Voorzover ik de gesprekken in de bus kon volgen, waren Fritsje en ik de enigen, die er nog nooit eerder waren geweest. En Jaapje, maar hij is natuurlijk een logé.
Het eerste waaraan wij merkten dat we in het sprookjesbos waren was een paddestoel, die muziek uitzond. Alle drie de kinderen lachten verrukt. Bij de tweede paddestoel-grammofoon deed Arendje een poging om er onder te kijken. De derde plastic paddestoel was er één zonder muziek. ‘Hij is kapot’, zei Jaapje en misschien had hij gelijk.
Ik had mij voorgesteld, dat ik de kinderen de sprookjes zou vertellen, althans Arendje en Fritsje; dat Jaapje er weinig belangstelling voor had was mij reeds duidelijk geworden. Nu, daar kwam niets van in. Wat er te vertellen viel werd door machtige luidsprekers gedaan. Het gebeurde met geschoolde stemmen, een feilloze uitspraak en precies de goede intonatie. Alles mechanisch perfect.
Wij waren met tevelen in het bos. Door de ene bus na de andere werden voor de ingang grote en kleine groepen losgelaten. Heel die dag wilden altijd honderden kinderen en volwassenen tegelijk de Schone Slaapster zien. Ze had een zoet plastic poppengezicht, maar hoe opzichtig ze ook ademde, Arendje en Jaapje vermocht ze niet te boeien. ‘Kom mee, dan gaan we naar de koksjongen kijken,’ zei Arendje. Op hun plaats voor het raam van het Betoverde Kasteel schoof het meisje met het rossige haar; zij is de enige van het gezelschap uit de bus die ik buiten de bus heb teruggezien. Voor het raam van de Schone Slaapster, en zelf was ze niet schoon, maar lief. Een levend meisje, dat stil en onopvallend ademde. Voor wie de moeite waard om er twee keer naar te kijken, om er voor terug te gaan naar het sprookjesbos?
Bij het raam van de kok en de koksjongen stonden nog meer kinderen en volwassenen op hun beurt te wachten dan bij het raam van de prinses. Fritsje greep mijn hand; waarschijnlijk werden het gedrang en de harde luidsprekerstemmen hem te machtig. Arendje, die behoorlijk thuis bleek in de sprookjesgeheimen, legde in korte zakelijke woorden aan zijn broertje uit wat hier voorviel; ik geloof niet dat Fritsje er veel van begreep.
Nog steeds hand in hand stonden we voor Hans en Grietje. ‘Knibbel, knabbel, knuisje, wie eet er aan mijn huisje’, praatte Fritsje op ernstige toon de heks na. Vrouw Holle was een soort film, die draaide op de bodem van een put. Arendje en Jaapje wisten zich tot de rand van de put te dringen; Fritsje kwam daar niet aan toe. Bij Sneeuwwitje deden voor één keer geen luidsprekers zich horen; of ze heus kapot zijn geweest? Alle andere geluiden functioneerden uiteraard wel, maar ze werden overschreeuwd door Arendjes schelle jongensstem. ‘Wie heeft er van mijn bordje gegeten?’ Fritsje vertoonde in een stralende glimlach de lacune in zijn bovengebit. ‘Wie hep er op mijn stoeltje gezeten’, wist hij. ‘Wie heeft er op mijn stoeltje gezeten’, praatte ik hem ernstig na.