| |
| |
| |
C. Ouboter
Iets over genrevorming in en om de literatuur
Interessant en intrigerend zijn pas de grensgebieden. Dat geldt ook voor de literatuur.
De grootmeesters, de auteurs wier werk in bloemlezingen is opgenomen, hebben hun loon reeds. Zodra de lof van het vaststaand oordeel is uitgezongen, valt een bedremmelde stilte. Na die stilte begint de vrolijkheid van het gezellig onder ons, zonder pretenties of literaire bedoelingen. Wij zijn in het overgangsgebied terechtgekomen dat breed om de kern literatuur heen ligt, een gebied waar het menselijk warm is. Naarmate men zich verder van de kern verwijdert, gaan kenners spreken van ‘lectuur’ en dat is een veld dat eindeloos ver reikt. Actuele stof, vergankelijk als gras, komt daar hoe langer hoe meer voor, totdat het overgaat in de ongedifferentieerde leesstof die nauwelijks meer karakter heeft, droog ritselend prairiegras, de grauwe stof voor kleine leesbibliotheken. Dat heeft geen betekenis meer voor ons onderzoek. Het gaat om het grensgebied tussen de grote namen en het nameloze. In dit grensgebied, dat wijder is dan het kerngebied der grote, onsterfelijk geheten, meesters, gelden andere wetten dan die men in literatuurgeschiedenissen vindt. Wel probeert men van de binnenste verte uit, beslag te leggen op alles en ieder die talent vertoont, maar er heerst bij de grenzen toch een andere orde die de esthetische doorbreekt. Moet ik die orde typeren dan staan mij in eerste instantie geen andere woorden ter beschikking dan de wel erg vage: smaak, belangstelling, nieuwsgierigheid.
Smaak herinnert nog het meest aan literatuur; het is een bastaardzoon van stijl. Belangstelling is een aftreksel van algemene ontwikkeling, nieuwsgierigheid is een drift die misschien nog wel eens uitloopt op geest, maar dikwijls niet. Daarachter schuilen weer een aantal menselijke verlangens, onbewust, die uit zijn op compensatie van wat hier onbevredigd laat.
Misschien klinkt de omschrijving van deze drie begrippen wat laatdunkend. Dat is zonder erg en verklaar ik achteraf zo, dat in bepaalde brede kringen waartoe ik ook ben gaan behoren, eeuwenlang de literaire taal en gewoonten het becijferingsmateriaal voor alle menselijke geschriften hebben geleverd. Niet alleen de grootvorsten van de literaire critiek hanteren die taal, dat doen ook scribenten in kleine en pastorale blaadjes. Uit die invloed leid ik ook het veelvuldig gebruik van het woord pretentieloos af. Alsof niet iedere schrijver pretenties heeft, al zijn dat niet altijd literaire.
De goede gevolgen van een literaire scholing zijn ongetwijfeld talrijk. Alleen het water van de zee zal hen afwissen. Maar juist omdat zij zo talrijk zijn en zo onweersproken, in eigen kring, vallen de kwade gevolgen zelden of nooit op. Dat zijn vooral snobisme en blindheid. Een literair persoon onder- | |
| |
scheidt alleen goed op eigen terrein. Men zal mij tegenvoeren, dat zo iemand daar ook nooit af komt, maar dat is niet waar. Zeven achtste van zijn leven, misschien nog wel meer, is met niet-literatuur, met z.g. pretentieloze lettertekens, gevuld. Dan is blindheid wèl bedenkelijk.
Er is nog een tweede tegenwerping mogelijk. Literaire taal zou slechts goed en schoon gehanteerde taal zijn. Ook dat is niet waar, een kwaadwillig simplicisme. Ik waag hier de stelling dat literatuur, vooral in ons goede vaderland, een geïsoleerd gebied is, voorzien van een bord verboden toegang - Wacht u voor de Hond. Wie de hond is weet niemand, maar dat maakt de bedreiging alleen maar klemmender.
Zovèr gekomen, voel ik de vraag opkomen: wat is nu het verschil tussen een bewoner van het kerngebied en een bewoner van het randgebied?
Hier durf ik wel simplistisch te zijn, omdat het de helderheid en ik geloof ook de waarheid ten goede komt. De mensen van de kern geven om het hoe, om stijl en dergelijke, de mensen van het grensgebied om het wat, om de inhoud. Stijl laat hen koud. Dáár zijn zìj blind.
U zoudt ook kunnen zeggen: de kerners - laat ik hen zo voortaan noemen, in tegenstelling tot de randers - geven om kwaliteit, de randers om kwantiteit. In ons vaderland vinden dikke, zware boeken gerede aftrek. Men heeft daar altijd om gelachen en de randers lachen er zelf om, maar zij lezen dikke boeken uit de simpele overweging dat het dan langer duurt.
Met dat verlangen naar kwantiteit hangt een veel meer gecompliceerde drift samen, die met behulp van literaire taal, de enige die ons direkt ter beschikking staat, nauwelijks te definiëren valt. Ik zou zeggen, het is een verlangen naar inhoud.
Inhoud heeft in het grensgebied een goede klank, als van ouderwetse rijksdaalders. Zegt iemand dat een jongen inhoud heeft, dan belooft dat veel goeds voor die jongen. Een kerner zou ironisch vragen: wat voor inhoud, maar hij staat er ook buiten.
De vraag naar inhoud is typerend voor bijna alle mensen die, waar dan ook, naar boeken zoeken. Waar gaat het over, daar kom het op neer. Wie in een boekhandel of leesbibliotheek helpt of adviseert, behoort te weten wat er in de boeken staat. Hoe hij het weet is een tweede, dat hij het weet een eerste. Maar daarmee houdt het niet op.
Langzamerhand begint hij te begrijpen dat de grote vraag zich niet willekeurig richt, dat zij beantwoordt aan bepaalde wetmatigheden, waarvan zoals ik al poneerde, literatuurgeschiedenissen geen weet hebben. Met een gebrekkig, voorlopig, woord heb ik dat genres genoemd. Het vreemde woord heb ik gebruikt om het begrip en zijn praktische toepassing status te verzekeren, naam. Wilt u een Hollands woord, zegt u dan soorten. Er zijn soorten verhalen en romans. Die soorten of genres heb ik niet uitgezocht. Ze zijn er. Sommige, maar dat zijn enkelingen, duren eeuwenlang, andere
| |
| |
slechts decennia, sommige jaren. Dat zijn eendagsvliegen. Tot die eendagsvliegen hebben boeken over vliegende schotels behoord. Maar ook hier weer is het grensgebied tussen de eendagsvlieg en het eeuwenoude genre boek, het meest interessant en tegelijk het meest dubieus. Wij gaan voorzichtig verder.
Er is één genre verhalen, dat in bijna anderhalve eeuw klassiek is geworden, en dus zijn erkenning gevonden heeft, het detective-verhaal. Dat het een soort boek is en de erkenning van de soort voorafgaat aan de erkenning van het individuele exemplaar blijkt duidelijk uit de verkorting detective.
Ik neem de detective gaarne als voorbeeld, omdat het genre hier volgroeid is en de kenmerken vertoont die bij jongere soortgenoten vaak slechts in kiem te vinden zijn.
Allereerst beantwoordt de detective aan een voortdurende vraag bij het grote publiek. Die vraag verbindt verschillende lagen van het menselijk bestaan en daaraan dankt de detective ook zijn klassiek karakter. Een behoefte aan puzzelen, een afreageren van een verdrongen agressieve drift, de behoefte er even maar dan ook helemaal uit te zijn, met een boek, een soort boek, de illusie beide kanten van het leven tegelijk te beleven: vervolger en vervolgde, moordzucht en wrekende gerechtigheid. Het detective-verhaal is ook hierin klassiek dat het met het hoofd in de literaire wolken steekt - Conan Doyle, Dorothy Sayers en George Simenon en velen meer - en met de voeten in het drassig terrein van het pasklaar gemaakte, fabriekmatig vervaardigde consumptiegoed. Maar de afstand van het hoofd tot de voeten is niet zo groot, wat van een gezonde constitutie getuigt. Toch blijft de literaire detective in het kerngebied een bewoner, nooit helemaal voor vol genomen. Dostojewski's Raskolnikow is geen detective-verhaal, al zou het een omgekeerde kunnen heten. De naam alleen al betekent een degradatie.
Het is overigens misplaatst, te veel op de literaire detective te letten. Het groot publiek leest geen Sayers of Simenon. Te veel denken en te veel psychologie worden als storende bijmengsels ervaren. De gewone man is het te doen om actie, een vernuftig volgehouden intrigue en een portie variatie, voldoende om in het verhaal te blijven geloven.
Maar dat de soort in stand blijft is niet aan het fabriekmatige produkt te danken, maar aan de literaire top, die nieuwe wegen blijft zoeken. Aan de andere kant kan ook de literaire detective zich alleen handhaven wanneer zij gehoorzaamt aan de kwantitatieve wetten van de soort. Simenons 13 hoofdstukken, zijn voor ieder verhaal vastgestelde werktijd, zijn kenmerken van de soort. Dat ze tot ritueel geworden zijn, is hun als verdienste aan te merken. Maar het zijn en blijven soort-kenmerken, waaraan de grote literatuur vreemd is of die ze angstvallig verbergt.
Wat de detective verder èn interessant èn klassiek maakt is het plezier dat veel intellectuelen aan hem beleven. Maar ook hier valt men licht van het hoogste naar het laagste. Detective-verhalen zijn als consumptiegoed on- | |
| |
middellijk te vergelijken met sigaretten en drank. Zoals de sigaret uitloopt op het peukje, de drank op de laatste slok, zo de detective op de laatste regel, de oplossing. Meestal blijft er een verschaalde geur van hangen.
Er zijn meer genres, die echter omdat zij ons helemaal in de banlieu van de literatuur, zelfs ver daarachter brengen, in de officiële literatuurgeschiedenis verwaarloosd zijn. Zoals men vroeger dromen minachtte en het handschrift niet ontdekt had als bron voor karakterkennis.
Behalve deze minachting van officiële zijde, is er een andere faktor die de bestudering van dit interessante veld moeilijk maakt. Dat is de grillige invloed van de mode, die maakt dat bepaalde genres snel groeien en even snel stoppen, waardoor ze voor de ochtend van hun bloei vergaan.
Het is de vraag of de literaturforschung - ik gebruik hier opzettelijk het duitse woord - bij een bestudering van modeverschijnselen gebaat is. Jonge, aangrenzende, wetenschappen zijn het wel. Ik denk vooral aan de sociologie en de sociale psychologie.
Ik geloof niet dat de kerners kenmerkend zijn voor een bepaalde tijd. Dat zijn veel meer de randers. De kerners leven in een tijd die er nog niet is of die er al lang geweest is of die ze zelf verzonnen hebben. De randers zijn niet voor en niet achter, ze lopen gelijk. Een dwaas, wie het hun zou verwijten. Nietzsche was zo'n dwaas, maar eerlijk. Hij schreef Unzeitgemässe Betrachtungen. Het verhaal als genre hoort bij zijn tijd. Uit zijn bloei en verval zou veel te leren zijn. Wel onpraktische kennis, die de steun behoeft van een stichting voor zuiver wetenschappelijk onderzoek. Maar de vreugde die die kennis brengt leidt weer terug naar de literatuur, die even onpraktisch is, maar vaak minder vreugde geeft.
De doktersroman. De opmerkingen die ik maak zijn summier en voorlopig. Het genre is per se niet literair. Wel zijn er literaire pendanten geweest, maar, afgezien van de verrukkelijke autobiografie van Dr Axel Munthe, literair overigens dubieus, speelt de arts in deze romans een bescheiden nevenrol. De neoromantiek in Duitsland heeft dergelijke verhalen gebracht, van Jacob Wassermann en Ricarda Huch. De arts speelt een rol in Thomas Manns Zauberberg. Hofrat Behreus heeft reeds meer dan 30 jaar geleden de verontwaardiging van de medische stand gewekt. Heel wat Duitse romans. De Duitser heeft altijd veel aandacht voor 's mensen physiek gehad. En in Engeland is er Conan Doyle's schaduwfiguur van Sherlock Holmes, Dr Watson.
Het is onze tijd en de doktersroman voorbehouden geweest, de arts, zeer tegen zijn zin, tot held te maken. Behalve dat hij feilloos zijn chirurgenmes voert, heeft deze arts een berg van privé-ellende te doorworstelen, alvorens hij als overwinnaar te voorschijn treedt en de lezer(es) het boek met een zucht sluit.
Gegadigden: vooral jonge meisjes van allerlei leeftijd.
| |
| |
Wat aan deze soort boeken ontbreekt om ze als volgroeid genre acceptabel te maken is de spreiding door heel het grensgebied heen tot in de kern toe. Cronin, Slaughter, Van Arkel Zegwaard, halen nergens de literatuur. Er is niemand om Vestdijks De dokter en het lichte meisje de hand te reiken. Het genre is niet helemaal rond. Maar het is ook nog niet dood. En wat niet is kan nog komen. De compensatie is overduidelijk. Arts en patiënt worden met nivellering bedreigd. Hier steken beiden de kop op als in een moderne poppenkast. Men blijft onwillekeurig kijken. Maar ja, het publiek is wat eenzijdig.
Als volgende kandidaat voor ons genre-onderzoek zou ik de familieroman willen beschouwen. De familie is zo'n duidelijk en natuurlijk gegeven dat de verhalen aan haar gewijd een oneindig aantal variaties vertonen en bij het grote publiek zeer geliefd zijn. Elementaire voorwaarden voor het ontstaan van het genre. Maar een zo natuurlijk gegeven is ook zeer breed en algemeen en dat komt genrevorming niet ten goede. Het detective-verhaal en de schelmenroman - die mij zo juist te binnen schiet maar die ik niet bespreken zal - zijn in hun thema's zo toegespitst, dat zij daardoor tot genre konden worden. De familieroman is daartoe in zijn thema's te weinig opvallend. Ter versterking van dit argument zou ik nog op de literaire familieroman kunnen wijzen. Thomas Mann's Buddenbrooks en Galsworthy's Forsyte Saga hebben hun roem niet te danken aan hun thema's maar aan de talenten van hun auteurs. Beide werken zijn daardoor moeilijk onder te brengen in een reeks waarin zij de voorsten zijn en waarin middenin auteurs als Ina Boudier-Bakker en Top Naeff en achteraan Courts Mahler en Mazo de la Roche te vinden zijn. Bij de detective gaat dat wèl. Conan Doyle en Agatha Christie hebben iets gemeen. Maar zodra de groten uit het genre weglopen, is de positie uiterst zwak geworden.
Er blijft evenwel één omstandigheid, die hier toch genrevorming begunstigt. Die onverwachte begunstiging komt uit de irrationele hoek van het grote publiek.
Sinds de literatuur nagenoeg geen familieromans meer voortbrengt en ook de middelste rijen sterk gedund zijn, gaat men vragen naar een familieverhaal. Ongetwijfeld ter kompensatie. Gezin en familie zijn al decennia lang in een krisis. De verwachting en de vraag van het groot publiek bewerkt genrevorming. Zo verklaren zich de successen van Rose Franken en Mazo de la Roche, wier verkoopcijfers de zo veel betere familieverhalen van Rebecca West (The Fountain overflows, vertaald als De Fontein stroomt over) en Ida Simons (De dwaze maagd) met stukken slaan.
Als ik dan ook het familieverhaal als genre zou willen toelaten, dan toch met de aantekening dat tot mijn spijt de groten ontbreken.
De historische roman komt sterk overeen met de familieroman. Ook daar
| |
| |
ligt de zwakte in de top, waarin b.v. Tolstoy's Oorlog en Vrede nauwelijks te plaatsen is.
De streekroman, die ik liever regionale roman zou noemen en waartoe ik dan ook de in Europa en andere delen van de wereld spelende verhalen zou willen rekenen, is curieuzer. De zwakke plaatsen liggen hier in het midden, in de plaatsen die zouden worden ingenomen door Den Doolaard, Helman en Slauerhoff, wat onze eigen literatuur aangaat.
Er is nagenoeg geen verwantschap tussen Den Doolaard en Slauerhoff. Maar mag men het genre dan laten aantasten door tegenstrijdige individualiteiten? Waarschijnlijk niet.
Als het toch gebeurt is dat een bewijs, dat de genre-geaardheid van de werken dezer auteurs te zwak is.
Dat Coolen zich er tegen verzet heeft dat zijn werk zou ingedeeld worden bij de streekromans, is begrijpelijk. De naam had zich reeds gehecht aan een aantal verhalen die ver beneden het peil van Coolens werk bleven. De z.g. reeksen die in het midden der jaren dertig het hoofd opstaken hebben de naam streekroman erin gebracht.
Een tweede centrum, omstreeks diezelfde tijd, was de Scandinavische boerenroman, nog aantrekkelijker vanwege de rauwe natuur en de stoere tegenstellingen. Deze boeken werden gebracht in een, zoals het heette, kloek formaat, met titels van hele en halve volzinnen. De spot van de cabaretliedjes van Annie Schmidt heeft nóg geen einde gemaakt aan deze tot cultuur vervormde natuurboeken. Daar hebt u het genre dat bijna uitsluitend bepaald wordt door de smaak en de belangstelling van het zoveel eeuwen na Rousseau naar de natuur terugverlangende burgerdom.
Dit genre is wel curieus, inzoverre het leert dat men vrijwel niets aanvangt met logische indelingen. Het consumptiegoed springt als het moet, door alles heen. Zijn achtergrond is te simpel om er lang naar te turen.
Dan zijn de kleinere genres gelukkiger studiemateriaal. Twee kunnen door hun kompensatorisch karakter als paar beschouwd worden, de carrière- en de schandalenroman. Het is wel typerend voor het nederlands publiek dat bij dit paar twee van zijn meest geliefde auteurs te vinden zijn, nl. Hans Martin (carrière) en Roothaert (schandaal).
Is het meer dan een woordspeling als ik aan Vestdijks Schandalen herinner? Beide, schandaal en carrière, hebben vertegenwoordigers in het kerngebied. Reeds verscheidene malen heeft deze meest besproken auteur kandidaat gestaan op diverse genrelijsten. Maar het schandaal is stamgast in onze moderne literatuur. Dat is tegelijk een alibi. Voor de carrière verwijs ik naar John Braine's Room at the Top. De boze jonge mannen willen toch ook omhoog. Maar Braine en Martin zijn volstrekt onvergelijkbaar. Zo ook Roothaert met welke andere auteur ook.
Schandaal en carrière mogen een zekere affiniteit hebben tot onze volks- | |
| |
geest, zij zijn te slap om een gezin te stichten. En dat is voor genrevorming toch wel nodig.
Voorlopig ziet het er dus naar uit, dat de literaire geschiedschrijving, d.w.z. de literaire critiek gelijk krijgt. Het is ondoenlijk, zelfs onbehoorlijk, in de stroom van jaarlijks verschijnende romans, in de zee van romans in grote bibliotheken enige geleding naar de inhoud te maken. Wie dat doet, werkt alleen volgens praktische en willekeurige richtlijnen. Boekhandels en bibliotheken, de opleiding aan deze instellingen verbonden, kennen een dergelijke geleding dan ook niet. Ons voorlopig onderzoek moet wel vaststellen: op goede gronden.
Aan deze schijnbaar onvermijdelijke konklusie zou ik iets toe willen voegen. Ten eerste, dat een geleding die niet zo diep gaat, toch voor deze instellingen wel dienstig kan zijn. Vooral wanneer degene die de indeling maakt, zich van haar beperkte toepasselijkheid bewust is en, waar dat zo te pas komt, ook daarop wijst. Een dergelijke voorlichting zou ook nog de hoge waarde van de literatuur iets kunnen relativeren. Dichter bij de grond zijn kerners heus wel aanspreekbaar. Zodra een gesprek begint zullen randers blijken meer van literatuur te begrijpen dan menig kerner voor mogelijk gehouden had. Wie weet, zou de genrevorming er wel bij varen. Die is immers gebaat bij een onttroning van de literaire grootheid en een zekere verstandhouding tussen kern en rand.
Waarom ik toch zo strijd voor een onmogelijke zaak, deze genrevorming? Omdat ik het anders zie. Genrevorming is wel mogelijk. Ze is er reeds, zij het in heel kleine vorm. In een volgend artikel hoop ik een dergelijk grassprietje onder de loupe te nemen.
Verder meen ik dat bij genrevorming andere invloeden dan uitsluitend literaire aan het werk zijn. Het is wonderlijk dat men deze stelling vaak nog moet verdedigen ook. Voor menig beginnend auteur is de vraag waar hij zijn thema vandaan zal halen, nijpend belangrijk. Maar laat hij dit nooit toegeven, hij zou zijn naam kunnen bederven. Men verbergt zijn verlegenheid omdat zij niet-literair is. Wie weet hoe het moet, hoeft niet te zoeken, is een ongeschreven wet. Wie zoekt weet niet hoe het moet, is de idiote konsekwentie uit deze absurde wet. Men mag wel zoeken maar dan naar vorm, de inhoud is onbelangrijk. Dat ik weer over vorm en inhoud schrijf kan men uitleggen als een teken dat ik ouwe koeien uit de sloot haal. Schreef ik over vorm, men zou er geen koe in zien. Dat ik meen dat die twee bij elkaar behoren, maar dat wij in staat zijn ze onherroepelijk uit elkaar te halen, moge hier nog eens duidelijk gezegd zijn. Dat in ons vaderland juist de vorm, b.v. de kompositie van een roman, vaak zo slecht is, past wel degelijk in mijn betoog. Waar de algemene tendens is, inhoud en thema's, te verwaarlozen, vervalt ook de vorm.
| |
| |
Genrevorming kan daar ontstaan, waar literatuur, ook als theoretische studie, in relatie komt met andere gebieden van de geest, nieuwe ervaringsvelden. Daar zijn ook de grensgebieden te vinden, waar onverwachte mutaties tot stand komen. De science-fiction is zo begonnen. Studies over deze jonge spruit komen meestal van randers, niet van kerners. Dat zou anders moeten zijn.
Nog een laatste opmerking over het woord inhoud. Een van de reeds ouderwets geworden genre romans is de z.g. psychologische roman. Psychologie is bij dit type een inhoud, een thema, geworden. Een dergelijk procédé leidt tot een hybridisch produkt, dat in de literatuur snel veroudert en in de vakwetenschap al bij zijn geboorte, terecht, een slecht onthaal vindt.
Het genre wordt niet gemaakt, het wordt geboren. En als het eenmaal geboren is, dan vindt het levenskansen of niet. Aan die laatste ontbreekt het veelal. Ik merk dat ik mij in mijn stof, de inhoud, heb vastgebeten en dat mijn tanden moeilijk meer loslaten.
Een metafoor, die mij er toe verleidt toch iets over de inhoud van het volgend artikel los te laten. Er zijn in de laatste jaren een aantal boeken geschreven over wilde dieren, die met goed gevolg getemd zijn, zodat sommige zelfs bij u op schoot willen komen zitten. De televisie heeft die boeken veel goeds gedaan.
Ook hier blijkt de literatuur aan deze soort boeken niet de hand te willen reiken. Maar wel levert de kombinatie van literatuur, die ook aandacht heeft voor het wilde dier, maar dan ongetemd, en niet-literatuur een komisch effekt. In dit stadium kom ik in de verleiding er diepte-psychologie bij te halen. Maar op aanraden van een vakman laat ik dat aan de beroepslieden en de naïeve leken over.
Ik begrijp niet, zegt mijn vakman, dat jij nog van kerners durft te schrijven. Iedere literator is sowieso een rander, Vestdijk incluis. Wat mij toch weer hoop geeft.
|
|