| |
| |
| |
Kritieken
Arnold Krieger
Camilla
Amsterdam - Kosmos.
In deze roman, vertaald door J.C. Kelk, verteld Krieger over het leven van een Duits echtpaar tijdens en na de laatste oorlog. Camilla ontmoet op een wat vreemde wijze een jong, veelbelovend jurist, de advocaat Röttger, en trouwt met hem. Röttger komt tot compromitterende handelingen en vlucht als de Amerikanen komen, naar Denemarken. Camilla herneemt de beschikking over haar eigen persoon en gaat samenleven met een majoor van het bezettende leger, die - op zijn beurt - haar weer bedriegt. Als Röttger terugkeert is een scheiding onvermijdelijk. Het bedrog van haar minnaar doet Camilla haar man weer opzoeken. Een tweede huwelijk met Röttger volgt en dan gaat de advocaat dood.
Ik heb mij afgevraagd, wat in dit boek als het belangrijkste moet worden gezien, de beschrijving van de na-oorlogse toestanden in het ontwrichte, kapotgeschoten Duitsland of die van het leven van deze beide mensen met hun liefde voor elkaar en voor derden. Ik meen het eerste, al zal Krieger er waarschijnlijk anders over denken.
Vast staat, dat deze Duitse schrijver vertellen kan, al weet hij de karakters niet altijd aannemelijk te tekenen.
Telkens komt bij het lezen de vraag op: Is dit nu wel natuurlijk? Is zo het leven?
Röttger zoekt een nacht vertier bij een publieke vrouw, vertelt dat aan Camilla, die wel wonderlijk reageert. Geen scène en het hele geval wordt in een halve bladzijde afgehandeld.
Ook het voorspel van de scheiding doet mij de schouders ophalen. Die handjesgeverij en dat ‘je bent een zeer, zeer lieve vriendin’ om dan over te gaan tot de orde van de dag, i.c. de bespreking van de technische kant van de echtscheiding vind ik maar wonderlijk, om het zacht uit te drukken.
G.v.H.
| |
Norbert Loeser
Muziekleven
Haarlem - J.H. Gottmer.
De vorig jaar overleden muziekcriticus en musicoloog Norbert Loeser is door uitgeverij Gottmer posthuum geëerd met de bundeling van een groot aantal artikelen en recensies, die Loeser in het Alg. Handelsblad schreef. Men vindt er beschouwingen in over Bach, de twaalftoonsmuziek, Bartók, Casals, Vivaldi, Pijper, Paganini, Schönberg, musique concrète, Amerikanisme, Lois Marshall, Rafaël Kubelik, Elisabeth Schwarzkopf, Nan Merriman, de Ned. Händelvereniging, etc. Wijze artikelen zijn het, van grote menselijkheid doortrokken kritieken. Loeser was een integer mens. En een zeer ontwikkeld man. Diep inzicht in de materie blijkt uit elk artikel. Een lichtend voorbeeld voor de muziekcritici was Loeser.
corn. b.
| |
André Boucourechliev
Schumann
Camille Bourniquel
Chopin
Pierre Barbaud
Haydn
Utrecht - Het Spectrum N.V.
‘Picturareeks’.
Die kleine Franse boekjes over componisten, die verschenen onder de reeksnaam ‘Solfèges’ zijn door uitgeverij Het Spectrum ontdekt en ook voor de Ned. lezer uitgebracht, in goede vertalingen van resp. C.G.J.
| |
| |
Bos, O. de Marez Oyens-Schilt en J.F.A.A. de Beaufort. In woord en beeld wordt hier het levensverhaal der componisten gegeven en dan wel met heel veel bekende beelden. Men moet geen diepe musicologische beschouwingen verwachten, doch een biologie vol bijzonderheden. Maar geen gefantaseerde bijzonderheden. Ook geen geromantiseerd levensverhaal. De schrijvers zijn van de feiten en van de muziek uitgegaan en hebben zeer instructieve boekjes geschreven. Waardevolle geschenken voor muziek-geïnteresseerde vrienden of vriendinnen. Als de muziek zelf ter sprake komt wordt deze steeds raak gekarakteriseerd.
corn. b.
| |
Ludwig Berger
't Is liefdesuur
Baarn - De Boekerij.
Veertien variaties op een danklied, noemde Ludwig Berger zijn bundel 't Is Liefdesuur’. Die veertien variaties zijn opgedragen aan veertien componisten: Bach, Händel, Gluck, Haydn, Mozart, Beethoven, Schubert, Weber, Mendelssohn, Schumann, Wagner, Offenbach, Cornelius en Brahms. Het thema van die variaties is de liefde. Bij Bach de liefde tot God, bij Beethoven de naastenliefde, bij Schubert, Weber, Schumann en Brahms de liefde tot de vrouw. Nergens is er echter het exhibitionisme dat vele hedendaagse schrijvers zo graag demonstreren als het over de liefde gaat. Daarvoor is de instelling van Berger van een te hoog niveau. En bovendien gaat hij ook niet uit van de erotische liefde, maar van zijn eigen pure liefde voor de kunst. En zo ziet men dat de liefde een grote stimulans is geweest voor vele componisten. Bovendien toont Berger zich een voornaam stylist en een grondig kenner van de levensfeiten dezer componisten. De vertaling uit het Duits verzorgde K. Spierdijk-Ernst.
corn. b.
| |
S. Vestdijk
Het kastje van oma
Amsterdam - De Bezige Bij.
Niet minder dan 45 opstellen over muziek schreef Vestdijk in deze nieuwe bundel. De titel werd ontleend aan een polemiek met een muziekcriticus. Men kan Vestdijk niet geheel kennis van zaken ontzeggen. Maar met alleen maar een beetje kennis kan men nog geen muziekbeschouwingen schrijven in een land, waar heel wat kundige musici en musicologen zijn. Het is bij ons beslist geen ‘land der blinden’ en dus kan Vestdijk als éénogige geen koning zijn. Op muziekgebied blijft Vestdijk nu eenmaal een leek en derhalve kan men hem eigenlijk zijn dilettantische stukjes over Bach en over Mozarts symfonieën niet kwalijk nemen. Het is alleen maar tragisch dat Vestdijk in staat wordt gesteld zich in het openbaar niet ‘bij zijn leest te houden’.
corn. b.
| |
Penninc en Pieter Vostaert
De jeeste van Walewein en het schaakbord
Uitgegeven, verklaard en ingeleid door Dr. G.A. van Es.
Deel I en II.
Zwolle - W.E.J. Tjeenk Willink.
Ook al kon de huidige Groningse hoogleraar voortbouwen op de arbeid van zijn voorganger Overdiep inzake dit epos, toch vereist het voltooien van een uitgave als deze zoveel tijd en doorzettingsvermogen, dat men wel moet blaken van geestdrift en bewondering, om de vereiste energie op te kunnen brengen.
Dat enthousiasme straalt dan ook her en der in de inleiding door: ‘Ongetwijfeld is deze Jeeste van Walewein in onze literatuur het beste voorbeeld van de Brits-Keltische ridderroman.’
Prof. Van Es hoopt niet alleen, maar acht het zelfs ‘noodzakelijk dat voor dit prachtige Middeleeuwse epos weer in ruime kring belangstelling ontstaat.’ Ik vrees echter dat de noodzaak ook 200 blz. inleiding
| |
| |
en aantekeningen voor ‘specialisten’ te betalen, deze uitgave voor belangstellende ‘leken’ er niet aantrekkelijker op maakt.
Het feit, dat de Walewein het werk is van twee auteurs, gaf aanleiding tot een boeiende stylistische analyse van beider zins- en versbouw, woordkeus en beschrijvingstrant. Men zal uit de Groninger School trouwens niet anders verwachten!
Van Es constateert dan bij Vostaert een ‘neiging tot het sentimentele en melodramatische’. ‘Zijn stijl is sterk emotioneel en vaak suggestief; meer persoonlijk dan die van Penninc.’
Betreft dit nu alleen, zoals Van Es het wil zien, verschil in karakter, desnoods in generatie?
Het is mogelijk, maar ik vind het zeer verleidelijk er tevens de tijd(en) voor aansprakelijk te stellen, waarin zij leefden. Het werk dateert uit het begin der dertiende eeuw, wellicht zelfs uit het eind der twaalfde. Vijftig jaar daarvoor, in de periode 1130-1150, vinden we in Frankrijk de overgang van Romaanse naar Gotische cultuur, die F. van der Meer het ‘keerpunt der Middeleeuwen’ genoemd heeft. Dan brengt Bernard van Clairvaux in het Christelijke geloofsleven een gevoeligheid, emotionaliteit en individualisme, die op alle gebieden gaan doorwerken.
Welnu, is het niet mogelijk Penninc te zien als nog niet, Vostaert als net wel beïnvloed door de zich vanuit Frankrijk verbreidende Gotische geestesgesteldheid?
M.B.
| |
Lion Feuchtwanger
Jefta en zijn dochter
Baarn - De Boekerij.
‘Als Vondel en zijn tijdgenoten nog toegankelijk waren voor de tragiek van Jephta, die in blinde en ondoordachte gehoorzaamheid zijn dochter offerde, wij kunnen ons daar niet meer in terugvinden. Ook met de sleutel van het symbolisch verstaan is deze gedachtenwereld voor ons feitelijk ontoegankelijk geworden.’ Aan deze zin uit ‘Spelen met de tijd’ van Annie Romein-Verschoor moest ik denken, toen het boek van Feuchtwanger op mijn tafel kwam. Feuchtwanger heeft geprobeerd om de ontoegankelijke gedachtenwereld van Jefta te ontsluiten. Hij is niet alleen gegrepen door het verhaal over zijn dochter, dat al door tientallen dichters, musici en schilders is uitgebeeld, dat minstens driemaal door Shakespeare is aangehaald en dat Händel tot een groot oratorium inspireerde; maar hij heeft de veranderingen van de tijd, waarin Jefta leefde, - het gewemel van stammen en beschavingen die opkomen of ondergaan -, uitgebeeld in Jefta zelf, die hij groot, eenzaam en rebels onder een bleke, lege hemel zag staan, alle strijd en tegenspraak van zijn dagen uitvechtend in zichzelf. Jefta's lot wordt in dit boek een gelijkenis. Als Feuchtwanger inplaats van op de laatste al op de eerste bladzij had geponeerd, dat ‘de half vergeten kunst van het historische verdichten een zeer grote kunst is’ en dat hij hoopte ‘dat zijn poging de beloning in zichzelf zou vinden’ en dat het ‘zo ook gebeurd is’, had hij wellicht te grote verwachtingen gewekt. Maar wie argeloos begint te lezen, wordt op den duur gefascineerd door zijn Jefta, waarin Jahweh en de afgoden elkaar bestrijden. De auteur gaat er van uit, dat de bijbelschrijver allerlei oude verhalen verward en dat wij door de resultaten van eeuwenlange onderzoekingen beter vertrouwd zijn met de levenshouding van de Richteren dan hij. Er blijkt dus nergens uit dit boek, dat de God van Israël zich openbaart als ver verheven boven de projecties van de
Israëlieten. In elk geval zijn deze projecties er óók geweest, en Feuchtwanger weet ons suggestief bij te brengen hoe de vuurgod allengs in een akkergod veranderde, hoe hij telkens een ander gezicht had, zodat de god van Jefta niet de god van zijn priester of de god van zijn dochter was.
J.
|
|