| |
| |
| |
Kritieken
Henriëtte L.T. de Beaufort
Rembrandt
Haarlem 1956 - H.D. Tjeenk Willink & Zoon N.V.
Uitgegeven onder auspiciën van de Stichting Rembrandt Herdenking 1956 verscheen een smakelijk uitgevoerd boek over Rembrandt van de hand van de bekende biografe Henriëtte L.T. de Beaufort. Het lijkt mij onnodig de lof van deze schrijfster te zingen. Goede wijn behoeft geen krans. Ook in dit boek treedt Mevrouw de Beaufort met een fijn indringend begrip de mens Rembrandt tegemoet. Zij doet geen poging om het gehele werk van de kunstenaar te belichten, maar vat veeleer samen, houdt daarbij Rembrandt als geheel, in de veelzijdigheid van zijn karakter en zijn genie, in het oog en tekent zo een beeld van de schilder, dat juist in dit herdenkingsjaar zeer velen een onuitwisbare indruk van deze grootste der Nederlanders kan schenken. Aan de kunsthistorische wetenschap, zegt de schrijfster zelf, zullen deze bladzijden niets toevoegen. Maar dat was ook niet haar bedoeling. Het ging haar er om liefde en inzicht te kweken voor de man, wiens werken haar levenslang hebben geboeid, wiens schilderijen, tekeningen en etsen zij nooit moe werd te zien, te bepeinzen en wederom te zien.
Haar boek, dat versierd is met een twintigtal reprodukties, verdeelt zij in de hoofdstukken: Levensloop. Het dier, Het landschap, De mens, en Christus, zodoende enige aspecten van Rembrandts werk belichtend. Mevrouw de Beaufort doet dit met een geheel eigen, sprankelende stijl, waardoor het een genot is dit boek te lezen. Het is gebaseerd op een grote feitenkennis, waarmede zij niet te koop loopt, maar die de lezer telkens weer het rustige gevoel geeft met een veilige gids op weg te zijn.
De Stichting Rembrandt Herdenking 1956 had m.i. geen beter werk kunnen doen dan juist dit boekje, dat niet te groot van omvang, wel echter zeer rijk van inhoud is, op een zó goedkope wijze zo fraai beschikbaar te stellen. Inderdaad, hiermede moet een ieder zich verrijken!
J.C.S.
| |
S. Vestdijk
Rembrandt en de Engelen
Den Haag (1956) - Bert Bakker/Daamen N.V.
De bundel gedichten, die Vestdijk schreef ter herdenking van het feit, dat Rembrandt driehonderdvijftig jaar geleden op 15 juli 1606 te Leiden (en niet te Amsterdam, zoals de Colophon ten onrechte vermeldt) werd geboren, roept gemengde gevoelens op. Laat ik beginnen met enige minder aangename. In deze twaalf gedichten (het acrostichon, dat ander soort hersengymnastiek, waarvan deze ‘duivelskunstenaar’ zelfs nog een leesbaar gedicht weet te maken, laat ik buiten beschouwing als geheel uit de tijd) zijn op zijn minst even zovele zwakke regels, voorbeelden van bombastische beeldspraak, onsmakelijkheden en stoplappen aan te wijzen. Hier volgen er enige van elk:
Zwakke regels zijn n.m.m. b.v.
‘De diender met de ganzeveer
Die heeft een kladboek meegenomen’ blz 41
‘De oorhangers zijn van haar eigen’ blz 50
Hier is 't of ik Tollens hoor:
‘Een beddeplank uit 't achterhuis,
die losraakte, en werd verdreven
en sindsdien 't atelier bewoonde’ blz. 41
Ten Kate bracht in dergelijke exclamaties tenminste nog enige variatie.
‘En toch, en toch...’ blz 28
‘Maar stil, maar stil...’ blz. 48
Als voorbeeld van onsmakelijkheden noem ik uit de ‘De Anatomische les’ de regels:
| |
| |
‘Vat in een fijn pincet, als kluifje op
‘Rechts staat het boek. Het lijk
warmt er zijn voeten aan’ blz 7
Maar het toppunt is het einde van het gedicht ‘Hendrickje’ na de prachtige strofe:
Hendrickje, naam voor allen,
Geen is zo diep gevallen.
Zo hoog steeg er niet één.’
het slotvers met n.b. die laatste regel:
‘Ik zal haar laten erven.
Zij zal het niet verstaan.
Wanneer ik lig te sterven
Brandt nooit haar eten aan’
Nochtans (ik word van de weeromstuit ook al rhetorisch!) is Vestdijk een dichter. Er staan in deze bundel niet alleen prachtige regels, maar ook hele strofen, ja zelfs enkele gedichten waarvan ik ook bij herhaalde lezing ten volle kan genieten. Gaarne zou ik hele stukken voor u overschrijven. Ik noem slechts ‘Lezende Titus’ en veruit het mooiste en origineelste ‘De onvervulbare opdracht,’ welk gedicht Vestdijk schreef in opdracht van de Minister van O.K.W.
Het boek is bijzonder fraai uitgegeven; iedere bibliofiel zal hier zijn hart ophalen. De weergave van de etsen en tekeningen is subliem. Mevr. Bakker-Hefting is verantwoordelijk voor de kunsthistorische aantekeningen, die sober zijn gehouden. De boekverzorging is van Dick Elffers. Een aantal reproducties zijn tenslotte opgenomen van die schilderijen, die Vestdijk tot zijn gedichten hebben geinspireerd.
J.C.S.
| |
Jan Hardenberg
De Laatste Eenzaamheid
's-Gravenhage - A.A.M. Stols.
Deze novelle dwingt ons na te denken over vragen, die ook vandaag actueel zijn. De hoofdpersoon is de verdediger van Maurice. De entourage is een verzetsgroep, die illegaal werkt in een dictatoriaal geregeerd land. Beiden, Maurice en zijn verdediger, zijn lid van deze verzetsgroep. Maurice werd gevangen genomen bij een verzetsactie in een fabriek. Hem wordt een verklaring voorgehouden dat een makker Heinz meegewerkt had aan de opruiende actie. Bevestigt en tekent hij die verklaring, dan wordt hij vrijgelaten. Als hij merkt, dat Heinz' leven toch niet meer te redden is en zijn eigen leven wel, tekent hij de verklaring, die de waarheid bevat en wordt vrijgelaten.
Het spreken van de waarheid tegenover de vijand brengt echter de eigen groep in gevaar. Daarop is de rechtspraak van de groep gebaseerd, en zo is Maurice eigenlijk al ter dood veroordeeld. De verdediger denkt: ‘Vragen warrelden door mijn hoofd, Vragen, die ik me voor het eerst stelde: Wat is waarheid? Wat is recht? Staat recht niet in dienst van waarheid? Ja? Hoe kan dan het spreken van waarheid een misdaad heten? Heeft het recht niet tot taak de waarheid te doen zegevieren? Maar recht is een kwestie van macht.’ Zo denkt hij verder, dat als het ene land overwint de rechters zijn, die wanneer het andere land overwint als oorlogsmisdadigers worden veroordeeld en ook omgekeerd. We lezen:’ Al willen de aanklager, de rechter en de jury het ‘schuldig’ uitspreken dan zal hun toch de vraag te beantwoorden blijven of het dan groter kwaad is waarheid te spreken om eigen lijf en leven te redden dan gezamenlijk het schuldig uit te spreken met geen ander doel dan hetzelfde lijfsbehoud?’ Worden recht en waarheid dan door geen andere norm bepaald dan door het groepsbelang of het persoonlijk belang? Dit is de strijd die de verdediger doormaakt en waarin hij tenslotte kiest voor de laatste eenzaamheid. Daar blijft immers geen andere verantwoording over dan aan zichzelf, aan zijn geweten, of eigenlijk aan God. In deze verantwoording aan God krijgen wij zekerheid,
| |
| |
dat in Gods handen Waarheid en Recht alleen veilig zijn, naar Zijn Woord. Over deze zekerheid spreekt de novelle niet.
Deze novelle is waard met aandacht gelezen te worden. Alleen moet men niet bang zijn voor te weinig dramatiek, omdat dit verhaal bespiegelend is van het begin tot het eind. Het is een knap-geschreven novelle, die zeer strak is opgebouwd.
J.A.W.
| |
Hans Edinga
Het Zomerhuis
's-Gravenhage - A.A.M. Stols.
De dichter Hans Edinga geeft ons dit verhaal, nadat hij ook al een roman schreef. Het vertelt ons, hoe Felix Rouffaer naar Leiden vertrekt, om rechten te gaan studeren. De kroniek van wat er in verband met dat vertrek gebeurde, vindt u hier, goed geschreven. Is het de kroniek van het stadje met zijn conventies, zijn vaak wat bekrompen moraal, of is het de kroniek van Felix Rouffaer, die met zijn moeder, de notarisvrouw, leeft in het zomerhuis, in een wel totaal ander milieu? Dit antwoord moet de lezer zelf geven.
Als Felix op de boot is, die hem uit het stadje losmaakt, wanneer hij vertrekt, ontmoet hij Ada de Waal, de vrouw van de kantonrechter, een rebel als hij. Ze vertelt hem over de ondeugende oude vrouw, zijn grootmoeder, die op een klein chateau in Frankrijk woont als ‘La Comtesse de Villeneuve.’ Ze heeft haar ontmoet, en vertelt Felix over deze vrouw, van wie hij, naar veler mening, zijn ondeugende aard heeft geërfd. Ada zegt in dat gesprek met Felix: ‘Geluk?’ Het geluk is vervelend. Dat vinden de romanciers ook. Wie beschrijft er nu het geluk?’ En even verder zegt ze: ‘Een klein geluk te plukken met snelle vinnige vingers. Een kleine triomf te behalen, een voorsprong op een ander, die het niet eens beseft. Ach wij beleven altijd wel iets. Wij trekken het avontuur aan, onze geest maakt elke dag tot iets spannends. Is het waar of niet?’
Dit is voor haar en ook voor Felix het geluk, dat geen norm kent waaraan het gebonden is. Alleen die kleine triomf, die voorsprong op een ander die het niet eens beseft. Daar ligt de grens, de muur tussen het Zomerhuis en het stadje met zijn eigen moraal. Ook de grens tussen het Zomerhuis en het leven van hen, die in het geloof naar bijbelse maatstaf wensen te leven, in gehoorzaamheid aan Gods gebod? Dit antwoord blijft de schrijver ons schuldig in zijn niet onverdienstelijk geschreven verhaal.
J.A.W.
| |
Verzamelde brieven van Vincent van Gogh 4 delen in 2 banden, Vierde druk 1955 Amsterdam/Antwerpen - Wereldbibliotheek.
Het is in dit Rembrandtjaar wel even moeilijk aan een ander kunstenaar grote aandacht te besteden. Toch komt het mij voor dat verdieping in leven en werk van de tweede kunstenaar van wereldformaat, om deze enigszins wonderlijke uit de reclamesfeer afkomstige uitdrukking maar eens te gebruiken, ons geestelijk leven zeer kan verrijken. Al zijn directe vergelijkingen tussen Rembrandt en Van Gogh niet mogelijk, toch komt men bij beiden diep onder de indruk van hun grote persoonlijkheid. Berust bij Rembrandt onze kennis op enige sobere gegevens van tijdgenoten, bij Van Gogh beschikken wij over een schat van betrouwbaar documentatiemateriaal; wat slechts zelden in deze mate het geval is in de wereld van de kunst.
De brieven door deze kunstenaar gedurende zijn korte werkperiode - nauwelijks tien jaren - geschreven, volgen zijn ontwikkeling als mens en kunstenaar op de voet en terecht behoren deze boeken dan ook in de bibliotheek van iedere liefhebber van zijn kunst te prijken. Ongeveer dertig jaar geleden bood de uitgever de toen nog maar uit drie delen bestaande uitgave voor negen gulden te koop aan, kennelijk was er toen geen markt voor en nu zijn in zeer korte tijd twee
| |
| |
drukken achter elkaar nodig. Voor de uitgave, die thans voor mij ligt is het zetsel van 1953 gebruikt; door een dunnere papiersoort te kiezen kon de uitgever de vier delen in twee banden samenbrengen, waardoor de prijs aanmerkelijk lager kon worden gesteld.
De huidige verzorger, de heer Ir. V.W. van Gogh heeft de inleiding van de hand van zijn moeder, Mevr. J. van Gogh-Bonger gehandhaafd en opgenomen in het eerste deel. Hierna volgen de brieven, die Vincent geschreven heeft in chronologische volgorde en in deel vier zijn o.a. de brieven aan de schilders Van Rappard en Bernard opgenomen alsmede de brieven van Theo. Tenslotte volgen bijzonderheden over Vincents jeugd en aanvullende mededelingen over zijn levensloop en gegevens over zijn afstamming. Door alle delen heen zijn vele illustraties opgenomen, terwijl een uitvoerig register het opzoeken vergemakkelijkt. Het is trouwens met deze brieven een wonderlijke zaak: zodra u de boeken ergens openslaat en begint te lezen, heeft de persoonlijkheid van de kunstenaar u zó te pakken dat u blijft doorlezen. Deze uitgave is onmisbaar voor ieder, die Van Gogh bestudeert.
J.C.S.
| |
W.S. Klooster
Zonder het genadige einde
Amsterdam 1956 - N.V. Em. Querido's Uitgeversmij.
Het eerste deel van Kloosters bekroonde roman is gesitueerd in het klassieke Griekenland met een kunstzinnige pottenbakker, - Asbestos, de onvergankelijke - als hoofdfiguur. Het tweede deel is hedentijds en speelt zich af in Amsterdam rondom een dichtende gymnasiast.
Van deze twee delen heeft Klooster een geforceerde eenheid gemaakt, door in het tweede talrijke, meestal gezochte en grof aangeduide parallellen met het eerste deel te trekken.
Zolang de problemen van leven en dood, rede en gevoel, liefde en zinnelijkheid geplaatst zijn in een vage, mythologische sfeer is Kloosters werk genietbaar, soms zelfs bewonderenswaardig. Maar zodra hij zich in het tweede deel gedwongen acht - terecht? - om een concreter, nuchterder verhaal te schrijven, vervalt hij tot vervelende quasi-diepzinnigheden.
Het zijn echter de kwaliteiten van deze roman die de feilen zo scherp doen uitkomen. Bovendien doen de laatste bladzijden ons vermoeden, dat Klooster zijn tekortkomingen in wezen al grotendeels ontgroeid is. Ik wacht, om een gemeende gemeenplaats te gebruiken, vol spanning op zijn tweede roman. En ik vraag me af of deze schrijver niet een evengoed, - wellicht beter - dichter is.
M.B.
| |
Johan Daisne
De vier heilsgeliefden
Antwerpen 1955 - Uitg. Ontwikkeling
In de vier liefdesverhalen, die onder bovenstaande titel verenigd zijn, voert Daisne zijn lezers door het grensgebied tussen droom en werkelijkheid. Hij doet dit soms in de gedaante van kunstenaar, soms helaas ook onder het mom van een kermisgast.
M.B.
| |
Bettina Polak
Het Fin de Siècle in de Nederlandse Schilderkunst.
's-Gravenhage - Martinus Nijhoff 1955.
In de vorige eeuw valt het hoogtepunt van het naturalisme in de literatuur samen met het Impressionisme in de schilderkunst. Van ongeveer 1885 af echter ontwikkelt zich zowel in de letterkunde als in de beeldende kunst een reaktie met idealistische tendenzen: Symbolisme genaamd. Schilders en schrijvers is het niet meer te doen om de juiste weergave van de zichtbare dingen om hen heen, maar van nu af aan trachten zijn hun ideeën met behulp van symbolen en een rijke versiering van decoratieve vormen te verbeelden.
| |
| |
De dichter Jean Moréas spreekt in zijn manifest dat de ‘Figaro’ op 18 sept. 1886 publiceert, voor het eerst van ‘symbolisme als de enig mogelijke opvatting, die actuele tendenzen van scheppende kunstenaars op juiste wijze kan weergeven.’ Een hele reeks tijdschriften ontstaat. Zij verkondigen de nieuwe aesthetiek. De ruime plaats, die zij aan de schilderkunst en de boekversiering geven, bewijst de nauwe band tussen literatuur en beeldende kunst, voor dit tijdperk zo typerend.
Mej. Dr Polak heeft in een zeer uitvoerig gedocumenteerd werk vooral de beginperiode der symbolistische beweging in Nederland van 1890 tot en met 1894 onderzocht en in het bijzonder aandacht besteed aan de afzonderlijke thema's (de symbolen). Achtereenvolgens behandelt zij ‘De fatale vrouw’ (Salomé, Cleopatra, Medusa, De Sphinx, de slang, Chimaere, harpij, gier), ‘Pan’ (De Centaur, ‘De onschuldige jonge vrouw’ (De bruid, de lelie, de lotus, de roos, enz.) Het is ondoenlijk hier zelfs maar de rijkdom aan behandelde onderwerpen over te nemen.
Duidelijk zal uit deze opsomming reeds zijn dat dit boek zowel voor de belangstellende in de beeldende kunst als voor de liefhebber van de letteren een grote aanwinst betekent.
Zeer uitvoerig behandelt de schrijfster de vier grote figuren uit die jaren: Toorop, Thorn Prikker, Derkinderen, en Roland Holst, terwijl een aantal mindere goden als Bosch, van Daalhoff, Moulijn, van Hoytema enz. nog besproken worden.
Tot slot volgen een catologue raisonné der symbolistische werken van de vier eerstgenoemden, een uitvoerige bibliographie en register, terwijl meer dan honderd met zorg gekozen reproducties de waarde van dit ‘standaardwerk’ nog verhogen.
Het is mij in het kader van deze aankondiging niet mogelijk op de betekenis van dit werk dieper in te gaan. Het komt mij echter voor dat bestudering van deze periode van onze cultuurgeschiedenis in de toekomst onmogelijk is zonder kennisneming van dit boek, dat - ik zei het reeds - een waarlijk verbluffende rijkdom aan materiaal ter beschikking stelt. Hartelijk aanbevolen.
J.C.S.
| |
Theodora Keogh
Adieu Félice, Adieu Parijs.
Naar het Amerikaans door Jacoba F. Jansen.
Laren - A.G. Schoonderbeek.
De in Parijs geboren 30-jarige muziekrecensent en radiospreker Claude Mitan is in Amerika getrouwd met een jonge Amerikaanse, Linnet. Als hij in zijn geboortestad bij de omroep een baan kan krijgen, keert hij daarheen terug. Hij huurt een kamer in een obscuur hotelletje van de zoveelste rang in de lugubere buurt, waar hij zijn jeugd heeft doorgebracht. Voor Linnet wordt Parijs op deze wijze wel heel anders dan zij zich had voorgesteld. Claude kan zijn verleden niet vergeten. Hij komt in aanraking met een clubje kinderen, die door gewetenloze handelaars in verdovende middelen worden geëxploiteerd, om hun waren aan de man te brengen. De 11-jarige Félice is daarvan de leidster; ondanks haar jeugd is dit schoolkind reeds door en door verdorven. Zij raakt verliefd op Claude, die daarvan niets weet of begrijpt, maar zich laat meeslepen in haar misdadig leventje. Een jeugdvriend van Claude tracht chantage op hem te plegen door zijn wetenschap van dingen, die deze in zijn jeugd heeft uitgehaald. Claude weet, dat het alles te onbelangrijk is om hem te deren, maar Félice vat het in haar kinderlijke verliefdheid als ernstig op en het eind is dat zij de chantagepleger vermoordt en zelf de dood vindt.
Verteld in deze gebrekkige woorden, lijkt dit verhaal een draak, de benaming van roman onwaardig. Wie het boek zelf ter hand neemt, zal ontdekken, dat deze conclusie volkomen on- | |
| |
juist is. Door de talentvolle wijze, waarop hier de sfeer van de Parijse achterbuurt en onderwereld is weergegeven en door de vastheid van lijn, waarmee de karakters, vooral dat van Félice, zijn uitgebeeld, ligt het boek literair op een hoog plan. Het knappe is, dat het gegeven irreëel lijkt, maar dat de lezer aan het eind de indruk heeft in een werkelijkheid te hebben geschouwd, die hem met huiver en afschuw vervult en hem stil maakt van ontzetting door de gedachte, hoe diep een mens, zelfs een kind, zinken kan in een milieu, waar van God en Zijn gebod geen wetenschap meer is.
J.C.H. de P.
| |
C.M. Dozy
Roemenië, Joegoslavië, Bulgarije. Verleden en heden.
's-Gravenhage 1956 - Martinus Nijhoff.
De toekomst van onze Westeuropese cultuur is menselijkerwijze gesproken afhankelijk van de weg, die Rusland, zal inslaan. Wat wil de Sowjet-Unie? Is de vriendelijkheid tegenover het Westen camouflage of ernst? Oppervlakkig gezien, lijkt het antwoord niet moeilijk. Rusland heeft de keus tussen het Westen en het Oosten en sedert in China een groot communistisch rijk is ontstaan, lijkt het ideologisch door zulke hechte banden daarmee verbonden, dat het als vanzelf eerder voor het communistische Oosten zal opteren dan voor het democratische Westen. Maar er zijn bezwaren. Het Chinese totalarisme zal zich niet willen verenigen met de ondergeschikte rol in Azië, het wil de leiding hebben en daar Rusland dit ook wil, is de kiem gelegd voor toekomstig conflict. Er zijn daarom deskundigen, die de glimlach naar het Westen wel degelijk als ernst beschouwen. Tot deze behoort de schrijver van dit boek, een der beste kenners van de Russische politiek in ons land. Eerst als consul en na de Tweede Wereldoorlog als gezant, heeft hij onze regering vertegenwoordigd in de Balkan-landen. In Roemenië, Joegoslavië en Bulgarije heeft hij van nabij de naoorlogse ontwikkeling meegemaakt en zich grondig op de hoogte gesteld van de geschiedenis dezer landen. Voor wie inzicht wil krijgen in wat heden ten dage op het Balkanschiereiland gebeurt, is dit boek een betrouwbare gids. Het is helder en overzichtelijk geschreven. Al zal misschien niet iedereen de nauw verholen bewondering van de schrijver voor Tito delen en in verband daarmee achter de beantwoording van de hoofdvraag voorlopig een vraagteken zetten, niemand, die in de toekomst onze cultuur belangstelt, kan aan dit boek voorbijgaan.
J.C.H. de P.
| |
Seerp Anema
Calvijns Aesthetica
Aalten - Uitgeverij de Graafschap
De ruim tachtigjarige Seerp Anema is een onverdroten werker. Tot de ‘bijproducten’ van zijn velerlei letterkundige en wetenschappelijke arbeid behoort een uitvoerig uittreksel uit het in 1937 te Parijs verschenen boek van de in Amerika wonende Franse prof. Léon Wencélius: L'esthétique de Calvin (de schoonheidsleer van Calvijn), welk excerpt hij bij de Uitgeverij De Graafschap te Aalten heeft doen drukken. Het oorspronkelijke werk is niet zo heel gemakkelijk in handen te krijgen en bovendien zal het (overigens niet moeilijke) Frans voor sommigen een bezwaar zijn om tot deze bron zelf te gaan. Dezulken vinden in dit werkje van ongeveer 50 bladzijden een zorgvuldige weergave van de inhoud, niet al te uitgebreid en toch ook weer niet te zeer gecomprimeerd, waardoor men de weg tot de gedachten van Calvijn over kunst en schoonheid, via Anema, door Wencélius bereid vindt. Het boekje besluit met een vertaling van Calvijns gedachten over het psalmgezang.
C.R.
|
|