Ontmoeting. Jaargang 10
(1956-1957)– [tijdschrift] Ontmoeting– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 117]
| |
Kroniek der Duitse letteren
| |
[pagina 118]
| |
CasasGa naar eind4), die in Amerika de vreselijke behandeling van de inboorlingen door zijn landslieden heeft gezien. Hij stelt aan Karel V voor, hun de vrijheid te schenken en hen zó voor Christus te winnen. In een disputatie met Sepulveda verdedigt hij het standpunt, dat het ene volk niet het recht heeft, een ander volk te beheersen. De keizer mag het historische uur van Spanje niet verzuimen, want zijn volk moet immers geen aardse schatten, maar het eeuwige leven zoeken. De keizer luistert naar die oproep, vaardigt nieuwe wetten uit en benoemt Las Casas tot bisschop in Mexico. Als deze zich inscheept, ziet hij het kruis. Zal zijn zending slagen? Hij verwacht het niet. Maar, zegt hij ‘daran hegt es ja nicht, dass wir die Welt mit dem Kreuze durchdringen, sondern es liegt alles daran, dass wir uber unserer Muhe von ihm durchdrungen werden...’ Zulk een positief geluid mogen we niet verwachten van Remarque, al is de opmerking van een Duits recensent: Bei Remarque nichts Neues, niet geheel gegrond. De Ik-figuur uit Der Schwarze ObeliskGa naar eind5) werd tot onderwijzer opgeleid, maar hij had er genoeg van gekregen aan de kinderen dingen te leren, waaraan hij zelf niet meer geloofde, precies als de Remarque uit Im Westen nichts Neues. Hij is na de terugkeer uit de eerste wereldoorlog, in 1923, employé geworden bij een vroegere oorlogskameraad, eigenaar van een handel in grafstenen, en maakt heel het door de devaluatie ontwrichte economische leven mee. Ook de zedelijke waarden zijn volkomen gerelativeerd. Dat hij geestelijk niet geheel ten onder gaat, komt ook door zijn vriendschap met Isabella, een schizophrene patiënte uit het R.K. krankzinnigengesticht, waar hij in de kapel het orgel bespeelt. Zij zegt menigmaal woorden van diepe wijsheid: hier verheft de roman zich uit de virtuoze beschrijving van louche zaakjes, bordelen enz. enkele malen tot een simpele schoonheid - een kant van Remarque, die we tot nog toe niet gezien hadden.
Tot dezelfde generatie als Remarque behoort Werner Bergengruen, wiens novellenbundel Die Flamme im SaulenholzGa naar eind6) een waardige plaats in zijn verdere uitgebreide oeuvre inneemt. Wat is een novelle anders dan ‘eine sich ereignete unerhörte Begebenheit’, zegt Goethe in zijn gesprekken met Eckermann (29 Januari 1827). Het voorbeeld, dat hij in zijn eigen Novelle geeft, heeft reeds vele auteurs tot navolging geïnspireerd. Een van de beste novellisten van de huidige Duitse literatuur is zonder twijfel Bergengruen. De novellen, die hij ons in bovengenoemd bundeltje aanbiedt, voldoen stuk voor stuk aan de eisen, door Goethe (en na hem door Paul Heyse) aan dit literaire genre gesteld. Ze spelen in de ‘Heimat’ van de auteur, het Baltenland, wat de echtheid van de lokale kleur waarborgt, zijn geschreven in een uiterst verzorgd proza, en geven achter het tastbare toch ook iets ondefinieerbaars, dat dus niet rationeel is te benaderen. Speciaal geldt dit voor de titelnovelle: Die Flamme im Säulenholz, waar de raadselachtigheid geheel bewaard blijft. | |
[pagina 119]
| |
't Zelfde geldt voor: Der Strom; stroom in drieledige betekenis: de Duna bij Riga, de stroom, die een zonderling van het volle leven scheidt en de stroom als doodsrivier. Maar ook hier weer het raadsel, ditmaal een waarzeggende vrouw, die op de beslissende ogenblikken verschijnt. Achter deze novellen ligt een innerlijke rust, wat blijkt uit de taal, de opbouw en de geest, die er uit spreekt. De meeste spelen in de 16de of 17de eeuw. Eén keer heeft Bergengruen het niet kunnen laten een toespeling op het heden te maken die hier enigszins uit de toon valt. Hij spreekt over het beeld van St. Christophorus te Riga, dat door ieder, onverschillig van welke confessie, werd vereerd, en eindigt dan als volgt: ‘Pas de republiek Letland heeft hem in het derde decennium van onze eeuw laten afbreken en in een museum laten zetten. Ze heeft hem niet lang overleefd’. (Straf moet er zijn!). Deze opmerking schaadt het boventijdelijke, dat de novelle verder heeft. Dit bundeltje is literatuur van hoog niveau, al bereikt geen enkele bijdrage het meesterstukje: Die drei Falken van dezelfde auteur.
Stefan Andres is een van de vruchtbaarste vertellers onder de R.K. auteurs uit het na-oorlogse Duitsland. Een man met een onuitputtelijke verbeeldingskracht en een bloemrijke stijl. Hij worstelt niet merkbaar met de problemen van onze tijd - hij is overtuigd, dat een providentieel bestuur ten slotte de vragen van schuld en boete tot oplossing zal brengen. In Das AntlitzGa naar eind7) is de kernzin een spreuk op een doopbekken: ‘God heeft de aarde met het water des doops gedoopt, om haar het nieuwe aangezicht te schenken’. De archeoloog, die in Caïro dodenmaskers bestudeert, wordt door dit woord getroffen. Hij leeft zó zeer in zijn wetenschappelijke wereld, waarmee de dromen van de maskers verbonden zijn, dat bij de tijding van de ernstige ziekte van zijn moeder hij opzettelijk zijn thuiskomst vertraagt, om het gezicht van de stervende niet te hoeven zien. Hij komt terug, als hij weet dat zij overleden is, als de serene rust van de dood haar gezicht tot een masker heeft vervormd. Dit gezicht blijft zijn onvervreemdbaar erfdeel. Das Grab des NeidesGa naar eind8) is een klein Grieks eiland. Daar leeft een man in eenzaamheid en boetedoening, omdat hij in de oorlog de dood van zijn broer heeft veroorzaakt. Als zijn superieur in het vliegenierskorps gaf hij hem bevel op te stijgen, hoewel hij wist, dat hij hem daarmee de dood in stuurde. Jeugdervaringen hadden een jaloeziehouding gefixeerd, die hij niet kon overwinnen. Door contact met een aviatrice, die in zusterlijk begrijpen hem tegemoettreedt, wordt de ban gebroken (zoals we zien, het Iphigenia-Orestes motief). Ook hier blijkt weer, evenals in Der Mann von Asteri e.a., hoe goed Andres het landschap van de Middellandse Zee kent. Deze, reeds oudere, novelle is ter ere van de 50ste verjaardag van de auteur in een bijzonder verzorgde uitgave verschenen en verlucht met twintig tekeningen van Hans Fronius. Het is nog te vroeg over het werk van Andres een definitief oordeel | |
[pagina 120]
| |
uit te spreken. Mij persoonlijk flitsen de woorden van de oude Wittichen uit Hauptmanns Versunkene Glocke door het hoofd: ‘Du warst wohl ein Berufener, ein Auserwahlter warst du nicht’.
Hoe rijk de verbeelding ook is, ze doet toch altijd ver onder bij de werkelijkheid. Vooral bij een werkelijkheid, zoals J.M. Bauer die beschrijft in het epos: So weit die Füsse tragenGa naar eind9). Een gevangene, die in 1945 tot 25 jaar dwangarbeid in Siberië veroordeeld is, heeft in 1949 de vlucht gewaagd. Op 22 December 1952, precies drie jaar en twee maanden na 't begin van de avontuurlijke reis, komt hij als gebroken man in München aan. Zijn verblijf in de loodmijnen heeft tengevolge, dat hij de zin voor de kleuren heeft verloren. Hij kan niet meer een samenhangend verslag geven van zijn tocht door ‘De Witte Hel’. De omstandigheden herinnert hij zich, de feiten niet meer. Met oneindig geduld heeft Josef Martin Bauer het relaas van zijn vlucht uit honderden gespreksflarden weten samen te stellen. Hij heeft dit op geniale wijze gedaan, zodat zijn boek een uiterst boeiend verhaal is geworden, dat we in onze menigmaal gezapige burgerlijke rust niet zonder beschaming kunnen lezen. Deze Odyssee overtreft alles, wat men zich kan voorstellen. Hoe ‘Clemens Forell’ - zo noemt de auteur de teruggekeerde vluchteling, die zijn eigen naam verborgen wil houden - door dertig wolven wordt aangevallen, in een boom klautert en door enkele jagers wordt gered. Hoe hem geen enkele vernedering bespaard is, maar hoe hij toch telkens nog een laatste reserve heeft om verder te gaan ‘so weit die Fusse tragen’. De taal van Bauer is beeldend en plastisch: de vorm voldoet aan zeer hoge eisen. Helaas kan dit van de vertaling De Witte HelGa naar eind10) (door Mevr. A.E.C. Vuerhard-Berkhout) niet gezegd worden, zoals enkele steekproeven mij bewezen. Gedeeltelijk een gevolg van slordigheid, gedeeltelijk van gebrek aan kennis van het Duits en beheersing van het Hollands of verregaande gemakzucht. Zo op bladzij 1: De schrijver zegt: ‘Nach sechsundzwanzig Tagen hat dat Ohr gelernt, was fur Kernstücke der Schwall rauher russischer Worte hat’. Bij de vertaalster kunnen de gevangenen (die N.B. in een stevig gesloten wagon zitten) dit al na zes en twintig uur onderscheiden. Bij de tweede druk is deze blunder zelfs blijven staan; zo is het eetketeltje (248) in haar handen tot een eetkereltje getransformeerd. Op blz. 1: de lijken worden gelegd tegen de helling van een wat hoger gelegen rails (= eines etwas hoher liegenden Nachbargeleises). Verder op blz. 1: ‘wenn er es wagen sollte’ = als hij het in zijn hart zou halen blijkbaar een contaminatie van het hart hebben en in zijn hoofd halen. Gebrek aan kennis van het Duits: Als die Zeit etwa Mitte Januar sein dürfte = Als het zo ongeveer half Januari is (39). Waarom de dokter (39) als de tekst meervoud geeft? Zinnen, die de vertaalster te lastig vond, | |
[pagina 121]
| |
heeft ze overgeslagen, een zeer practisch procédé: Dr. Stauffer zögert noch, wahrend er acht Scheine in der Hand immer wieder einschlichtet (40) vertaling: Dr. Stauffer aarzelt even. De zin, die aan ‘Gehaast’ (bl. 40) voorafgaat, is eveneens onder de tafel gevallen. Het tekenende proza van het origineel is slap en kleurloos vertaald, b.v. Wahrend die Gefangenen sich mit dem Wundern und Bewundern ausreichend beschaftigen, wordt onder haar handen: Terwijl de gevangenen hem uitbundig bewonderen (41). Ik heb tijd noch lust, de hele Hollandse vertaling te lezen; ‘'t verhaaltje’ zal er wel in staan, maar ik vind het jammer, dat Duitse boeken in een dergelijke verminkte vorm aan de Nederlandse lezer voorgezet worden en dat daarvoor de onjuiste kwalificatie: vertaling wordt gebruikt. J.H.S. |
|