Ontmoeting. Jaargang 13(1959-1960)– [tijdschrift] Ontmoeting– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 157] [p. 157] Eric Marloux Slaap I als het zingen is opgehouden in de straten van ijzerhoudend leem gaat men verstolen het sneeuwlandschap in van de slaap. er is geen zingen ultrasonischer dan het zingen van de winternacht dan het dodelijke oogwit, de liedjes die doden improviseren voor hun vrouwen een zeer eenzaam sneeuwbalgevecht zo slaapt men. er lopen sporen naar de horizon van de ogen, in de vrieslucht vallen maskers onophoudelijk aan scherven: enige begeleiding als men zingt zacht in zichzelf sneeuwbalgevecht als serenade. en 's morgens vriezen de maskers weer dicht, de mensen worden weer spoorloos binnen zichzelf. [pagina 158] [p. 158] II slaap, een gedicht uit verte met stilten van nabijheid, niet te onderscheiden. er is de langzame avondwind van de adem, de onderhuidse regen in het oerwoud onder een kleine warme hemel: meer dan wat ook is men zichzelf nabij, tot op schootsafstand genaderd. raakt men zichzelf? de cirkels draaien verder als klokken, men schrijft woorden van verte aan de binnenkant van de huid, om overdag te lezen. het daglicht echter projecteert ze naar binnen. Vorige Volgende