| |
| |
| |
Kritieken
J.M. Sanchez-Silva
Marcelino
Dordrecht, Schefferdrukkerij.
Gaan we bij dit uitgaafje voorbij: primo de weeë burgermans-nonsens die de uitgever op de flap liet afdrukken met de aanbeveling om tijdens de lectuur van dit verhaal koffie of limonade te gebruiken, al naar gelang de lezer wel of niet een eigen gezin gevormd heeft, secundo het fijngevoelerige voorwoord van de schrijfster, wier moeder ook al schreef en dichtte, zodat ze dùs misschien het verhaal wel speciaal voor haar dochter bedacht heeft, tertio de vrij onbeduidende tekeningen, die toch ook weer niet zo slecht zijn, dat de naam van de maker ons per se onthouden moest worden en quarto de vele ‘foto's naar de film’, die natuurlijk goed zijn, maar de combinatie van geschreven woord met fotografie komt maar zelden als combinatie tot zijn recht, omdat de één altijd de ander dood slaat. Zoals ook hier.
Gaan we, zei ik, al dit struikgewas voorbij en beperken we ons tot het verhaal, dat via de film vrijwel algemeen bekend werd. Dat het zes-jarige jongetje Marcelino op de zolder van het klooster waarin hij als vondeling opgroeit gesprekken voert met de Kruis-Christus die hij daar gevonden heft is als weergave van de kinderfantasie alleszins acceptabel, al is het na een en andermaal Don Camillo bepaald niet nieuw meer. Maar dat het Christusbeeld ook voor anderen waarneembaar spreekt en beweegt en het brood en de wijn eet en drinkt, die Marcelino meebracht, is een objectivering van die kinderfantasie, die volkomen overbodig en daarmee al veroordeeld is. Voor het kind was dit alles immers toch al werkelijkheid.
Dat daarna het tot dan toe gezonde jongetje zomaar opeens sterft, omdat het Christusbeeld hem zijn liefste wens wil vervullen: zijn moeder in de hemel te zien, vind ik van een bedenkelijke sentimentaliteit doortrokken. Psychologisch onjuist, van gevoel onzuiver en stilistisch zonder enige bijzondere verdienste; wat blijft er dan eigenlijk nog over? Wel, misschien alleen de foto's naar de film, waarop het jongetje Marcelino echt wel een aardig ventje is.
J.W.V.
| |
Verwantschap met...
B. Nijenhuis.
De Tornado.
Kampen 1956 - J.H. Kok N.V.
Al lezend in deze nieuwe roman van Nijenhuis komt de gedachte naar boven aan verwantschap met... Ja, met welke auteur? Want Nijenhuis laat toch wel een heel eigen geluid horen. Zo min onder de protestants-christelijke schrijvers als onder de contemporaine niet-geestverwanten vindt men een vergelijkbare figuur. En toch... Het kan niet toevallig zijn, dat mij na het lezen van ‘De Tornado’ de titel te binnen schoot van een klein boekje van, naar ik meen Walter Schubart: Dostojefsky's Ringen um Gott. Inderdaad, die was het, Dostojefsky. Van een beïnvloeding door deze grote schrijver is bij Nijenhuis nauwelijks of in het geheel geen sprake. Maar niet het werk, maar de geest van de meester moeten door Nijenhuis heen zijn gegaan. ‘De Tornado’ is een boek dat de worsteling met God tracht weer te geven. Dostojefsky en Nijenhuis pogen dat ieder op een eigen wijze. De laatste meer direct, meer in gereformeerde trant, zou ik bijna durven beweren. En die trant bracht zijn bezwaren en aantrekkelijkheden met zich. Hij biedt het voordeel dat de probleemstelling minder versluierd is. Het boek spreekt daardoor het kerkvolk, dat geleerd heeft een
| |
| |
preek te verteren sterk aan. Maar juist deze onmiddellijke, evangelische schrijftrant heeft ook zijn bezwaren. De buitenstaander brengt men minder gemakkelijk tot bewogenheid door de gestelde, dan door de gesuggereerde waarheid.
Hiermee zij allerminst beweerd dat ‘De Tornado’ een prekerig verhaal is geworden. Het is, in tegendeel, een roman in de volle, goede zin des woords. Humor en spanning zoekt men er niet vergeefs in, liefde en misdaad krijgen het volle pond. Is het ook daardoor, dat de schim van Dostojefsky voor mij opdoemde? Zo niet. dan is het wellicht door de keus van het type mens, dat Nijenhuis bij voorkeur weergeeft. Dostojefsky beschreef - uiteraard - de Slavische mentaliteit. Ook de romanfiguren van Nijenhuis handelen dikwijls on-westers spontaan. Ze reageren bijna allen onmiddellijk en fel, zijn stuk voor stuk emotioneel. Men vraagt zich zelfs af, of Nijenhuis ze niet te veel naar één schabloon heeft geknipt. Toch meen ik, dat dit verwijt, dat misschien terecht met betrekking tot ‘Dossier 333’ kon worden gemaakt, hier misplaatst is. Bij alle overeenkomst in type bleef toch in ‘De Tornado’ voldoende differentiatie. Juffrouw Radek, de bazige huishoudster, Ezen, de man die wandelde met God, Valderis, de ongecompliceerde arbeider en Klabak, de uit het lood geslagen predikant. Ze leiden alle hun eigen gevoels- en gedachtenleven en van hinderlijke overeenkomst is geen sprake.
De verleiding is groot, van dit boek nog veel meer te schrijven. Het heeft veel facetten, die het bespreken stellig waard zijn. Zoveel te eer het lezen. En ik hoop, dat velen dat zullen doen. Want ‘De Tornado’ is een boek dat tot nadenken stemt en waarin ook veel te genieten valt.
J.E.N.
| |
Marcus Cunliffe
Amerika schrijft
Den Haag - Servire.
Er bestaat in ons land een uitstekende ‘Geschiedenis van de Amerikaanse literatuur’ van de hand van Prof. A.G. van Kranendonk. Naast dit vrij omvangrijke werk (in 2 delen) is er echter zeker ruimte voor een wat beknopter ‘overzicht van de voornaamste richtingen en figuren uit de Amerikaanse literatuur.’ Zoals bijvoorbeeld de Engelse verhandeling ‘Literature of the United States’, waarvan thans een voortreffelijke Nederlandse vertaling is verschenen van Jacques den Haan.
De nog jonge Amerikaanse literatuur, die immers pas bij het koloniale tijdperk een aanvang neemt, blijkt op bevredigende wijze te kunnen worden samengevat binnen 270 pagina's. Persoonlijk heb ik die 270 bladzijden van de eerste tot de laatste met veel interesse gelezen, maar ik kan me voorstellen dat ‘Amerika schrijft’ ook op een andere manier kan worden gebruikt: als naslagwerk. Bijvoorbeeld door degenen die de specimina van de Amerikaanse literatuur, hun in de vorm van pocketbooks in handen gevallen, ‘thuis’ willen brengen. Of die meer willen weten van het literature klimaat, waaruit een door hen bewonderd Amerikaans toneelstuk afkomstig is. Alleen voor zover betreft de namen van de allerjongste romans en toneelwerken zal ‘Amerika schrijft’ hen dan in de steek laten; over de achtergronden van de jongste Amerikaanse literatuur biedt het boek van deze Engelse auteur echter zeer deskundige voorlichting. Die in ons land, dat immers met Amerikaanse boeken overstroomd wordt vertaalde en oorspronkelijke, beslist niet overbodig mag heten.
J.M.Vr.
| |
Henk Meyer
Consternatie.
Amsterdam - Meulenhoff
Het proza dat Henk Meyer in deze bundel bijeen bracht getuigt van zijn buitengewoon scherp waarnemingsvermogen èn van zijn vermogen het waargenomene op een evenwaardige manier te verwoorden. Keerzijde daar- | |
| |
van is, dat naar mijn mening in deze verhalen het dramatisch accent te weinig vertegenwoordigd is naast het beschrijvende en ontledende. Liever dan verhalen zou ik daarom dit proza situatietekeningen willen noemen, of momentopnamen, maar dan van een kwaliteit die de fotograaf aanduidt met ‘gestoken scherf tot in de rand’.
Voor de meeste verhalen vormden herinneringen uit de kinderjaren de grondstof. Consternatie, de titel van het eerste verhaal, is ook in veel van de overige verhalen als ondertoon aanwezig: bevreemding, ontsteltenis, een zich niet terecht vinden van het kind in de grotemensenwereld. Dat de schrijver zich dikwijls langs de rand en soms over de rand van cynisme beweegt, doet vermoeden, dat hij ook nu die ontsteltenis nog niet verwerkt heeft. Toch zal dat voor hem nodig zijn, wil zijn scherpte niet alleen maar scherpte blijven.
J.W.V.
| |
Maria Dermôut.
De juwelen haarkam.
Amsterdam - Querido.
Vijf korte verhalen werden hierin gebundeld zoals we die van Maria Dermôut kennen; over mensen èn dingen. Voor haar hebben de dingen een eigen leven, ze beïnvloeden vaak de bezitter op mysterieuze, bij het Oosten behorende wijze, ze verbinden het heden onverbrekelijk met het verleden. Het is een vreugde, naar de stille, milde stem van deze vertelster te luisteren.
In dit prachtige boekje zijn het eerste verhaal: De juwelen haarkam, en het laatste: Twee jade reigers, de uitblinkers.
Het eerste heeft tot achtergrond de Molukse opstand en strafoefening uit het begin van de 19e eeuw. Een jong Nederlands marine-officier, ooggetuige, keert naar het Vaderland terug. Hij brengt eerst een kostbare sierkam van een vermoorde residentsvrouw naar haar familie en gaat dan naar zijn ouderlijk huis. De thuiskomst wordt een mislukking; het drama van de Molukken is met hem meegereisd, het is aanwezig tijdens de eerste avond thuis. Bijna eentonig vertelt de schrijfster dit, maar zo suggestief dat de lezer die aanwezigheid meevoelt. Later, samen met zijn begrijpende moeder, gaat het beter: ‘Het werd weer stil in de kamer; de gestalten die de zoon had opgeroepen vervaagden, trokken weg naar de geheime verten vanwaar zij gekomen waren...’ Met familieverhalen en herinneringen wil de moeder haar zoon terughalen, maar terwijl ze vertelt, legt de Molukse wereld alweer beslag op hem: ‘Waarom ben je zo ver weggegaan?’ vroeg ze ineens zonder overgang, ‘naar dat vreemde land, die vreemde mensen; nu kan je niet meer terugkomen’.
‘Ik ben teruggekomen, Maman’, zei de zoon.
‘Neen’, zei de moeder heftig, ‘neen, je bent niet teruggekomen, je komt niet, je komt nooit meer terug, hier... bij ons’.
Persoonlijk vind ik het verhaal over de twee kostbare jade reigers nog aantrekkelijker. Het wekt herinneringen aan een tijd die de oud-Indisch gast nog kent. Vandaar de voorkeur.
Fr.v.F.
| |
Pearl S. Buck.
Mijn werelden.
Utrecht - A.W. Bruna & Zoon. Vertaling M. Mok.
Veertig jaar woonde Pearl Buck in China. Ze bracht vacanties door in Japan, reisde in India en andere Aziatische landen, leert nu haar eigen land, Amerika, kennen. Over de belevenissen in haar twee werelden vertelt ze in deze autobiografie. Haar privéleven blijft daarbij zoveel mogelijk op de achtergrond.
China is nog altijd haar grote liefde. Levendig en onderhoudend vertelt ze over de schoonheid van het landschap, over de zeden en gewoonte, rijpheid en humor van het volk, over zijn geschiedenis uit het grijs verleden, over haar Chinese leraar, haar vele vrienden in goede en kwade
| |
| |
dagen. In dit gedeelte is ze op haar best. Uitvoerig beschrijft ze ook het falen van Amerika, en de overwinning van het communisme. Het kolonialisme bestrijdt ze te pas en te onpas, over de zending doet ze merkwaardige uitspraken. Zo zouden b.v. zendelingen christelijke avonturiers zijn, die uittrekken om hun eigen geestelijke behoeften te bevredigen.
Een vlot geschreven boek met interessante gedeelten, in uitstekend Nederlands.
Fr.v.F.
| |
Leo Faust
36, rue PigalleEen bar op Montmartre
Amsterdam - C. de Boer Jr.
Leo Faust geeft in dit boek zijn mémoires over zijn Parijse jaren vóór 1940, toen hij, na zijn huwelijk met een Française, uit de journalistiek stapte om met een bar en restaurant lange tijd een trefpunt te vormen voor Nederlanders. Hij noemt de rue Pigalle onverholen een straat der vervloeking, doch hield het er blijkbaar vele jaren uit.
Ontegenzeggelijk biedt hij in deze mémoires, waarin de meest uiteenlopende mensen worden geportretteerd, ook nog wel wat meer dan een kroniek scandaleuse. Faust kent ook het Parijs van de Parijzenaars, zoals het ‘quartier Marais', waar het beste deel der Parijse bevolking leeft en werkt’. Maar hoofdzaak bleef toch wel de beschrijving van dat wonderlijk slag mensen dat als stamgasten zijn bar en restaurant bezocht, van de kleine en grote drama's van hun leven. Wie er op rekende ook de schrijver zelf meer dan oppervlakkig te leren kennen uit dit geschrift, komt bedrogen uit. Faust blijft de beschouwer, vaak toeschouwer, in de rol van de goedwillende landgenoot.
Dit is eigenlijk een hybridisch geschrift. Men proeft er wèl de knappe journalist in - ik denk aan de suggestieve beschrijving van het Parijs bij het uitbreken van de tweede wereldoorlog en de volslagen ontreddering bij de komst der Duitsers.
Reportage? Roman? Gedenkschrift? We moeten het maar nemen voor wat het is. Een stukje Parijs rondom de vijftien jaren waarin Faust met zijn vrouw de scepter zwaaide in ‘Restaurant Hollandais’, aan welks inrichting Mondriaan en Piet Zwart het hunne bijdroegen om het een geheel eigen sfeer en karakter te geven.
P.J.R.
| |
Meesters der Zweedse vertelkunst. Amsterdam - J.M. Meulenhoff.
Met de uitgave van de serie Meesters der Vertelkunst heeft Meulenhoff de liefhebbers van het korte verhaal wel een dienst bewezen. Door het bijeenbrengen van telkens een aantal verhalen uit een bepaald taal- en cultuur-gebied krijgt men van die literatuur niet alleen, maar ook van de betrokken volksaard een beeld, dat veelzijdiger en veelkleuriger is - en daarin meer vertegenwoordigend op beide fronten - dan het werk van een enkele schrijver zou kunnen zijn. Wie van verschillende delen na elkaar kennis neemt, kan er zich daarbij over verbazen, hoe zuiver de menselijke verscheidenheid zich binnen de omlijsting van het korte verhaal kan aftekenen, maar ook, hoeveel eenheid er in verscheidenheid kan zijn, zodat iedere bundel als geheel een duidelijke eigen smaak heeft.
Wat deze Zweedse verhalen betreft, over het algemeen zijn ze van een uitstekend literair gehalte, zonder mooidoenerij, maar geschreven in een proza dat vooral Dij de modernere schrijvers van een transparante helderheid is. En toch mis ik er iets in, er blijft een wat kille indruk van achter, het blijft allemaal te vlak, te horizontaal, te netjes in het straatje. Het ontbreekt erin aan menselijke en aan religieuze warmte, er klopt te weinig hart in. Daarom is het voor mij bij veel van deze verhalen gebleven bij een kennismaking die wel interessant was, maar die toch duidelijk viel buiten de sfeer van het persoonlijk contact. Maar dat kan ook aan mij liggen natuurlijk.
J.W.V.
| |
| |
| |
Bertus Aafjes.
Logboek voor ‘Dolle Dinsdag’.
Amsterdam, 1956 - J.M. Meulenhoff.
Deze schetsen geven weer de ervaringen en gedachten van Bertus Aafjes tijdens zijn zeereis naar en zijn verblijf in Amerika. Ze zijn gericht aan Dolle Dinsdag, het dochtertje van hem. Sommige zijn erg boeiend, zoals ‘Naar de kerk van moeder Conrad’ en de vertelsels van Uncle Jeremiah.
Opvallend is, dat het peil van de stukken beter wordt, zodra Aafjes voet aan wal gezet heeft in Amerika. De zee blijkt hem op de één of andere manier slecht te bekomen; deze schetsen zijn grotendeels langdradig en vermoeiend met onnoemelijk veel ‘Als’ in bijna elke zin.
Het is jammer, dat de schrijver bij de bundeling van deze schetsen, die eerder in Elsevier's weekblad verschenen zijn, geen betere selectie heeft toegepast; in deze vorm is het een erg matig geheel.
Tot slot een citaat uit ‘Tromp en de zeeslag bij Duins’.
‘Je hebt nog nooit een portret gezien van Maarten Tromp, laat ik hem je dus beschrijven. Hij lijkt - maar ook diens portret ken je niet - enigszins op Vondel, al heeft Vondel een gecompliceerder gezicht, hoewel ook Vondels gezicht opmerkelijk ongecompliceerd is voor een dichter. Tromp heeft hetzelfde oerdegelijke gezicht.’
En ik twijfel er niet aan, of het gezicht van Maarten Tromp is èn Dolle Dinsdag èn ons opeens veel duidelijker geworden.
ajj
| |
Films
Pietro Germi, De machinist. Il Ferroviere. (Standaard).
Het neo-realisme is nog niet aan de juffrouwen gekleed in onderjurken en andere onmisbare kledingstukken gestorven. Wie bittere tranen schreide over de vele wanhopige italiaanse producten, die na de voortreffelijke naoorlogse start van een De Sica, Rossellini, Zampa en Lattuada ons land bereikten, kan door Pietro Germi worden getroost. Want deze eerlijke film bouwt voort op de beste elementen uit het neo-realisme: waarheidsliefde en eenvoud. De Machinist is het met een voortreffelijk vakmanschap verfilmde verhaal van een jongetje over zijn vader, onopgesmukt, met juist die verzwaring van bepaalde accenten, zoals een kind deze ervaart - en waardoor anderzijds de lichte toets van de onschuld aan de beklemmende ernst van het leven in een arbeidersgezin wordt meegegeven.
Met welk een liefde en welk een begrip heeft Germi dit verhaal verfilmd, welk een geduld moet hij met het knaapje hebben gehad, dat zo'n beklemmend levensechte rol in dit kleine drama van achteruitgang en teleurstelling speelt.
Een voor een verlaten de oudere broers en zusters het huis, na met de vader in conflict te zijn gekomen, maar ook de machinist zelve weet zich niet staande te houden als het ongeluk hem treft. Rotsvast echter blijft het jongste kind in zijn vader geloven en ook als deze is gestorven huppelt het knaapje het leven weer in met een open blik, een blik die nog niet is vertroebeld door de achterdocht en de teleurstelling.
Honderd super-producties in technicolor voor deze simpele tekening in zwart en wit.
| |
Ernst Lubitsch,
To be or not to be.
(Nederland)
Deze reprise van een film die tien jaar geleden al in Nederland is uitgebracht en reeds vijftien jaar geleden werd opgenomen, is een gebeurtenis waaraan niet zomaar kan
| |
| |
worden voorbij gegaan. Deze kostelijke persiflage van al hetgeen het naziregiem als fundamenteel beschouwde is gebouwd op het randje van de tragiek en de ellende, die datzelfde regiem over de wereld heeft gebracht. Er moet destijds een geweldige moed voor nodig zijn geweest deze film te vervaardigen. Want zij heeft als achtergrond de rokende puinhopen van Warschau en de verminkte lichamen van de door de barbarij gevallenen. Maar Lubitsch gaat nergens over de schreef.
Het is heerlijk deze afdoende afrekening met de nazi-kliek nog eens te zien.
| |
Robert Bresson, Een ter dood veroordeelde ontsnapt. Un condamné à mort s'est échappé. (DLS).
Robert Bresson, bekend geworden door Het dagboek van een Dorpspastoor, tekent in deze film de moeizame pogingen van een frans verzetstrijder, die aan de klauwen van de Gestapo weet te ontkomen.
In het schaarse licht van de cel, met niets anders dan de vage geluiden van de gevangenis op de achtergrond - het rammelen van sleutels, de ring van een bewaker die tegen de spijlen van een trapleuning ringkinkt, het gekreun van andere gevangenen en soms ratelende schoten - af en toe doorruist van muziek van Mozart (!), heeft hij zijn film opgenomen. Sober, ingetogen, maar beklemmend tot in alle details. Het is moeilijk voorstelbaar dat een beeld in deze film gemist zou kunnen worden, het is ondenkbaar dat zij vollediger zou kunnen zijn. Een hand, een vaag gezicht, een helm is alles wat Bresson nodig blijkt te hebben om de situatie van een bepaald ogenblik weer te geven. Nobel werk.
| |
King Vidor, Oorlog en vrede. War and peace. (Paramount).
Een kleurige, drie uur durende film met een aantal magnifieke massa-scènes, die overigens heel weinig heeft te maken met Tolstoï's meesterwerk.
| |
Roger Vadim,....
en schiep de vrouw.
Et Dieu créa la femme (Nederland).
Het scenario van deze film moet geschreven zijn op een verloren zaterdagavond door iemand, die zich herinnerde dat ergens in Frankrijk mejuffrouw Brigitte Bardot rondliep. De film zelf is op een uitzonderlijk mooie dag aan de franse zuidkust opgenomen. Genoemde Brigitte Bardot wordt door de fans met de letters B.B. aangeduid. Hetgeen overigens niets met een nuttige nederlandse instelling heeft te maken. Integendeel. Wel geven deze letters goed het schaapachtige niveau aan, waarop dit hele geval is afgedraaid. En dat dan allemaal in cinemascope en eastmancolor.
| |
Fuhrmann Henschel, De duivel in de vrouw.
Dit larmoyante verhaal over een brave boereborst en een stiekum wezentje, dat hem aan haar welgeschapen boezempje drukt om hem daarna verachtelijk te verstoten, is de nodeloze verfilming van een drama van Gerhart Hauptmann. Er komen enkele beelden in voor, die het uitstekend zouden doen in een prospectus van de een of andere reisvereniging.
| |
George Stevens, Giant. (Warner Bros).
Deze ‘laatste film van James Dean’ is ook al weer zo'n drie uur durend geval. Er komen in deze familie-historie. die mij bepaald meer heeft geboeid dan Gejaagd door de wind, enkele aardige karakter-typeringen voor. James Dean stelt echter danig teleur. Hoewel hier en daar wat te lang uitgesponnen is deze film vooral tegen het slot spannend genoeg om de aandacht vast te houden.
|
|