Rilke en Zweden
Frank Daen
Uit correspondentie met Tora Holmström.
De zomer van 1904, die Rilke in Zweden doorbrengt, is van grote invloed op zijn werk geweest. De warme ontvangst door Ernst Norrlinden, de goede zorgen van mejuffrouw Larsson en de familie Gibson, geven hem rust. De instructieve gesprekken in de kring rond Ellen Key, afgewisseld met de afzondering op het landgoed Borgeby Gård, dit alles bevredigt de behoeften van zijn karakter: omgang met mensen en inkeer in absolute eenzaamheid. Hij vindt zijn evenwicht terug, zoals vroeger in Worpswede.
Hij gaat zich verdiepen in de geschiedenis van het slot Borgeby Gård en leest veel oude oorkonden en familiedocumenten. ‘Er is geen traagheid in mij’, schrijft hij aan zijn vrouw Clara. Zeer waarschijnlijk heeft hij hier de gegevens gevonden voor zijn bekende gedichten ‘der letzte Graf von Brederode entzieht sich türkischer Gefangenschaft’ en ‘Auferstehung’. En het ouderlijk huis van Malte Laurids Brigge is mede door Borgeby Gåard geïnspireerd.
Kort na zijn aankomst maakt hij kennis met Torsten Holmström en diens zuster Tora. Reeds dan schildert Tora niet onverdienstelijk. Het eerste gesprek loopt mis. Zij zijn het oneens over Goethe. Rilke maakt schriftelijk zijn excuses over zijn impertinent gedrag en nodigt haar uit om de Ellen Key-dagen op Borgeby Gård door te brengen. Sindsdien blijft de vriendschap bestaan in een niet overmatige, maar langdurige correspondentie.
Het is niet moeilijk, soms verband te vinden tussen de latere briefwisseling met Tora en Rilke's gedichten, die aan zijn verblijf in Zweden ontleend zijn. Als hij in maart 1907 te Capri de reeds aangehaalde riddergedichten schrijft, zijn de indrukken van Zweden herleefd door enige lange brieven van Tora. Een weerzien te Parijs zal die zomer plaatsvinden:
‘Denn unser Beisammensein in Borgeby und unsere Gespräche/ alles das war wie ein Anteil meiner Erinnerung und nicht wie ein Ganzes./ So können Sie verstehen, wie froh ich bin und dass vieles in mir ist/ was mitklingt und mitspricht, wenn ich Ihnen nun auf Wiedersehen sage.’
Als in later jaren bij Rilke de innerlijke conflicten elkaar steeds sneller opvolgen, ja, hij er niet meer uitkomt en het begonnen werk niet vlotten wil, moet hij met heimwee terugdenken aan de goede maanden in Norrland, waar hij eens zichzelf terugvond. Steeds vraagt hij Tora over haar land te schrijven en uit deze indrukken poogt hij de inspiratie te vernieuwen, die hij zo moeilijk oproepen kan. Deze toon in de correspondentie begint reeds in september 1907, nadat Tora weer in Zweden terug is: