J.W. Schulte Nordholt
Dichten en psalmzingen
De dichter leeft van inspiratie, inblazing van, ja van wie eigenlijk? We hebben al eeuwen geloofd in de Muze, dus laten we het daarop houden. Als het goed is, is zijn akker niet de toegevroren harde grond van de gemiddelde volwassene, maar open voor aan voor, en al het licht en het duister en al de regen en zonneschijn, en vogels en stemmen, voetstappen en het ploegijzer gaat over dat ontvankelijke land, en het gouden graan van de poëzie groeit er uit.
Is zijn leven als een akker, geduldig open voor wat er komt, wat kan er dan niet groeien! Men verbaast zich zo dikwijls dat wij, de dichters van de psalmberijming, (in deze zin zal ik verder in dit artikel dit meervoud bezigen), dat wij in staat zijn ons te bukken onder het juk van de psalmberijming. Wat blijft er over van de dichter, die oor en oog en neus is, alleen en open, als hij wordt gebonden aan handen en voeten. Gaat het hem niet als Simson? Zeven zelen, zeven ketenen binden hem. Hij moet zich houden aan de muziek, zoals die was, aan het ritme, dat weer herontdekt wordt, aan de maat, die zo veelsoortig is in het psalmboek, van 2 voet in psalm 138 tot 6 voet in psalm 89, aan de Hebreeuwse grondtekst, die hem voor zoveel problemen stelt, dat hij hooggeleerde adviseurs aan zijn zijde moet vinden om de cruxen te ontwarren, - ik kom daarop terug -, aan de strofenindeling van het oorspronkelijk, die zijn opzet of te nauw maakt, en dan moet hij gaan overslaan, of te ruim, en dan komen er stoplappen, (moet psalm 119 bestaan uit 88 strofen, uit 66, uit 44?), aan de theologische teneur, - en rondom hem staan dan de explicateurs gereed -, en tenslotte, ten zevende, aan de schoonheid van de taal. Dat zeg ik er wat ironisch achteraan. Als dat in de laatste plaats komt, hoe kan het dan nog aan bod komen. Zeven zelen, de dichter wordt er mee gebonden en ligt hij goed en wel vast, dan springen alle theologen van Nederland (en ik geloof dat dat er zeer veel zijn), alle welbesmaakte cultuurbeoefenaars (dat zijn er minder, maar ook veel, en deze groep valt gedeeltelijk met de vorige samen), alle musici op hem af en trekken de gewette messen van hun kritiek. De Synode staat daar als een andere Delila bij, zij heeft de dichter gebonden, en nu roept zij ‘De Filistijnen over U’.
We zullen heel wat horen.
Zeven zelen: een enkele vraagt nadere aandacht. De kwesties van maat en ritme laat ik hier verder rusten. Zij zijn voor ons belangrijk geweest en soms, zoals b.v. in psalm 141 eisten zij van ons een nieuwe oplossing. Maar bij de muzikale bespreking der nieuwe psalmberijming kunnen zij uitvoeriger ter sprake komen. Daar kan ook de vraag of wij nu werkelijk alle