| |
| |
| |
Kritieken
Barend de Graaff
Werkend wacht ik
Wageningen - Zomer en Keuning
Bastiaan de Groot, een jonge beeldhouwer uit Utrecht, is op weg naar Parijs, maar komt niet verder dan Vianen. De zaak is, dat hij bij het oversteken van de Lek met de schippersdochter van de tjalk kennismaakt. Haar vader de schipper is ernstig ziek en sterft weldra. Het meisje in haar zorgelijke omstandigheden alleen laten, kan hij niet. Dat komt niet overeen met zijn ridderlijkheid. Hij bemiddelt bij de formaliteiten der begrafenis, geraakt in connectie met de burgemeester en andere notabelen van het dorp, met het gevolg, dat hij in Vianen zijn werk en bestemming vindt. Daarmee is tegelijk de romance, de idylle geboren tussen de aristocratische jonge kunstenaar en Chientje, het meisje van de tjalk. In weerwil van de dorpse bedenkingen, het gebruikelijke geroddel, bedreigingen, en zelfs handtastelijkheden, besluiten de gelieven bij elkaar te blijven, en nog wel op de tjalk. Het scheepsruim wordt Bastiaans werkplaats, o, alles in-eer-en-deugd.
Waardering kan men hebben voor verschillende details van het boek. Het verhaal speelt zich af omstreeks 1800. De sfeer van het rustieke, bewalde Lekdorp, van de deftige binnenhuizen der gegoede families en de geschiedenis van het orgel in de grote kerk, zijn aandachtig en met kennis van zaken beschreven. De taalhantering is evenwel niet zorgvuldig. Ter illustratie van mijn bezwaren noteerde ik o.m.: ‘Met hinderlijk het gevoel, dat...’ (p. 21). ‘Daar moet hij bij uit de buurt blijven’. - p. 21). ‘Een handdoek om om je hoofd te binden’. ‘Zijn hart sloeg hem’. (p. 28) ‘In zijn weldoorvoed en zeer aards georiënteerd lichaam’. (p. 41). ‘Hij hield haar hand een wijltje vast.’ ‘Met een licht in zijn ogen liep hij voort.’ ‘Zijn stem toonde zwaar in haar oor. Resoneerde in zijn borst, waartegen zij rustte.’ (p. 51) ‘Belia's ogen boorden vooruit’. (p. 63) ‘Hardop in de Bijbel lezen’. ‘Ze vreesde iets, dat als een wolk dreigde.’ ‘Het eensgestreept octaaf’. - Ook maakt de auteur, zijn verhaal onderbrekend, notities als: ‘Gewichtig moment!’ ‘En dat is iets groots, als een man rustig de hand van zo'n bang verlegen meisje neemt.’ Van dergelijke verzekeringen onthoudt zich een auteur: of iets gewichtig of groots is, zal de lezer wel beoordelen. - In verschillende scènes zijn opvallende regie-fouten: het te pas en onpas verschijnen der gelieven, hand-in-hand, zelfs voor het huis van de dorpsaanspreker; het binnendringen in een bewoond, onbekend herenhuis om er de nacht door te brengen, (p. 34) is wel romantisch, maar van Bastiaan onaannemelijk, want niet noodzakelijk, daar niets hem van de tjalk afhield; de escapade dient alleen de auteur, om zijn held met de bewoonster van het huis in relatie te
brengen. - En een welgemanierd jongmens als Bastiaan, hoe artistiekerig ook, zal zeker niet tot een jongedochter van goeden huize, die hij net heeft ontmoet zeggen: ‘Wat hebt u heldere ogen, mejoffer, wat een mooie gave huid. Zo fraai is de lijn van uw profiel!’ (p. 48) Kortom, deze held is te helderig geverfd en met de uitwerking van het thema heeft de schrijver veel van ons geduldig ongeduld gevergd: twee jonge gelieven in één schuitje, nacht ende dag - komt er nog wat van, of komt het er niet van! - dat is wel even aardig voor pubers van alle leeftijden en beiderlei kunne, maar niet een paar honderd pagina's lang voor een bejaarde toeschouwer als
Joh. v. H.
| |
Prof. Dr. W. Gs. Hellinga
Rembrandt fecit 1642
Amsterdam 1956 - J.M. Meulenhoff.
Niet als kunsthistoricus maar als philoloog benadert Prof. Hellinga het pro- | |
| |
bleem van de interpretatie van de Nachtwacht. Aanleiding was voor hem - en dit lijkt mij symptomatisch - het schrijven van een nieuwe commentaar op de Gijsbrecht van Aemstel. Het is dan ook het hele boekje door zeer duidelijk te merken, dat de liefde van de schrijver veel meer uitgaat naar de dichters Vondel, Hooft, Starter, dan naar de schilder Rembrandt.
Prof. Hellinga beschouwt het schilderij ‘in het feitenaanbod dat het thans aan ons doet’ (ja heus, het staat er zo! blz. 9) ‘tegen de achtergrond van de zeventiende-eeuwse vormgevingsprincipes en kunstbedoelingen’ m.a.w. het schilderij wordt verklaard aan de hand van citaten uit beschouwingen van Rembrandts tijdgenoten aan dit schilderij gewijd. Een analyse van de schets ‘De Eendracht van het Land’ blijkt in dit verband verhelderend te werken.
De schrijver poneert de stelling dat Rembrandt, die naar hij meent ongetwijfeld de voorstelling van Vondels toneelstuk heeft gezien, de opdracht om het korporaalschap van Frans Banningh Cock te schilderen, heeft gegoten in de vorm van de openingsscène van de Gijsbrecht van Aemstel. Zoals men weet werd dit stuk in de maanden Januari en Februari van het jaar 1638 dertien maal met groot succes opgevoerd en maakte het in het Amsterdam van die dagen een overweldigende indruk.
Het constateren van een verband tussen de Nachtwacht en de Gijsbrecht van Aemstel is op zich zelf niet nieuw. Reeds in 1918 meende Schmidt-Degener op de ringkraag van Van Ruytenburch als pendant van de stadswapens in de camisool-randen de inscriptie G Y S B te lezen.
Aan de hand van vele details, waaruit schrijvers grote belezenheid in de 17e eeuwse literatuur blijkt, geeft Prof. Hellinga even zovele interpretaties, die alle neerkomen op bevestiging van de grondgedachte.
Prof Hellinga ziet zelf het gevaar van dergelijk interpreteren van details in. Overigens gebeurt dit m.i. ook niet steeds overtuigend. Het feit b.v. dat de opperbevelhebber uit ‘De Eendracht van het Land’ nu juist op een schimmel moest rijden te verklaren uit Openbaring 19:11 lijkt mij er met de haren bijgesleept.
Bovendien wijdt de schrijver soms veel te lang uit, zó lang dat het hem zelf opvalt en hij de vraag stelt: ‘Maar waar blijft Rembrandt?’ Ik moet bekennen dat deze vraag bij de lezer reeds eerder is opgekomen.
Hoe 't ook zij, de stelling in dit boekje, dat enige illustraties en uitvoerige bijlagen en aantekeningen telt, kan men maar niet zonder meer naast zich neer leggen.
J.C.S.
| |
Ebba Haslund
Midzomerwende
Lochem - De Tijdstroom
Zo goed als rijkdom en succes zijn armoede, werkloosheid, sociaal onrecht gewilde thema's geweest in de West-europese romanliteratuur. Krijgen we nu de naoorlogse welvaartsroman? Dan is Ebba Haslunds ‘Midzomerwende’ een van de eerste specimina. Merkwaardig hoe goed door deze noorse schrijfster ook de nederlandse na-oorlogs-sfeer getroffen wordt. Laten we ons door alle ‘scandinavische’ Boerenromans, die in nederlandse vertaling verschijnen, toch vooral geen verkeerde indruk gaan vormen van de toonaangevende literatuur in de landen van het noorden. Als we de om de rotsen waaiende winden en de eeuwig zingende bossen wegdenken is er in thema's en stemming nu niet ze heel veel verschil tussen een goede noorse en een goede nederlandse roman.
De noorse titel is: ‘Crisis in Augustus’, maar die werd vanwege associaties met de beurs enz. voor Johan Winklers uitstekende vertaling minder geschikt geacht. Ook het woord ‘midzomerwende’ geeft de inhoud van het verhaal vrij goed weer. Een vrouw van vierenveertig jaar, echtgenote van een
| |
| |
zakenman in goeden doen, moeder van vier knappe gezonde kinderen, wordt door allerlei gebeurtenissen in augustus - dat is in het noorden meer dan bij ons de nazomermaand - herinnerd aan de armoede en de bekrompenheid van haar kinderjaren. Meer dan twintig jaar is Elses leven er op gericht geweest, dat haar man en kinderen het goed moeten hebben; ze drong hun als het ware de pleziertjes en de welstand op en daarvoor offerde ze met vreugde haar eigen verlangens. Totdat in die augustusmaand de crisis komt. Omdat Else altijd maar de zorgende huisvrouw en moeder wil zijn voelt haar man zich in de steek gelaten en natuurlijk is er een andere vrouw die hem beter begrijpt. Wanneer hij, na een scheiding voorgesteld te hebben, in gezelschap van die vriendin een zakenreis maakt staat Else alleen voor de moeilijkheden met de kinderen, die zich gaan voordoen. Het komt met Else en de haren gelukkig allemaal weer in orde. En dat is grotendeels aan een te juister tijd optredende ernstige ziekte van Else te danken; ik zou het fraaier gevonden hebben als de schrijfster een andere oplossing gegeven had.
Intussen blijft ‘Midzomerwende’ ondanks het min of meer goedkope slot een waardevol boek. En wel om de goed getroffen figuur van Else en het tijdbeeld daarachter.
Else is een moeder die in haar nooit aflatende zorgen voor de haren zichzelf en haar man vergeet, echter geen huissloof, maar een intelligente vrouw, knap van uiterlijk. Af en toe weet zij ad rem en geestig te zijn en in de manier waarop zij het verdriet om man en kinderen verwerkt toont zij karakter. Lezen en toneelvoorstellingen bijwonen heeft zij uit een soort plichtsgevoel gedaan, - men moet toch ‘bij’ zijn - niet uit belangstelling dus. Het lijkt of ze haar horizon moedwillig beperkt heeft tot de kleine huiselijke kring. Zoals zij ook moedwillig gebroken heeft met de godsdienst van haar ouderlijk huis. Haar vader was wat wij zouden noemen: een evangelist, een soort lekenprediker in de Indre Mission. De volwassen geworden Else ziet de godsdienstige opvattingen van haar ouders als bekrompenheid, waarvan zij zich gelukkig heeft vrij gemaakt. Maar wat heb ik er voor in de plaats gekregen? vraagt zij zich in haar beste ogenblikken af.
Inderdaad. Wat hebben wij, twintigste-eeuwse mensen, in de plaats gekregen voor de armoede en bekrompenheid waarmee wij hebben afgerekend? De glans van uiterlijke schijn? Een boek als ‘Midzomerwende’ laat ons zien hoe arm onze welvaart kan wezen.
J.M. Vr.
| |
David de Jong
Rembrandt, vorst der schilders
roman, geïllustreerd met 44 reproducties.
Amsterdam, Contact.
De auteur heeft zich op verdienstelijke wijze gekweten van de zeer zware taak, die hij zich vrijwillig oplegde. Dit zij voorop gesteld.
De gebreken, die wel moeten kleven aan het resultaat van een zo hachelijke onderneming als het romantiseren van de laatste levensperiode van Rembrandt, nemen wij gaarne voor lief bij de intelligente opzet en de gezonde verteltrant van deze ‘roman’, die een boeiend beeld geeft van de tijd en samenleving in het 17e-eeuwse Amsterdam.
De hachelijkheid van De Jongs onderneming schuilt in het feit dat wij, ieder voor onszelf, uit Rembrandts werken een mens hebben leren kennen (of menen te hebben leren kennen), ontdaan van alle mogelijke huiselijke alledaagsheden en uitsluitend zichzelf openbarend in die ‘andere’ wereld en verbeelde werkelijkheid-van-de-kunstenaar, die nu eenmaal altijd een sublimering is van de historische, anecdotische concreta anno 16-zoveel tot 16-zoveel. Het oproepen van de historisch-anecdotische ‘echte’
| |
| |
werkelijkheid banaliseert Rembrandt min of meer, het historisch tumult overdendert het leven dat Rembrandt ‘achter de ogen’ zag en ons in zijn werken doet mee-bespieden.
Hoewel De Jong, als vrijwel ieder die trachtte de onderhavige stof in romanvorm onder te brengen, deze banalisering niet geheel heeft kunnen uitbannen, is toch zijn boek zeer leesbaar geworden. Hij heeft zich uitermate consciëntieus voorbereid en ernstig de schilderijen die hij noemt bekeken. Hij fantaseert er niet maar op los en weet zich in toom te houden, waar anderen in een zeker leken-enthousiasme ten prooi zouden zijn gevallen aan de verleiding tot speculatieve en op effect berekende interpretaties. Voor mij is de auteur op de ruim vierhonderd bladzijden maar een keer of drie duidelijk in deze fout vervallen, bijvoorbeeld op pagina 406, waar hij Rembrandt beschrijft in een toestand van bezetenheid: ‘Dan zag ik, hoe hij op een schilderij instormde met woeste houwen van de grote kwast, met zwiepende penselen en een geransel van het paletmes’ (curs. van H. Kr.). Dit komt mij voor nonsens te zijn, bedacht door iemand die toch nog nèt niet aan de weet is gekomen hoe een schilderij gemaakt wordt. Ik zie Rembrandt al houwen en ranselen, op de mouw van de man van ‘Het Joodse Bruidje’ bijvoorbeeld! Nee, zo hysterisch doet zelfs (of: juist) een vorst der schilders het niet. Echt niet.
Maar zo gaat het maar in een paar alinea's toe en van de rest zou ik willen zeggen: lees, het is de moeite waard.
H. Kr.
| |
Maria Mathi
Als de sperwer maar niet komt
Amsterdam, U.M. Holland.
Tien uur, de wolf komt nog niet; elf uur, de wolf komt nog niet; twaalf uur, de wolf komt, zingen de kinderen op de oude markt in het stadje Hadamar. Ze zingen het om Wolf Güldenstein, de veekoopman, voorzanger in de Synagoge een beetje te plagen. Ze weten niet, dat wat zij spelen, voor de inwoners van Hadamar, in 't bizonder voor de Joden onder hen, de bitterste ernst zal worden. Alles in Hadamar ziet er immers zo vriendelijk en zorgeloos uit ‘alsof de goede God zelf de leidsels in handen heeft en niemand bang hoeft te zijn.’
Een paar dagen na de dood van Wolf Güldenstein en kort na de eeuwwisseling, wordt zijn zoon Siegfried geboren. Het is dan tien uur, de wolf komt nog niet. Maar heel in de verte begint hij de lucht van zijn prooi op te snuiven. Dan gebeurt het al eens, dat de boerin Rosa Urban de onderwijzer op school geen worst van de slacht geeft omdat hij haar dochtertje Maria samen met de Jodenjongen Siegfried naar het raadhuis heeft gestuurd om op de torenklok te gaan kijken hoe laat het is.
Het wordt elf uur, de eerste wereldoorlog breekt uit. Nog is de wolf er niet, maar Mosche Honi, de loodgieter die het tweede gezicht heeft, ziet hem in angstwekkende visioenen komen. Al heel gauw na deze oorlog worden van het pas in Hadamar opgerichte oorlogsmonument drie namen afgebeiteld. Het zijn de namen van de drie gesneuvelde Joden.
Het wordt twaalf uur, de wolf komt. De hele Joodse gemeente in Hadamar wordt uitgeroeid. Alleen Siegfried Güldenstein, de mèt vrouw en kind en familie en vrienden honderd-voudig gestorvene, leeft nog. Hij is ‘de nieuwe Job, door de zo vurig begeerde dood versmaad, opdat hij de last van de levenden verder zou dragen.’
Meesterlijk worden ons deze levenden - en het is een hele gemeenschap die het boek bevolkt - door Maria Mathi getekend, soms in enkele sobere lijnen, soms in beelden die ons de werkelijkheid volkomen openbaren. Merkwaardig is het, dat de vijand, de soldaat, de S.S. man, helemaal op de achtergrond blijft. Hierdoor krijgt men
| |
| |
het gevoel, meer met de machten van het noodlot van doen te hebben dan met de mensen die het voltrekken. Van haat tegen de onderdrukkers is dan ook nergens sprake, de mens wordt uitgeschakeld men buigt tenslotte alleen deemoedig het hoofd voor de onbegrepen wil van de Allerhoogste.
In deze gesteldheid zien we de laatste zeven Joden van Hadamar, zeven oudjes in het plechtige zwart van hun sabbathkleren, voor hun laatste reis naar het station sloffen ‘meter voor meter, uit het stadje en uit het leven weg.’
Boven de graven van hen die heengingen, beieren nu de donkere klokken van het stadje Hadamar. Het is de dichterlijke schrijfster Maria Mathi, die ze luidt ‘de enkelen, die zich door de Rode Zee konden redden ter herinnering - de velen die al het leed der aarde moesten lijden en een bittere dood stierven ter nagedachtenis.’
Wij buigen het hoofd en luisteren.
N.P.V.
| |
G. van Walcheren
Scherven langs de hemel
Amsterdam, J.M. Meulenhoff.
De ik-figuur, een Nederlander, is chef van de personeelsafdeling van een scooterfabriek in Milaan. Het verhaal dat hij vertelt begint op vrijdag en eindigt op dinsdag. Maar hij ziet kans om een helder en boeiend beeld te geven van het leven in en om de fabriek: de arbeiders, hun verenigingsleven, hun deputaties, het kantoorpersoneel, de research met de fanatieke zoekers, de leden van de directie-staf met hun naijver, de gonzende fabriek met het helse kabaal, de psychologen die meeslepend-spitsvondige lezingen houden, de Amerikaanse bezoekers die murw gepraat-gegeten-gedronken moeten worden, enz.
De schrijver gebruikt een drietal hoofdmotieven die hij knap heeft weten te mengen: De zelfmoord van een arbeider, een motorrace en het bezoek van een aantal Amerikaanse zakenlui. Het belangrijkste nevenmotief is de verhouding van de hoofdpersoon tot zijn secretaresse.
Het verrassende van dit boek beperkt zich niet tot de stofkeuze, maar komt ook uit de wijze van behandeling, die zeer geestig is.
L.H.S.
| |
Cees Nooteboom
Philips en de anderen
Amsterdam, Em. Querido's U.M.
Cees Nooteboom is een jong auteur. Hij heeft in dit boek getracht verschillende fasen van een jeugd (van Philip dus) te ver-beeld-en, en wel in diens contacten met andere mensen. Het zijn echter droomcontacten met droommensen. Met alle irreële consequenties van dien. In sommige gedeelten, vooral in het begin, weet hij die irrealiteit werkelijk via een soepel proza te realiseren, en dat is geen kleine verdienste voor een beginnend schrijver. Later bereikt hij die hoogte niet meer; het is niet moeilijk gewildvreemd te doen. Maar dat heeft met schrijven niet zo veel uit te staan.
L.H.S.
| |
Prof. Dr G.H. Beyen
Klassieke en nieuwere schilderkunst
Amsterdam, H.J. Paris
Bewonderenswaardig is het gemak waarmee de auteur feitelijkheden en waarschijnlijkheden hanteert bij de opbouw van een waarlijk overtuigend beeld uit de resten die ons van de Grieks-Romeinse schilderkunst gebleven zijn. Dat wij van deze kunst ‘in aesthetisch en technisch opzicht nog onnoemelijk (curs. van H. Kr) veel (zouden) kunnen leren’, laat ik voor verantwoording van de schrijver. Misschien zijn er lezers die het kunnen accepteren; mij overtuigt deze uitspraak (blz. 18) zomaar niet. Ze lijkt mij wat kras en even apodictisch als veel bevooroordeelde gulheid van een zeker soort gallophielen in beweringen over de franse esprit, de franse wijn, het franse chanson en de franse ‘vrouwtjes’, al mist gelukkig prof. Beyens gezegde de
| |
| |
snobbistische inslag die de gesignaleerde gallophiele oppervlakkigheden zo onuitstaanbaar maakt. Zijn bewondering voor de klassieke schilderkunst werkt aanstekelijk en daarom slaagt hij hij erin mogelijke obstakels op de weg naar een ruime waardering van deze kunst voor de lezer op te ruimen. Hoofdstuk III heeft mij, hoewel toch met de erin behandelde stof niet onbekend, uitermate geboeid.
Dit deel in de reeks Fundamenta, bijdragen tot de kennis van de antieke grondslagen onzer beschaving is een uitstekend oriënterend werkje geworden, dat helder betogend nakomt wat het op de titelpagina belooft: parallellen en verbindingslijnen aan te tonen tussen de klassieke en de nieuwere schilderkunst.
H. Kr.
| |
John Boland
Sneeuw in Augustus
Amsterdam, Elsevier
Dit boek zou, mits het spannender was, een prachtig feuilleton zijn voor een blad als het Panorama, waar men graag de allerdwaaste en in wezen stompzinnigste verhalen opdist, die een ietwat wetenschappelijk tintje hebben. Hierdoor imponeert men onderontwikkelden en niet-volwaardigen, en - men bedrijft dit grote kwaad, dat men een massa vertrouwd maakt met volkomen onoverzienbare gruwelen, die blijkbaar boven onze hoofden zweven.
Populair gezegd, en verstaanbaar voor de gemiddelde Amsterdammer: de stof van ‘Sneeuw in Augustus’, zou een juweel van een film leveren voor de Nieuwendijk-bioscoop, en ik begrijp niet wat Elsevier er toe bracht zo'n prul in het Nederlands te vertalen. Het heeft niet eens zin op de inhoud in te gaan, maar het getuigt toch al van heel weinig werkelijkheidszin Engeland in een moderne oorlog te dwingen - door een onbekende vijand syntetische sneeuw te laten gebruiken - terwijl dit Engeland volkomen alleen staat en de gehele wereld waarschijnlijk belangstellend toekijkt.
Goedkope zwendel, in wezen fantasieloos, maar gevaarlijk voor de gedachtensfeer van tallozen.
R - n.
| |
Seven Stolpe
Wachtkamer van de dood
Amsterdam - N.V. Standaard Boekhandel.
Een zweedse roman, die ons een stukje leven tekent in een zwitsers sanatorium; de patiënten liggen er te wachten op de dood, terwijl zij verlangen naar het leven.
Laat ik beginnnen met mijn compliment aan het adres van de auteur voor de wijze, waarop hij schrijft: inderdaad fascinerend.... en toch, waarvoor heeft hij dit geschreven? wat in zijn bedoeling met dit boek? Slechts om ons een indruk te geven van het leven in een sanatorium? Neen, daarvoor is het te diep, te beschouwend. Je voelt de schrijver worstelen met de problemen, waar hij op geen stukken na uitkomt. Nu verlang ik beslist niet naar een goedkope confectie-oplossing, maar dit is toch wel het andere uiterste. Dat je beroerd wordt van een boek, is een verdienste, maar dat je alleen maar beroerd blijft, lijkt me een tekort. Zo heeft deze roman iets tweeslachtigs: enerzijds staat hij in de glansverf, anderzijds blijft hij in de grondverf staan.
F. Vr.
| |
Jo van Dorp-Ypma
De vrijgezelle ouderling
Baarn, Bosch en Keuning N.V.
Ik las eens, dat een mens kapot gaat aan het waarom-vragen. Daarom zal ik ook niet mezelf afvragen, waarom Jo van Dorp-Ypma ‘unverfroren’ blijft putten uit de annalen van haar Haastrechtse jaren. Ik constateer alleen maar. Een boerenroman, waarvan u bij voorbaat al weet, dat de ouderling-vrijgezel het mismaakte huishoudstertje zal krijgen en er gelukig mee zal worden. Eenvoudige lezers houden van dit soort verhalen, en ze zullen nog lange tijd aan de lopende band vervaardigd worden. Persoonlijk geef ik
| |
| |
meer voor één ‘Dominee in Laodicea’ dan voor tien vrijgezelle ouderlingen. Toe, Mevrouw Van Dorp, schenk uw vele vrienden weer eens iets, waar wat in zit. U kunt het.
R - n
| |
Johan Fabricius
Setoewo de tijger
Den Haag - H.J. Leopold
Deze nieuwe roman van Joh. Fabricius is in zekere zin als de omslagtekening: foute romantiek. Deze tekening heeft een man in het wit, zelfs met witte hoed, schrijlings zittend op een boomstam in het woud, een geweer in de handen. Hij steekt zo af tegen zijn omgeving, dat hij zijn aanwezigheid onmiddellijk verrraadt. Elke jager weet dat hij zó geen tijger zal verschalken. En dat de auteur dit evenzeer weet, blijkt wel uit zijn serieuze, suggestieve beschrijving van de jacht in de Sumatraanse wildernis. Voor de Sumatraanse folklore heeft hij in de oud-gouverneur L.C. Westenenk, wiens boek Waar mens en tijger buren zijn een schat van oorspronkelijke gegevens over land en volk bevat, een betrouwbare gids gehad. Hiervoor is hij hem ook, blijkens een notitie aan het eind van het boek, erkentelijk. Bovendien is de schrijver, op Java geboren, rijk aan herinneringen van het oude Indië: hij heeft een band met land-en-volk, ge voelt dat op bijna elke bladzijde ook van dit boek weer; zijn liefde, en getemperde weemoed om de verwildering en vernietiging van een goede, trouwhartige Nederlandse Indische samenleving, behoren tot de beste, want voelbare elementen in deze roman. Het is veel meer dan knappe vertelkunst: het hart spreekt mee. U begrijpt dan ook, dat ik het jammer vind toch te moeten spreken over foute romantiek. Dit vergt van mij commentaar en verantwoording. Mijn bezwaren richten zich tegen het project en de uitwerking van het romantische thema zelf. - Het verhaal speelt zich af in een niet nader aangeduid bestuursressort op Sumatra, na de souvereiniteitsoverdracht. Van Rijn, bestuursambtenaar, is een ontgoocheld en verbitterd man. Hij heeft de verschrikking der Birmese kampen beleefd. Zijn vrouw en kind zijn tijdens de bezetting in een concentratiekamp gestorven. Niettemin hervat hij zijn ambtswerk, maar wordt na de souvereiniteitsoverdracht ontslagen. Op het ogenblik, dat
hij van een bevriend dorpshoofd afscheid neemt, hoort hij, dat een tijger de bevolking verontrust en slachtoffers maakt. Hij besluit er jacht op te maken: een laatste dienst aan het volk, dat hij liefheeft. Telkens stelt hij zijn repatriëring uit, bezeten van de obsessie, met Setoewo, de oude tijger, te moeten afrekenen. Dit lukt hem pas na maanden van verbeten achtervolging, nachtelijke geduldsbeproeving en ontbering. Kort na zijn succes, als hij op een nacht in koortsdroom met zijn geweer naar buiten gaat, vindt hij zijn einde op een wijze, die niemand weet: zelfmoord of een ongelukkige val, waardoor de kogel uit eigen wapen hem treft. - Dit drama, op zich zelf voortreffelijk beschreven, wordt evenwel onaanvaardbaar, ongeloofwaardig, enerzijds door de omstandigheden, waaronder het plaatsheeft, anderzijds door de in het verhaal beslissende en dominerende liefdesaffaire tussen de controleur en de Inlandse vrouw Saïna. Hoeveel moeite de auteur zich ook getroost, de verhouding tot de kamponghoofden en het samenwonen en -leven met Saïna, in wier huisje hij ziek ligt en door haar zorg herstelt, aannemelijk en verklaarbaar te maken; wie de werkelijke omstandigheden juist in die eerste maanden van 1950, en de positie van een Nederlands Indisch bestuursambtenaar t.o.v. de bevolking gekend heeft, stelt de romangebeurtenissen buiten de realiteit. Wie deze bedenking afwijst met de gebruikelijke doctrine over de vrijheid der romankunst, de geoorloofde ruimte der romantiek, miskent het recht en de aanspraak van de lezer op redelijke aansluiting van het verhaal bij zijn kennis
| |
| |
van de toenmalige verhoudingen, zijn ervaring, i.e.w., bij zijn bewustzijn. Voor hem, de deskundige lezer, wordt de affaire tussen Van Rijn en Saïna een vals geval, opgesierd met Hollywoodse jungle-erotiek.
Joh. v. H.
| |
E. Karst Jr.
Van Liefde en een rode Kater
Wageningen, Zomer en Keuning
Van dieren heeft de heer Karst verstand, en het is een lust hem te volgen op de paden van de grote jachtrevieren. Minder goed is hij thuis in de gebieden van de menselijke psyche, zelfs wanneer hij blijft in de regionen der eenvoudigen van geest. Jammer genoeg gaat het in deze roman hoofdzakelijk over mensen. Maar lezers die op pagina tien al weten ‘hoe het afloopt’ (en het zijn er duizenden) zullen er hun vertier wel mee hebben. Alleen een persoonlijke opmerking - ik zou dit soort verhalen liever gespeend zien van godsdienst.
R - n
| |
Jaap Romijn
De ondergang van Marie Louise
Utrecht 1956 - A.W. Bruna
Jaap Romijn komt zelden met groter werk. Zijn kracht ligt in de beperking van het korte verhaal. Het verwondert dan ook niet dat deze roman eigenlijk een aaneenschakeling is van korte, zeer beheerst geschreven verhalen.
Maar er is meer. Hij schuwt het ‘plot’ niet in dit boek. Integendeel. Men zou het een literaire detective kunnen noemen.
Wat mij in dit boek, dat de ondergang van een Antwerps nachtcabaret tot onderwerp heeft, bijzonder treft, is de wijze waarop Romijn zich weet te distanciëren zonder gevoelloos te worden. Hij is bovendien heel zuinig met het woord - op zich zelf reeds een weldaad. Zijn werk wordt gekenmerkt door scherpe observatie en mannelijk ingehouden sentiment. Men leest deze boeiende vertelling echter niet ademloos, daarvoor is het werk te goed en te zorgvuldig geschreven.
P.J.R.
| |
F. Bordewijk
De laatste eer
Den Haag - Nijgh & van Ditmar.
Deze herdruk van zijn ‘grafreden’ bevat een keuze uit het bundeltje van 1933. Het maakte nu een minder wrange indruk op mij dan destijds. Het meest troffen mij ‘César Franck’, ‘Op het station-Maliebaan’ en ‘Op Bosschaerts dode kikvors.’ Een paar citaten mogen u prikkelen dit curieuze geschrift, thans in de Nimmer Dralend-reeks opgenomen, met spoed aan te schaffen. ‘Het Louvre hangt minderwaardige Italianen en Spanjaarden op ereplaatsen. De Rubenszaal: nuditeiten bij de hectare, een vleesschandaal.’ César Franck: ‘Onze tijd, die Beethoven reeds heeft doodgespeeld en de Duitse romantici - maar zij lieten zich ook lijdzaam doodspelen - is nog niet tot hem genaderd.’
‘Wagners grootste feil was te vergeten dat een mens ook wel eens naar bed wil’.
‘Wie zondigt tegen de grondwet der verhoudingen van het kunstwerk, put de kunst uit.’
P.J.R.
| |
Eugenie Boeye
Het Kind en de Ster
Amsterdam, Arbeiderspers.
Men leest deze roman, zich afspelend in de achterbuurten van Antwerpen, geboeid. Het boek behelst het jeugdverhaal van een meisje uit een straatarm gezin, dat ondanks alle misère - en daarvan krijgen we rijkelijk ons deel - het geloof in de ster, een illusie van geluk, blijft behouden. Ook een ‘reeksboek’, maar dan toch een met opvallende kwaliteiten, waarbij men enkele tekorten graag vergeeft en een paar onduidelijke figuren graag op de koop toe neemt.
R - n.
| |
Joe Klaas
Misschien ben ik dood
Baarn, De Boekerij.
Er zit blijkbaar brood in het uitgeven van oorlogsromans, en De Boekerij heeft al een eerbiedwaardig lijstje
| |
| |
oorlogsboeken in haar fonds. Daar is niets op tegen, wanneer deze romans de nevenfunctie der documentatie hebben of uitmunten door literaire kwaliteiten. Ondanks de veelheid der drukken schoot Hans Hellmut Kirst met zijn trilogie 0.8.15 jammerlijk te kort. ‘Misschien ben ik dood’ van Joe Klaas zal nooit aan een veelheid van drukken toekomen, daar is het te waardevol voor. Het behelst het relaas van een groot aantal Amerikaanse krijgsgevangen piloten, die bij de nadering der Russen op het einde van de oorlog een dodenmars moeten maken, voor de optrekkende Russen uit. Er is dus een troep mannen, voor wie de oorlog al lang was afgelopen, maar die nu toch weer voor in het frontgebied van de dood staan. De schrijver heeft de trouvaille gehad tussen het verhaal der eindeloze moeiten van het trekken flitsen te geven van het leven der jonge kerels, voor ze gevangenen werden: Wie ze waren, wat ze hoopten en verwachtten, hoe en waar ze neergeschoten werden. Dit houdt de aandacht ongetwijfeld gespannen. Een meesterwerk is het boek niet geworden - op bepaalde ogenblikken schiet het vermogen van de auteur te kort, maar het steekt ver uit boven die verhalen, die een droevige vertekening geven van het rampzalige gebeuren, dat oorlog heet.
R - n.
| |
Etienne de Greef
Mr. Maury, Rechter
Den Haag, Pax.
In romanvorm geeft hier een hoogleraar in de psychologie de verantwoording van een paar gevallen. Rechter Maury, na de oorlog in Brussel uitgerangeerd, is rechter-commissaris in Varanges, hij woont daar in een oud somber huis met zijn vrouw Geneviève, die hem bedriegt. Haar vrouw-zijn spreekt sterker dan haar verbonden-zijn met de strikt rechtvaardige man, die als jurist tevens haar collega is. Het huwelijk, een mariage de raison, dreigt stuk te gaan, aan wederzijdse vermoedens, angsten en ontleding van kleine gebeurtenissen. De psychologische verantwoording van dit verhaal vind ik zo indringend goed, als ik zelden eerder las. Dit geldt ook voor de bijfiguren. En bij alle waardering die ik voor dit zeer knappe boek heb, liggen mijn bezwaren juist hier: het verhaal lijdt onder de gesprekken en de neergeschreven gedachten, die een integrerend deel van de roman uitmaken. Met de figuur van de verleider weet de auteur niet goed raad - deze man ‘ligt’ hem typisch niet en komt ook niet goed uit de verf. Nauwelijks beter vergaat het de giftmengster Louise, een gewezen politieke delinquente, die wraak komt nemen op haar rechter, en daardoor een der voornaamste medeplichtigen wordt aan het echtelijk drama.
Maar ondanks deze bezwaren acht ik ‘Mr. Maury, Rechter’ een boek van allure, niet het minst omdat de stem van God wordt vernomen op een wijze, die de moderne mens zal verstaan.
R - n.
| |
De boodschap van Abbé Pierre
Utrecht - De Fontein.
Wie voortaan Parijs in zijn novellen of romans wil betrekken (vroeg of laat gebeurt dat toch), moet eerst dit boekje lezen. Er brandt vuur in. Wel niet altijd heilig vuur, want zelfs Abbé Pierre ontkomt niet aan een beetje show. Maar deze kant van Parijs moet u toch ook kennnen. Er zit weinig romantiek in het leven van de clochards. Misschien nog wel als u er een paar onder een lantaarn op de openbare weg ziet slapen, op een mei-avond. Maar zeker niet als het steendik vriest. Vergis u niet in Parijs.
P.J.R.
| |
Hans Werner Richter
Gij zult niet doden
Baarn, De Boekerij
Richter tekent ons in dit lijvige boek de ondergang van het gezin-Lorentz, dat in betrekkelijke eenheid en harmonie in een Pommers stadje woont, tot
| |
| |
de oorlog uitbreekt. Er zijn drie broers en daarmee drie levensbeschouwingen: een der broers is Nazi, de tweede anti-Nazi, en de derde een min of meer gewetenloze profiteur, Gerhard, die vlak voor het genadeloze einde wel een heel wreed maar niet onlogisch einde vindt. Het lot der vrouwen in dit met kennis van zaken en feiten geschreven boek is niet anders, en zo zijn er tenslotte nog maar twee mensen over van het gezin-Lorentz: de grootmoeder en haar kleinzoon. De rest is dood, nadat bij iedereen een eigen ver-wording heeft plaats gevonden.
De ‘schriftuurlijke’ titel doet meer verwachten dan het boek geeft. Het Goddelijke gebod is absoluut, terwijl het in deze roman relatief gesteld wordt: Wie doodt, zal vroeger of later zelf gedood worden. Een Christelijke achtergrond zal men vergeefs zoeken. Misschien doèt men het beste God maar het zwijgen op te leggen, als het beest in de mens losbreekt. Hoewel - Albrecht Goes, ook een Duitser, schrijver van een tweetal in het Nederlands vertaalde oorlogsnovellen, is daar om het tegendeel te bewijzen.
Het boek is zeer leesbaar geschreven, maar komt slechts in enkele bladzijden toe aan de hoogte, die ‘aangrijpend’ is. Er is een tekort aan diepte, en de spanningen liggen over het algemeen meer in de gebeurtenissen zelf dan in de verhouding der sujetten ten aanzien van deze gebeurtenissen.
R - n.
|
|