Ontmoeting. Jaargang 9(1955-1956)– [tijdschrift] Ontmoeting– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 346] [p. 346] Marius Goedhart Het afscheid Het was een vreemde lichte dag De lucht was bleek en ondoorzichtig Het was alsof ik droomde, ook de bomen Stonden onwezenlijk opeengedrongen In donkere omarming, de nabije hoeve Leek geheel verlaten Alleen de verre koeien in de weiden Graasden doodgewoon Ik was nog kind, ik viste in de Vlist En blikte in het zeer stille water Dat roerloos bleef ook nadat ik Mijn net had uitgezet. Toen rees opeens Mijn spiegelbeeld uit het doodstille water En wees op mij en ik werd droef en bang Dan klonk een groot gedruis van wind De hemel brak en zongeschitter Doorstroomde alles en het donker hart Der Vlist werd licht, ik zag Haar tot haar einde waar zij boog Omhoog tot in de hemel en daar stond Een vrouw uit een zeer oude sage Haar gouden haren stroomden in het licht Ik zag haar hoog en blond gelaat en hoorde Haar verre stem die zong mijn naam Haar blijde handen die mij wenkten Ik volgde haar waar zij mij riep En toen ik huiswaarts ging herkenden De mensen mij niet en ook mijn moeder Stond stil en droevig bij het raam Tussen de wanden van de kamer hing Een afscheid zonder woorden Maar buiten ging de wind Vol ingehouden zingen In een nieuw begin Vorige Volgende