo- | |
| |
nische, een positieve levensconstellatie. Onzekerheid, angst, geborneerdheid, dwaasheid en twijfel, ze springen de lezer levensecht en doodernstig tegemoet. Equilibre, bezonnenheid en bezonkenheid, het weten geborgen te zijn, de zin van leven en sterven begrepen te hebben, het zijn verworvenheden waar de schrijfster zich nauwelijks aan waagt. Doch wie zal het de kunstenaar kwalijk nemen dat hij prefereert van een conflictsituatie uit te schrijven, liever dan vromelijk maar schijn-vroom te idealiseren?
J.E.N.
| |
Hans Jürgen Baden
De grenzen van de nieuwsgierigheid
Amsterdam - W. ten Have.
De niet-nieuwsgierigen, voor wie dit boek in de eerste plaats bestemd is, zullen ook naar dit boek niet nieuwsgierig zijn. Maar de nieuwsgierigen, die er wel naar zullen grijpen, kunnen er hun hart aan ophalen. Wij moeten ook onze nieuwsgierigheid beproeven, of zij uit God is; dit boek kan ons daarbij uitstekend van dienst zijn. Wij stellen ons tevreden met de ontaarding van de nieuwsgierigheid, maar Hans Jürgen Baden laat ons haar ware aard zien: zij is de wegstervende echo van een oorspronkelijke nieuwsgierigheid, die zich richt op het door God gestelde doel als iets dat volstrekt nieuw is. Zijn beschouwingen over ‘het nieuwe’ doen denken aan de studie van Dr. Visser 't Hooft over ‘De vernieuwing van de Kerk’. Wij zetten een vraagteken bij zijn exegese van Genesis 3: 22 (‘de adamitische oer-impuls te weten wat goed en kwaad is’ met nadruk op het ‘weten’; ‘het objectief weten van goed en kwaad blijft onze nieuwsgierigheid onthouden’), maar hij geeft later zelf een belangrijke aanvulling, die de bedoeling van die tekst dichter benadert (‘de nieuwsgierigheid wil God in de kaart kijken, zodat de mens in de toekomst zelf in staat is het grote wereldtheater te ensceneren’). Wij zetten eveneens een vraagteken bij de opmerking, dat God met het tonen van Zijn ‘rug’ aan Mozes op het gebied van de algemene openbaring blijft. Maar overigens krijgt bijna elke bladzij een uitroepteken. Het heldere denken van de auteur weerspiegelt zich in zijn stijl. Dit is zijn elfde boek, - in Nederland zijn derde. Volgens enkele kritieken is het zijn beste, maar naar onze mening staan zijn eerste twee vertaalde boeken op hetzelfde niveau als dit laatste, dat ons behalve naar alle dingen ook nog nieuwsgierig maakt naar zijn volgend essay, - en naar zijn visie op die facetten van de nieuwsgierigheid, die hij niet of nauwelijks besproken heeft, zoals de verhouding tussen
nieuwsgierigheid en verwondering, en de scheppende functie van de nieuwsgierigheid ten aanzien van tijd en ruimte (waarover o.a. Bollnow gefilosofeerd heeft).
O.J.
| |
Johan de Leeuw
Ons wacht de hemel
Kampen - J.H. Kok N.V.
Een roman over gebedsgenezing, waarin eerlijk wordt gevochten met dit probleem. Het boek is in verzorgd Nederlands geschreven en staat op behoorlijk niveau.
Toch bevredigt het niet geheel. Het vraagstuk ‘gebedsgenezing’ wordt op specifiek protestantse wijze benaderd. Al lezend ontkomt de geschoolde lezer niet aan het onbehaaglijk gevoel dat de oplossing niet met fantasie uit de hand geknipt is, maar dat de auteur met schablonen heeft gewerkt. De schablonen der dogma's. Dat hij ons tenslotte toch weer met de wissel op de eeuwigheid naar huis zendt, hoezeer die wissel zeker gehonoreerd zal worden. Het protestantisme is slechts een verschijningsvorm van het universele christendom, een in het opzicht van mystiek arme vorm zelfs, die voor allerlei facetten van het leven in, door en met Christus geen oog heeft. Wij leven meer vóór Christus, trachten althans dat te doen. Ik miste in dit boek de mogelijkheid, de noodzaak der navol- | |
| |
ging van Christus, opdat zijn leven en lijden in ons steeds meer gestalte zullen aannemen. Een theologisch bezwaar dus, maar indirect toch ook een artistiek, nl. dat de auteur er niet in geslaagd is, zijn eigen begrenzing te doorbreken.
J.E.N.
| |
Heinrich Böll
Biljarten om half tien
Amsterdam - Elsevier.
Wie de jaren 1940-1945 bewust heeft meegemaakt is voor zijn leven een getekend mens. Men kan hier niet van een ‘episode’ spreken.
Ik heb maar weinig oorlogsromans gelezen, d.w.z. romans waarin het krijgsgebeuren en de oorlogsgruwelen uitvoerig worden beschreven. Toch hebben de boekhandelaren (en ook wij) ons vergist dat het publiek er genoeg van zou krijgen. Het lijkt veeleer of er eerst in de laatste jaren een intense aandacht komt voor de achtergrond van wat ons sedert 1900 is overkomen.
Het wordt ons nu ook meer en meer duidelijk hoezeer de ‘goede’ Duitsers niet alleen lijfelijk doch veel meer innerlijk van het nazidom hebben geleden.
Kort nadat ik de ironische film ‘Wir Wunderkinder’ had gezien, kreeg ik de jongste roman van Böll ter recensie. Het heeft geen zin boek en film te vergelijken. Er is slechts één frappante overeenkomst: zowel in de film als in de roman wordt het probleem ‘Duitsland’ zoals zich dat sedert 1900 heeft ontwikkeld tot op het bot ontleed. Het is een afrekening zonder pardon. Niet door buitenstaanders, doch door Duitsers, de hemel zij dank. Heinrich Böll heeft zich ontwikkeld tot de belangrijkste romanschrijver in het na-ooorlogse Duitsland. Zijn groot kunstenaarschap heeft hem bewaard voor het schrijven uit een zekere rancune. Böll is een christen die het mededogen kent. Maar ook dat mededogen is niet goedkoop. Wie dit boek, deze roman van drie generaties, in de hand neemt moet weten wat hij doet. Het is een indringend verhaal dat allesbehalve ‘gemakkelijk’ is geschreven. Maar iedere bladzijde loont de moeite omdat (dank zij de voortreffelijke vertaling van Michel van der Plas) de lezer onmiddellijk iets ervaart van een confrontatie met een groot woordkunstenaar.
‘Biljarten om half tien’ heeft de tachtigste verjaardag van de architect Heinrich Famel als uitgangspunt. Voor het grootste gedeelte bestaat het verhaal uit flash-backs. De compositie stelt de lezer voor moeilijkheden, doch de indringende stijl, het vermogen van de schrijver, beloont de doorzettende lezer bovenmate. Het is zeker merkwaardig hoezeer Böll er in slaagt zonder in gruwelbeschrijvingen te vervallen de innerlijke spanning bij de lezer op te voeren, waartoe ook de strakke dialogen het hunne bijdragen.
Böll heeft zijn eigen volk doorgelicht. Geen schuilhoek bleef verborgen. Het schrijven van dit boek moet hem pijn hebben gedaan. Men voelt op iedere bladzijde met een gewond mens te doen te hebben. Hij heeft de moed opgebracht.
Zijn kunstenaarschap heeft het verhaal van Duitsland, belichaamd in drie generaties Famel, op een niveau gebracht, dat zowel de schrijver als zijn werk onvergetelijk maakt.
P.J.R.
|
|