de horlogemaker: ‘Na de aanslag moeten wij ons terugtrekken in de heuvels’. De horlogemaker knikte. ‘Nog nieuws over de geoloog?’ vroeg hij toen.
‘Gefusilleerd. Vanmorgen’.
Er viel een stilte, alleen verbroken doordat de monteur met zijn vingers op de exploder trommelde, loerend naar het dak van de boerderij. Toen zei hij fluisterend, bijna vleiend en kijkend naar het dak van de boerderij: ‘Kom maar jonges, kom nou maar. Bloedbrij.’
Zelfs achter zijn brilleglazen leken de ogen van de horlogemaker dieper weggezonken in de kassen. Tenslotte zuchtte hij, zich dwingend tot een vermoeide glimlach en kijkend naar de ingenieur en de monteur: ‘Dan zijn wij drieën alleen maar meer over van de eerste zevenentwintig’. Haast smekend vervolgde hij alleen tegen de monteur: ‘Weet je nog dat we toen al over de bevrijding spraken? Dat je wilde leren vioolspelen?’
‘Nee’ zei de monteur, ‘en dat zal je wel liege ook’.
‘Bevrijding’ zei de ingenieur peinzend, ‘is zo'n gek begrip geworden. Ik weet misschien niet eens wat ik er mee moet doen’.
‘Ik wel’ zei de monteur, ‘ik wil alle dagen biefstuk vrete met echt bier er bij en 's nachts met de meisies het bos in, alle nachte een ander meisie. En overdag (hij keek opnieuw naar de boerderij, de lippen krullend zodat zijn witte tanden schitterden) overdag ga ik die rotzakken smore, zomaar d'r strot dichtknijpe. Met me hande. En dan...’ Hij stokte, opverend op zijn knieën. Rechts van hen klonk de ontploffing van het vals alarm.
‘Nu bellen ze op naar de boerderij’ zei de timmerman. Hij keek naar de weg waaronder de lading lag. ‘Als het lukt kunnen ze met een paar minuten langskomen’. Op dat ogenblik zagen ze alle vijf het meisje.
Het meisje was, verweg, achter een schuur vandaan gekomen. Het liep argeloos en alleen in de richting waar de lading onder de weg lag.
‘Kijk daar nou’ zei de timmerman onzeker. ‘Wat moet dat nou?’
Als in een ban gevangen keken ze alle vijf naar het meisje. Ze liep argeloos en eenzaam voort. Ze was misschien veertien jaar, zestien misschien.
Eindelijk zei de horlogemaker: ‘We kozen deze weg omdat hij stil is. We kozen dit uur omdat nu iedereen aan tafel zit. Misschien is ze er nog niet aan toe als de wagens er zijn. Misschien is ze de lading dan al voorbij.’ Hij keek naar links, twee stofwolken ontdekkend, verweg nog. ‘Daar komen ze’ zei hij. ‘Alle twee’.
‘Maar as het meisie er nou gelijk is met de auto's?’ zei de monteur.
Het leek of de horlogemaker nu nog slechts gaten achter zijn brilleglazen had, geen ogen. ‘Ja’ zei hij, ‘wat denk je dat we dan doen?’
‘Néé’ zei de monteur, bijna schreeuwend. ‘In der eeuwigheid niet’.
De horlogemaker keek naar de ingenieur. ‘Neem de exploder van hem over’ beval hij. ‘Ik zou het zelf doen als ik mijn gezicht vertrouwde.’ Tegen de monteur zei hij: ‘Geef de exploder over’. - ‘In der eeuwigheid niet’ zei de monteur, de exploder tegen zich aan drukkend’.