| |
| |
| |
Kritieken
Nel Noordzij e.a. Schrijvers blootshoofds, Amsterdam. De Bezige Bij.
Een heel aardig boek om - niet op één avond s.v.p.! - door te lezen, deze verzameling van opinies van schrijvers over de roman en eigen werk. Niet om er een samenvatting van te geven; daarvoor schrijven de negen (Simon Vestdijk, Adriaan van der Veen, Pierre H. Dubois, Bert Schierbeek, Hella S. Haasse, Alfred Kossman, Nel Noordzij en Harry Mulisch) te veel op eigen gelegenheid en langs elkaar heen. In ieder geval is het verheugend, dat deze negen meningen elkander in de materiële vorm van dit plezierige bundeltje hebben gevonden.
J.M.Vr.
| |
Jürgen Thorwald,
Geteisterd Koningschap.
Onbekende tragedies aan Europese Vorstenhoven. Den Haag, Ad. M.C. Stok, Forum-Boekerij.
Haemophilie, de z.g. bloederziekte, is de sinistere kwaal, die zoveel Europese vorstenhoven teistert. Dit uit het Duits vertaalde boek beschrijft de geschiedenis van drie lijders er aan; Alfonso, de laatste kroonprins van Spanje, prins Waldemar van Beieren en de laatste Tsarewitsch van Rusland. De hoofdmoot vormen het leven van Alfonso en van de Tsarewitch, dat van de Beierse prins is niet meer dan een kort intermezzo. Het zijn in zekere zin vies romancées. Alfonso vertelt kort vóór zijn dood op 8 sept. 1938 zijn leven aan een sigarettenmeisje in Miami. Het kan moeilijk zo zijn gebeurd. Het meisje heeft werkelijk bestaan, de Prins reed zich met haar in een auto te pletter, maar dat hij haar kort tevoren deze bekentenis heeft gedaan, is fantasie. Niet echter het verhaal zelf. Dit berust op betrouwbare gegevens. Ook de vorm, waarin de geschiedenis van de laatste Czarenzoon wordt gekleed, is een vondst van de schr., zoals deze eerlijk toegeeft. De gedenkschriften van de chirurg uit St. Petersburg, waarin het verloop van de ziekte en de ontwikkeling van de Russische geschiedenis tijdens Czaar Nicolaas II worden beschreven, hebben nooit bestaan. Wij hebben echter niet te doen met mystificatie, want de schr. licht zijn lezers volledig in, hoe hij zijn boek heeft opgezet. Het is juist door de gekozen vorm uitermate leesbaar geworden. Vooral de gefingeerde gedenkschriften leest men met spannning. Het optreden van een wonderlijke figuur als de monnik Raspoetin wordt ons begrijpelijk, doordat ons de achtergrond wordt getoond, waartegen het zich afspeelt. Een wetenschappelijke beschouwing over de haemophilie, die medisch verantwoord is, vormt het sluitstuk. De verbreiding van de bloederziekte over de Europese vorstenhoven wordt toegeschreven aan Koningin Victoria, die om de veelsoortige huwelijksrelaties van haar talrijke kinderen, klein- en achterkleinkinderen wel schertsend genoemd werd de grootmoeder van Europa. Het afdoend bewijs daarvoor lijkt
mij niet geleverd. Een groot aantal foto's van de betrokken personen verlucht het zeer verzorgd uitgegeven werk.
J.C.H. de P.
| |
R.A. Levisson,
Herboren Land: Israël.
Amsterdam 1957, Em. Querido.
Het Midden-Oosten staat op het ogenblik in het brandpunt der politieke ontwikkeling en Israël, het in 1948 herboren land, speelt daarbij een grote, zo niet de grootste rol. Het is een gemeenplaats te zeggen, dat een boek in een behoefte voorziet, maar hier is deze, hoe afgesleten ook, op haar plaats. In kort bestek geeft de schr., die Israël uit eigen aanschou- | |
| |
wing kent en studie gemaakt heeft van het ontstaan van dit staatje, een overzicht van deze ontwikkeling en van het land en zijn bewoners. Het boekje liep oorspronkelijk tot het najaar van 1956, maar in een epiloog heeft de schr. nog gelegenheid de door de in oktober uitgebroken oorlog met Egypte ontstane nieuwe situatie uiteen te zetten. Wie zich op de hoogte wil stellen van de ingewikkelde vraagstukken, die aan het al dan niet voortbestaan van het herboren land verbonden zijn, vindt hier een zeer betrouwbare gids. Israël en het Joodse volk vormen in de wereldgeschiedenis een probleem, dat vooral de lezers die hun bijbel kennen, hevig interesseert. Hoe groot dit probleem wel is, wordt ons hier overtuigend uiteengezet.
J.C.H. de P.
| |
Dr. H.E. van Gelder,
Hildebrands Voorbereiding. Het dagboek van de student Nicolaas Beets.
Den Haag 1956, Bert Bakker/Daamen N.V.
Het was een buitengewoon gelukkige gedachte het Dagboek van de student Nicolaas Beets op te nemen in de Ooievaar-reeks. Beets' naam als kunstenaar is blijven voortleven in zijn Camera Obscura, dat een meesterwerk werd, maar tevens het afscheid van zijn studententijd en het eind van zijn kunstenaarschap. Het probleem waarom een schrijver die door zijn eerstelingswerk in proza zo hoge verwachtingen wekte, in zijn latere lange leven nooit aan deze beantwoord heeft, werd door Prof. Heeroma in 1947 tot oplossing gebracht in een voordracht voor de Mij. der Ned. Letterkunde, doordat hij niet alleen de psychologische oorzaken van Beets' falen in het geding bracht, zoals Verwey en Anton van Duinkerken e.a. het vóór hem hadden gedaan, maar tevens lette op de cultuur-historische. Beets als student was romanticus en historicus, maar deze geestesstroming was niet verweven met zijn innerlijk zijn, dat wortelde in het classicisme en in het piëtisme, wat aan het licht kwam na zijn intrede in domineesland. Zijn eerzucht en zijn geldingsdrang kon hij in zijn studententijd uitleven in zijn kunstenaarschap, maar daarna werden hem de vleugels geknot door maatschappij en conventie, toen hij uit roeping predikant werd. Dr. Van Gelder, de kleinzoon van Nicolaas Beets, die in zijn jonge jaren eenzelfde strijd heeft gekend, maar leefde in een andere tijd en anders koos dan zijn grootvader, heeft in zijn zeer lezenswaardige inleiding deze verklaring, die ik hier slechts in sterk verkorte vorm kan memoreren, aanvaard. Het Dagboek is er a.h.w. een voortdurende toelichting bij. Wij zien hier de Hildebrand van de Camera Obscura, die zichzelf niet wegcijfert en gaarne de mooie rol speelt, in zijn volle ontwikkeling, maar wij dringen tevens door in het cultuurleven van meer dan een eeuw geleden en maken kennis met allerlei personen, die in die tijd zelf of in de generatie daarna een vooraanstaande plaats innemen, figuren als v.d. Palm, Van Assen, Geel, Da Costa en zovele
anderen. Wij zijn Dr. Van Gelder dankbaar dat hij tot de uitgave heeft kunnen besluiten. Wie voortaan de Camera leest en iets van de achtergrond ervan wil begrijpen, kan niet buiten dit boekje.
J.C.H. de P.
| |
L.J. Rogier,
Katholieke Herleving. Geschiedenis van Katholiek Nederland sinds 1853.
's-Gravenhage 1956, Pax.
Het magistrale werk ‘In Vrijheid Herboren’, dat in 1953 verscheen n.a.v. de herdenking van het herstel der bisschoppelijke hierarchie, had het bezwaar dat het door het formaat moeilijk hanteerbaar was en door zijn prijs te kostbaar voor het grote publiek. Onder een andere titel en met andere opzet is er nu een tweede druk van
| |
| |
verschenen, die niet meer verzorgd is door Rector De Rooy en Prof. Rogier, maar door de laatste alleen. Hij heeft het aandeel van zijn mede-auteur, die hem daartoe met prijzenswaardig altruïsme vergunning verleende, geheel omgewerkt en herschreven, en ook zijn eigen werk bekort en bijgeschaafd. Daardoor is een grotere eenheid van stijl en compositie verkregen en het boek toegankelijk gemaakt voor een bredere lezerskring. De aantekeningen zijn weggelaten, wat te betreuren valt, omdat een verwijzing naar het oorspronkelijke werk, wat de auteur suggereert, geen oplossing biedt. De aanwijzingsnummers kloppen immers niet meer, en voor de beide slothoofdstukken ontbreken nu alle bronvermeldingen.
Het boek behandelt een hele eeuw cultuurgeschiedenis, het is boeiend geschreven en het brengt voor de Protestant allerlei aspecten van het godsdienstig en maatschappelijk leven onder de aandacht, waarmee hij maar zelden in aanraking komt, al zal hij uiteraard veel dingen anders zien dan de schr. het doet. Ik wees daar reeds eerder op bij de bespreking van de eerste druk in deze rubriek en zal mij hier beperken tot de slothoofdstukken. Dat over de bezettingsjaren werd met grote kennis van zaken geschreven en is een der beste samenvattingen over de houding der R.K. kerk en van het R.K. leven in deze tijd. Met grote openhartigheid behandelt Rogier in het laatste hoofdstuk de geschiedenis van het Mandement der Bisschoppen van mei 1954. Tussen de regels door kan men lezen, dat hij dit eigenlijk een gewaagd bedrijf vindt, omdat de K.V.P. in opzet geen kerkelijke partij wilde zijn, zij laat in theorie ook niet-katholieken toe. Hij analyseert het gehele stuk en stelt met een zekere opluchting vast, dat wel het lidmaatschap van het N.V.V. de gelovigen uitsluit van het gebruik der Heilige Sacramenten, maar niet dat van de P.v.d.A. Hij critiseert dat de Bisschoppen zich door hun Mandement in de conservatieve hoek hebben gemanoeuvreerd, wat bedenkelijk is in een tijd die zich meer en meer aankondigt als het einde der Contra-Reformatie. Met grote openhartigheid spreekt hij eveneens, van de methoden die worden aangewend in niet-katholieke streken, m.n. in Noord-Holland en Friesland, om ze te doen omslaan. Protestanten zien daarin veelal een imperialistisch offensief, dat van Rome uit wordt geleid, maar geen Nederlands katholiek of zelfs geen Nederlands bisschop heeft ooit van Rome een order ontvangen, die hem verplichtte tot de dingen, die ondernomen zijn. Het is eenvoudig een gevolg van de katholisering. De katholieken moesten alles in strijd veroveren en waar strijd gevoerd wordt, kan men niet zonder machtsvorming, constateert hij (blz. 628). Hier ligt m.i. een verschil
met de protestantse opvatting, die zich door het hele boek laat gevoelen. De katholiek strijdt voor zijn Kerk en die Kerk zelf wordt een machtsinstituut. Hij bedient zich in die strijd van machtsmiddelen, die voor de protestant in een geestelijke strijd onaannemelijk zijn, of in elk geval uit een ethisch oogpunt onaanvaardbaar moeten zijn. Naar zijn begrip kan de kerk, die opkomt voor geestelijke waarden, niet strijden met menselijke wapenen van slimheid en behendigheid. Hier is het hele kerkbegrip in het geding, dat voor de R.-Katholiek anders ligt dan voor de Protestant. Een discussie hierover heeft geen zin, omdat het hier grondprincipia raakt, waarover men het toch niet eens kan worden. Ik wil liever eindigen met dit goed geschreven boek nogmaals in ieders belangstelling aan te bevelen.
J.C.H. de P.
| |
J. la Roy
Veertig jaar literatuurgeschiedenis
Rotterdam, 1957 - Labore et Constantia.
In een gecyclostileerd vlugschrift van
| |
| |
vier en zestig bladzijden, goeddeels bestaande uit particuliere correspondentie, verweert de auteur zich tegen de welhaast eenstemmig ongunstige beoordeling van zijn vroegere publicaties. Van a tot z heeft uw recensent het geschrift doorgelezen, niet om de kunstzinnige waarde ervan, maar omdat hij werd getroffen door de opmerkelijke psychologische constellatie bij de heer la Roy. Bitterheid en teleurstelling enerzijds, anderzijds de hunkering naar begrip en waardering, voerden tot een schier pathologische felheid jegens de critici. Deze schrijver moet een zeer moeilijk leven lijden.
J.E.N.
| |
Christel Delhaes
Romana, de tweede moeder.
's Gravenhage - Uitg. Mij Pax.
Een geniaal en beroemd professor in de medicijnen die weduwnaar is, een beeldschone jonge vrouw met een volmaakt karakter die bij al haar goede hoedanigheden ook nog verrukkelijk harp speelt, drie kinderen waarvan er twee hun nieuwe moeder met vijandschap tegenkomen, is het al niet genoeg materiaal om er een boeiende roman van op te bouwen?
Maar er is meer. Er zijn kinderen die hun vader met zijn aanstaande vrouw schaduwen, er is een mede-minnaar, er komt nog een medisch genie inclusief geniaal violist op de proppen, er komt een serum tegen kinderverlamming, een verliefde dochter des huizes, er komen ja, wat niet al, vermageringen en, hoe kan het anders, zenuwcrisissen. Toch komt op het eind alles weer op z'n pootjes terecht. Per slot is er nu een tweede druk gekomen. Wij mogen hieruit besluiten dat dit boek, waarvan Romana het middelpunt is, in brede kring geapprecieerd wordt. De verbeeldingskracht van de schrijfster is dan ook groot genoeg. Wij hebben maar één bezwaar: de werkelijkheid moet, hoe ook uitgebeeld, haar eigen gelaat behouden. En wij kunnen na aandachtige beschouwing niet anders zeggen dan: ‘Is ze dat? Ik kan haar er niet in ontdekken.’
N.P.V.
| |
H. Postma
Met één voet in het paradijs
Nijkerk - Callenbach.
Het leraarlievend volk leest graag de belevenissen van dominees, al komt het er dan zelf niet zonder kleerscheuren af. Ds. Postma vertelt gezellig en geestig over een gemeente in het Oosten van ons land, over mensen die even direct over de Lieve Heer spreken als over de tuinman, van wie zij weten wat hij waard is, - die niet begrijpen waarom de dominee de namen van de dopeling (Willemina Gerdina Berendina) niet onthouden kan, als haar moeder en grootmoeder toch ook al dezelfde naam hadden, - en die overigens het principe huldigen: moak oe neet druk. De mentaliteit van het Oosten is raak getypeerd, en de ‘oosterlingen’ zelf zullen van dit boekje zeggen wat zij als de hoogste lof soms van een preek kunnen zeggen: 'k Hebt minder eheurd.
O.J.
|
|