Bruigom en bruid
Marius Goedhart
De buigzame bruidegom arm in arm met zijn montere gade staat fotografisch zwart en zuiver met hogehoed en boord, kijk, hij tracht zich blij te beveiligen in een garage van geluk tegen een gele orgie van zonlicht.
Ik dacht een bruidegom een oeros desnoods, een magnifieke schuiver, een alomvattende roes, een despotisme van ontzelving. Ik dacht een opmars zonder genade beter dan een koffie-kavalkade blijde bloedverwanten, niet te vergeten het kerkezakje en de pontificale pommade.
Ach, ik denk maar zij zijn zwarte gitaarspelers, zij graven een graf in de morgen, zij zijn grafmakers. Liever een glinsterende splinter ijs dan een versleten hangmat.
Maar de middenstanders lachen margarine en een hardgrauw haksel brandt in de hostie en het valse hoogspanningsnet van de stad. Bruigom en bruid zijn inmiddels ten stadhuize aangekomen en stappen uit hun Jantje-Plezier om ja te gaan knikken (plechtig moment), maar de bruidegom is zonder jagerstas op reis gegaan en er brandt geen Johannesvlam boven het bruidsbed. Jantje van Leiden gaat de liefde bedriegen in een scheepje op de ree. Hij is die en die richting toegedaan, daarom is een en ander een bijverschijnsel.