zijn geneigd vraagtekens te zetten, wanneer Aalders opmerkt, dat zelfs het trinitarisch en christologisch dogma door het vuur van de existentiële critiek moet heengaan.
Van Ruler bundelde 16 kostelijke toespraken over Jezus Christus en de wereld onder de titel van zijn levensprogramma: ‘Vertrouw en geniet’. Wij komen hier in aanraking met een levensblijheid, een levenskunst, en een beleven van de schepping, waarvan wij ons afvragen, of een ‘prozaïsch’ mens ooit deze hoogte zal kunnen bereiken. De schrijver zegt zelf: ‘Van hier uit kan men alleen lyrisch, dichterlijk de werkelijkheid beleven’. Is dit normatief voor elke christen? Of krijgt ieder mens bij zijn wedergeboorte een dichterlijke visie? Is dat te mooi om waar te zijn? Of is dat wel wáár, maar te weinig wèrkelijk?
Van Ruler is een goede overgang van de zuilen en de koepels van onze principe-paleizen naar de luchtige en speelse toon, waarmee Ton van Lier enige flitsen uit het leven van een dominee zonder enige pretentie beschreven heeft.
Het nieuwe dagboek van Stanley Jones is ook niet zwaarwichtig. Hij brengt ons bij God via vragen als: ‘Kan het heelal bij toeval ontstaan zijn?’ en via de oproep om normaal te zijn en genoeg vitaminen te gebruiken. Men zou wat hij ergens over Künkel zegt, ook van hem zelf kunnen zeggen ‘Zijn psychologie en zijn christendom hebben hem tot dezelfde slotsom gebracht.’ Dit dagboek is door-en-door Amerikaans, maar het nieuwe Jeruzalem heeft ook een poort aan de West-zijde.
Toch blijft het christendom een enge poort. Kristensen, die in zijn ‘Inleiding tot de godsdienstgeschiedenis’ voor een groot deel herhaalt wat hij al eerder schreef, wil ‘met sympathie tegenover het vreemde geloof staan.’ Hoogst onwetenschappelijk durft hij uitgaan van een voorgevoel, dat hem zegt, welke gegevens van wezenlijke betekenis zijn en welke niet. Hij noemt ‘historische oorsprong’ een onhistorisch begrip. Waardevol is zijn betoog over de Romeinse godsdienst, die niet zo prozaïsch en fantasieloos blijkt te zijn als men dikwijls denkt. Er is poëzie, die men niet kan ‘verstaan’ zonder te weten, hoe diep in de menselijke ziel de gedachte kan leven, dat de dood potentiëel leven is (Egypte: de Nijl is het chaoswater èn de vruchtbaarheid) en dat water en leven van één natuur zijn (in de Avesta-godsdienst kon daardoor de verdrinkingsdood een probleem worden!). Kristensen voelt zó ‘mee’ met de godsdiensten die hij beschrijft, dat hij de absoluutheid van het christendom niet tot zijn recht laat komen, - wat overigens alleen aan de Heilige Geest goed is toevertrouwd.
En wat is ‘het’ christendom? Men krijgt telkens het gevoel, dat Rome ‘an other religion’ is, wanneer men Luthers werken leest, waaruit Kooiman een bloemlezing heeft samengesteld. Luthers ernst en humor zijn beide even verkwikkend, in deze minder bekende geschriften: over enkele psalmen, en brieven aan zijn vrouw en zijn moeder.
Zijn en ons conflict met Rome zijn onovertroffen getekend in het al veelbesproken werk van Berkouwer, waarvan een tweede druk is ver-