C. Ouboter
Poëzie van twee oudere tijdgenoten
‘Valscherm’ heeft de dichter H.W.J.M. Keuls zijn laatste bij J.M. Meulenhoff in de Ceder-Reeks verschenen bundel genoemd.
Een gedichtenbundel vraagt minder om een titel dan een roman. Wanneer de titel dan ook nog mysterieus is, werkt hij intrigerend.
Keuls is 76 jaar geworden en is daarmee zowat de nestor van de Nederlandse dichters. Zijn late en vrij kleine roem - zo mis ik hem in Dirk Coster's Nieuwe Geluiden, ook nog in de tweede druk - is ongetwijfeld een gevolg van 's dichters naturel. Zijn toon is weinig opvallend. Daarbij zijn heel wat verzen in deze bundel moeilijk, afgekeerd. Pas na vele malen herlezen heeft zich iets van de zin van enige dezer verzen voor mij ontsloten. Wie noemde de poëzie der experimentelen duister in tegenstelling tot die der ouderen?
De titel ‘Valscherm’ zou kunnen duiden op de laatste, volkomen, overgave die van de mens gevraagd wordt tegenover de dood. Hiermee is dan tot een begrip herleid wat in de werkelijkheid van deze verzen harde, niet te verbrijzelen, kern blijft.
Naast verzen die gevoelens van vereenzaming en berusting, naar mijn smaak wat te gemakkelijk, verwoorden, naast een vers dat mij onoverkomelijk herinnert aan de levensliedjes der kleinkunst van 30 jaar terug (‘De mens die niet meer lacht, / De mens die niet meer schreit, / De mens die niet meer wacht / En niet meer strijdt en lijdt’) zijn er enkele, die ik de Gij-verzen zou willen noemen, die voor mij tegelijk het aantrekkelijke en het raadselachtige van deze woordkunst uitmaken.
De Gij troont steeds in een half of heel duister, waarvan ik soms de toneelmatigheid vermoed soms de echtheid ervaar.
Als de Gij door de aanspraak duidelijk is, zoals in ‘Voor een jonge moeder’, herinnert het gedicht aan een foto uit 1910. De blik van de jonge vrouw rust, naar de eis des tijds, in het ijle, zodat de eerste regels wel moeten luiden:
Gij jonge moeder met verwonderde ogen,
zijt gij al vol ontwaakt of droomt ge nog?
Vanzelfsprekend is dit geen vraag aan de jonge moeder. De vraag loopt parallel met de vage blik van de jonge vrouw. Hoe rhetorisch ze wel is blijkt uit de ook weer vragende slotregels:
Waarnaar verlangt gij? Is het zon of regen?
Het kind gaat spartelen, o kijk naar hem.