Het werd een sober feest. Tine had dat zelf gewild. Na de kerk receptie in ‘De Oude Prins’ en een eenvoudig etentje met Jan en Ans, Frida en Dries en een paar vrienden. Daniël Lissauer, oud-collega en vriend van Johan, was ook van de partij, zoals vaak bij hun familieaangelegenheden.
De moeder had vaak aan de bomen moeten denken. Of eigenlijk niet aan de bomen, maar daar begon het steeds. Ze dacht waaraan ze altijd dacht. En zeker bij gelegenheden als deze. En ze dacht altijd met verwachting, niet opgegeven hoop.
Voor ieder één dacht ze. Die met wortel en al voor Johan, die afgeknapte voor Gerrit, die als adelborst aan boord van zijn vaders schip was geweest. En zekerheid was er nooit helemaal geweest, met name omtrent Gerrit niet. En één voor één waren ze daarna getrouwd, de andere drie, de laatste vandaag.
Als de moeder daaraan toe was, dwong ze met kracht haar aandacht naar wat er rondom haar gaande was. En er was genoeg gaande. Daar was Daniël naast haar.
- Ja Anna, het is een rare dag; hij zag haar kijken.
- Och...; als betrapt begon de moeder haar soep te lepelen. Er was een band èn een afweer tussen hen: hun gedachten renden naast elkaar voort als tweelingen, die elkaar de hand niet willen reiken, uit angst voor doorstroming van de opeengehoopte droefheid. Daarom zwegen ze beiden maar. En keken voor zich in de soep. De moeder met heel verweg gaande ogen.
De borden werden weggenomen, een collega van Wim begon een speech. De moeder en Daniël luisterden maar half. Ze staarden beiden in de vlam van de kaars, die midden voor hen op tafel stond.
De storm heeft opgehouden, dacht de moeder.
Ze is nog mooi, dacht Daniël, geen dertig meer, maar juist dat gerijpte...; haar gezicht is als die ene vioolromance van Beethoven; wel met altijd de tekenen van verdriet erin, maar toch boven de golfslag ervan uitgesprongen. Ik wilde Daniël het verhaal van de bomen wel vertellen, dacht de moeder, maar hij zal mij misschien uitlachen.
Het is er wel een gekke dag voor, maar toch... Vandaag blijft ze alleen achter, dacht Daniël.
De moeder had geprobeerd te protesteren, toen Daniël aanbood haar thuis te brengen, maar het verdriet om het laatste afscheid had haar willoos naar zijn auto gespoeld. Ook bij het huis, terwijl ze het wel wilde, had ze niet gezegd, dat hij maar moest weggaan. Of wilde ze het ook niet?
- Jjó... de storm heeft bij jullie ook huisgehouden, had hij in ongeveinsde verbazing gezegd.
En toen was zij nog maar koffie gaan zetten, want laat was het nog niet. Nee, eigenlijk was er niets onbehoorlijks, want láát was het nog niet.
Ze keek naar z'n gezicht, terwijl hij praatte: ‘En ik ben heus niet zo onbaat-