Ontmoeting. Jaargang 12(1958-1959)– [tijdschrift] Ontmoeting– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 162] [p. 162] Jan D. Plenter Wie op zijn oren... Wie op zijn oren staat, topgekeerd op de basis van de berstensbolle aarde, leert de oergeluiden: het diepe grommen, het rommelend naderen, het kolkend oprijzen, het gorgelend dreigen. Maar Beethoven werd doof. Wie op zijn oren staat, scherpe hersenen op de oppervlakkig botte aarde, wordt genezen aan zijn bloed, dat fel neerstijgt: brandstof om het koele denken tot koortshitte op te stoken, - zó slechts de essenties vindend en doorjagend. Maar Nietzsche werd krankzinnig. Wie op zijn oren staat, grijzende harenlaag op de helhete modder, dun schedelasbest op gloeiende bodem, heeft een grauwe isolering tussen koorts en vulcaan. Maar Churchill werd kaal. Wie op zijn oren staat, kan niet zo blijven. Boven de diepten - ontzettingshaarden onder bezetenheid - [pagina 163] [p. 163] een strekken ten hemel van zwaaiende zweetvoeten, wild balancerend naar het normale. Daarom zijn veel gedichten kort. Wie op zijn oren heeft gestaan, tracht opnieuw te horen bij al het suizen in zijn oren dichtbij en horizontaal, want dit leven loopt planimetrisch. Buurman lag aan het Lago Maggiore. Wie op zijn oren heeft gestaan, tracht zijn denken te herkoelen ondanks de barst van verwarring, - men kan slechts nuchter en operatief existeren in dit geheimloze leven. Zijn vrouw won een prijs met een cryptogram. Wie op zijn hoofd heeft gestaan, kamt zijn wanordelijke haren met een scheiding in het midden, symmetrisch keurig: isolatie naar boven. Hun zoon rock and rollt around the cross. Wie op zijn oren heeft gestaan, en daarna is genormalizeerd, houdt het zijn levenstijd uit. Zijn zweetvoeten schrijden koel op de koude, harde aarde. Geeft de dichters brood! Vorige Volgende