Dick Steenkamp
De schaatsenrijder
Na een lange tijd van de bitterste koude overdag, en van nachten met de strengste vorst, drongen er geruchten door in het land, dat ook de zee niet meer ruiste.
Toen de man het op een avond vernam van een die zich buiten gewaagd had, zocht hij zijn schaatsen, kleedde zich aan en vertrok.
Het heelal stond te verstijven in het sterrenlicht. De man verkilde tot op het merg, maar zijn tred bleef veerkrachtig, en zijn schreden richtten zich naar de zee. Diepe sporen liet hij na in de sneeuw, en toen hij de duinen naderde, omving een ijle damp zijn wezen.
Achter de duinen was de stilte absoluut en na de laatste helling zag de man, dat het gerucht der mensen geen verdichtsel was: de zee lag verstild tot een glimmend-zwarte, keiharde massa.
Op het strand bond hij zijn schaatsen onder en daarna zijn rug krommend ving hij zijn eerste slagen aan naar het land achter de horizon, waarvan hij slechts wist, dat hij het alleen nu bereiken kon. Ieder mens kon er geraken, slechts de wijze waarop was voor hen allen verschillend.
Voor hem bestond vannacht de enige gelegenheid die zich in zijn leven ooit voor zou doen. Daarom haastte de man zich en zijn slagen waren geweldig op de vlakte. Voort stoof hij, en onder zijn gang boog het ijs en verwekte het een hoge, ijle toon, die zich voortplantte langs de ijsvloer en terugstiet aan de kusten, terug naar het centrum.
Omdat de man wist, dat de afstand naar het land ongeweten was en voor ieder verschilt, mat hij de oneindigheid niet naar de kracht van zijn slagen of het schaafsel van zijn rit, maar stormde hij verder, zonder om te zien, want wat achter hem lag moest vergeten zijn.
Toen hij zover gekomen was, dat de kust van zijn vertrek achter de horizon gezonken was, werd het lichter. Achter hem rees de maan en een koele glans verspreidde zich over de bevroren zee. Vegen gestoven sneeuw werden door het licht gegrepen en zij openbaarden zich als eindeloos vele langgerekte scheren, die aan de einder samenschoolden tot een machtig continent.
En de maan rees hoger en hoger. Een scherpe schaduw tekende zich voor de man af op het ijs. Het was de schaduw van zijn wezen zoals die tot hem kwam uit het verleden achter hem waar de maan stond. De man begreep, dat hij pas in het land kon komen, wanneer hij door zijn eigen schaduw rijden zou, en hij zette zich aan, groter slagen nog te maken en krachtiger zijn benen uit te zwaaien. En de schaduw gaf hem de koers.
Een ogenblik rustte hij en legde zich languit neer om even het beeld van